ECLI:NL:GHARL:2025:2202

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
200.345.508
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een echtscheidingsbeslissing van een Marokkaanse rechter en de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank ten aanzien van nevenvoorzieningen

In deze zaak gaat het om de erkenning van een echtscheidingsbeslissing van een Marokkaanse rechter. De vrouw heeft op 19 juni 2023 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank in Meknes, Marokko, die op 28 februari 2024 de echtscheiding heeft uitgesproken. De uitspraak is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand in Den Haag. De rechtbank Midden-Nederland heeft zich in een eerdere beschikking onbevoegd verklaard om van het echtscheidingsverzoek en de verzoeken tot nevenvoorzieningen kennis te nemen. De vrouw is in hoger beroep gekomen van deze beslissing, waarbij zij verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank voor verdere afdoening. De man heeft ook hoger beroep ingesteld, omdat hij het niet eens is met de onbevoegdheidsverklaring van de rechtbank ten aanzien van zijn verzoeken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte onbevoegd is verklaard ten aanzien van de verzochte nevenvoorzieningen. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.508
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 560551)
beschikking van 10 april 2025
inzake
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: de vrouw
advocaat: mr. J. el Hannouche
en
[verzoeker]
die woont in [woonplaats2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
hierna: de man
advocaat: mr. M. Cortet

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 4 september 2024, met producties
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep
  • een journaalbericht van mr. Cortet van 5 maart 2025 met producties
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2004 met elkaar gehuwd in [plaats1] . Zij hebben beiden de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2006
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2009
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2014
  • [de minderjarige4] , geboren [in] 2018
3.3
De vrouw heeft op 19 juni 2023 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank in Meknes, Marokko. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 28 februari 2024 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De uitspraak is, zo blijkt uit inzage in de Basisregistratie Personen, op 28 februari 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand in Den Haag.
3.4
De man heeft op 26 juli 2023 een verzoek tot echtscheiding (met nevenvoorzieningen) ingediend.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de beslissing tot echtscheiding van de Marokkaanse rechter van 28 februari 2024 erkend en zich onbevoegd verklaard om van het echtscheidingsverzoek en de verzoeken tot het treffen van nevenvoorzieningen kennis te nemen.
4.2
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard ten aanzien van het verzoek tot verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de zaak ter verdere afdoening terug te verwijzen naar de rechtbank, familiezaken, of op de voet van artikel 69 Rv te verwijzen naar de rechtbank, handelszaken, en te bevelen dat de procedure over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap in de stand waarin zij zich bevond bij de rechtbank wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, kosten rechtens.
4.3
De man is op zijn beurt met een grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Hij kan zich niet verenigen met de onbevoegdheidsverklaring van de rechtbank ten aanzien van zijn verzoeken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. Hij verzoekt het hof (samengevat) de vrouw – in het principaal hoger beroep – niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel haar verzoeken af te wijzen, met veroordeling van haar in de proceskosten, en – in het incidenteel hoger beroep – de bestreden beschikking te vernietigen, te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw en een zorgregeling met betrekking tot [de minderjarige3] en [de minderjarige4] vast te stellen.
4.4
De vrouw voert verweer en zij verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in het incidenteel hoger beroep dan wel deze af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw is van mening dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om van het echtscheidingsverzoek en nevenvoorzieningen kennis te nemen.
Volgens de man heeft de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd verklaard ten aanzien van zijn verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en een vast te stellen zorgregeling.
5.2
Dat de vrouw zich in eerste aanleg op het standpunt heeft gesteld dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van het echtscheidingsverzoek van de man kennis te nemen en daarin door de rechtbank in het gelijk is gesteld, staat er niet aan in de weg dat de vrouw in hoger beroep haar verzoeken mag wijzigen of aanvullen. Van misbruik van procesrecht, zoals de man heeft aangevoerd, is geen sprake.
5.3
Na erkenning van de echtscheidingsbeslissing van de Marokkaanse rechter heeft de rechtbank zich (op grond van artikel 12, tweede volzin, Rv) niet bevoegd geacht kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding. Dat neemt niet weg dat de rechtbank haar bevoegdheid ten aanzien van de verzochte nevenvoorzieningen afzonderlijk had moeten beoordelen. [1]
5.4
Partijen zijn het erover eens (en het hof is gebleken) dat in de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing niet is beslist over het huwelijksvermogen van partijen. Op grond van artikel 5 lid 1 van de Huwelijksvermogensverordening [2] is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met het echtscheidingsverzoek verband houden. Dit brengt mee dat de rechtbank bevoegd is om van het verzoek met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk kennis te nemen.
5.5
Op grond van artikel 5 lid 1 HKBV 1996 [3] zijn de rechterlijke en administratieve autoriteiten van de Staat waar de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben bevoegd maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van hun persoon of vermogen.
Dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben (bij de vrouw in [woonplaats1] ), staat niet ter discussie, zodat de Nederlandse rechter (in dit geval: de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) bevoegd is maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van hun persoon of vermogen. Dit brengt mee dat de Marokkaanse rechter niet bevoegd was om kennis te nemen van de verzoeken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. In zoverre is de uitspraak van de Marokkaanse rechter van 28 februari 2024 dan ook niet in Nederland voor erkenning vatbaar (artikel 23 lid 2 sub a HKBV 1996.

6.De slotsom

6.1
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vrouw en de man slagen. De rechtbank heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard ten aanzien van de door de vrouw en de man verzochte nevenvoorzieningen. De bestreden beschikking moet daarom worden vernietigd en de zaak zal ter verdere behandeling worden terugverwezen naar de rechtbank.
Het hof merkt op dat het aan de rechtbank is te beslissen of de procedure moet worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt, omdat partijen (gewezen) echtgenoten zijn. Het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten wordt daarom afgewezen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 juni 2024 ten aanzien van de beslissing dat de rechtbank niet bevoegd is ten aanzien van het echtscheidingsverzoek;
vernietigt deze beschikking voor het overige;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing van de door de man en de vrouw verzochte nevenvoorzieningen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, J.U.M. van der Werff en L. Hamer, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 10 april 2025 uitgesproken in het openbaar.

Voetnoten

1.vgl. HR 12 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:31
2.Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels
3.Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen