In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, dat op 9 oktober 2024 is gewezen. De kantonrechter had de vorderingen van Woonstichting Centrada toegewezen, waarbij [appellante] werd veroordeeld tot betaling van € 1.916,24, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering van Centrada betrof achterstallige huur en herstelkosten, en de wettelijke rente tot 6 augustus 2024.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van Centrada, inclusief wettelijke rente, ten minste € 1.916,24 bedraagt, waardoor [appellante] ontvankelijk is in haar hoger beroep. Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van grieven aan de zijde van [appellante].
De uitspraak van het hof is gedaan op 1 april 2025 en de zaak is gepland voor verdere behandeling op 13 mei 2025. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgedaan. De uitspraak benadrukt de toepassing van de appelgrens zoals vastgelegd in artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij partijen in hoger beroep kunnen komen tenzij de vordering onder een bepaalde waarde ligt.