ECLI:NL:GHARL:2025:2351

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
21-004965-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling na achtervolging door politie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was beschuldigd van zware mishandeling van hoofdagent [naam] en [benadeelde] tijdens een achtervolging. De verdachte ontkende opzet te hebben gehad en stelde dat hij de auto van de agent niet doelbewust had geraakt. Het hof oordeelde dat uit het strafdossier niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor de agent was, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan bedreiging met zware mishandeling van [benadeelde] en legde een taakstraf van 80 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 40 dagen. Daarnaast werd de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden opgelegd. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van € 732,30, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004965-22
Uitspraak d.d.: 16 april 2025
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 16 november 2022 met het parketnummer 16-215861-22 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 2 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 primair aan hem ten laste gelegde feit;
  • de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 subsidiair aan hem ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vijftien weken, waarvan vijf weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren,
alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest;
- de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde] geheel zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, hebben aangevoerd op de zitting in hoger beroep.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Het hoger beroep is gericht tegen het hierboven genoemde vonnis. In dat vonnis heeft de politierechter:
  • de verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair aan hem ten laste gelegde feit;
  • de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 subsidiair aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vijftien weken, met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest,
alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest;
  • de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde] deels toegewezen, tot een bedrag van € 18,85 ter zake van materiële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof ter zake van feit 1 tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 augustus 2022 te [plaats] , [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [naam ] , hoofdagent bij de politie, zijnde een ambtenaar gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met de door hem bestuurde auto met een snelheid van 50-60 kilometer per uur, althans met een gelet op de omstandigheden, hoge snelheid (tegen) het voertuig waarin die [naam ] op dat moment zat, heeft geramd, althans aan heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 augustus 2022 te [plaats] , [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, [benadeelde] , hoofdagent bij de politie, zijnde een ambtenaar, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met de door hem bestuurde auto met een gelet op de omstandigheden, hoge snelheid is ingereden op die [benadeelde] die op dat moment in een opvallend dienstvoertuig zat en daarmee de weg versperd had, teneinde de doorgang voor verdachte te blokkeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 25 augustus 2022 te [plaats] , [gemeente] [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met de door hem bestuurde auto met een gelet op de omstandigheden, hoge snelheid is ingereden op die [benadeelde] die op dat moment in een opvallend dienstvoertuig zat en daarmee de weg versperd had, teneinde de doorgang voor verdachte te blokkeren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten

Het gerechtshof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en
2 primair aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ter zake van feit 1 overweegt het gerechtshof in dit kader het volgende.
De verdachte heeft op de zitting in hoger beroep ontkend dat hij tijdens een achtervolging in de auto door hoofdagent [naam ] opzet heeft gehad op zware mishandeling van [naam ] .
Hij heeft diens auto tijdens die achtervolging niet doelbewust geraakt, aldus de verdachte.
In het verlengde hiervan heeft de verdediging vrijspraak bepleit, op grond van het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet.
Het gerechtshof overweegt hierover dat op basis van de inhoud van het strafdossier niet kan worden vastgesteld welk concreet risico hoofdagent [naam ] heeft gelopen als gevolg van het in de tenlastelegging omschreven handelen van de verdachte.
Enkel kan worden vastgesteld dat de auto van de verdachte en de auto van [naam ] naast elkaar hebben gereden op het moment dat de verdachte de auto van [naam ] heeft geraakt, dat hun snelheid volgens [naam ] op dat moment ongeveer vijftig tot zestig kilometer per uur is geweest, dat de motorkap van de auto van [naam ] enigszins omhoog is komen te staan als gevolg van de klap van de botsing, dat [naam ] diverse meldingen in het dashboard van zijn auto tevoorschijn zag komen, waaronder die van de airbag, en dat [naam ] zijn achtervolging van de verdachte kon voortzetten. [naam ] heeft weliswaar verklaard dat hij op het moment van de aanrijding vreesde voor zijn leven, maar hij heeft verder niet verklaard op grond van welke concrete feiten en/of omstandigheden die vrees bij hem toen is ontstaan. Met name is onduidelijk of bij de aanrijding sprake is geweest van een zachte klap of een harde klap. Tevens is onduidelijk hoe de situatie op de weg en in de berm - wel of geen bomen en/of watergang aanwezig - ter plaatse is geweest en of sprake is geweest van medeweggebruikers die toen vlakbij de auto van [naam ] hebben gereden.
Van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor [naam ] is aldus niet gebleken naar het oordeel van het gerechtshof. Dit dient te leiden tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ter zake van feit 2 overweegt het gerechtshof het volgende.
De verdachte heeft op de zitting in hoger beroep ontkend dat hij tijdens een achtervolging in de auto door hoofdagent [naam ] opzet heeft gehad op zware mishandeling van hoofdagent [benadeelde] , op wier auto de verdachte is ingereden toen [benadeelde] de doorgang op de weg voor hem blokkeerde. Het was niet zijn bedoeling om slachtoffers te maken, aldus de verdachte.
Evenals de politierechter, de advocaat-generaal en de verdediging acht het gerechtshof geen redengevende feiten en/of omstandigheden aanwezig voor de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [benadeelde] . Dit dient te leiden tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
2, subsidiair
hij op 25 augustus 2022 te [plaats] , [gemeente] , [benadeelde] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met de door hem bestuurde auto met een, gelet op de omstandigheden, hoge snelheid is ingereden op die [benadeelde] , die op dat moment in een opvallend dienstvoertuig zat en daarmee de weg versperd had, teneinde de doorgang voor de verdachte te blokkeren.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit

Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en bijkomende straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek op de zitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zijn auto als het ware als een bedreigend wapen heeft gebruikt tegen een politiemedewerker, hetgeen een beangstigende situatie moet zijn geweest voor die politiemedewerker;
  • de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ter zake van bedreiging.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 februari 2025. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van een soortgelijk delict als bedreiging. Ook overigens zijn geen justitiële antecedenten aanwezig die van substantieel belang kunnen zijn bij de strafoplegging;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek op de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof voorts aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak - inclusief de weging van de persoonlijke omstandigheden - worden opgelegd.
De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte zal worden opgelegd een voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Oplegging van de maximale taakstraf behoort ook tot de mogelijkheden, aldus de verdediging.
Gelet op al het bovenstaande acht het gerechtshof uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding passend en geboden de oplegging van een taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis, met aftrek van de periode die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. Daarnaast acht het gerechtshof ter bescherming van de verkeersveiligheid passend en geboden een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 132,30 en immateriële schade ten bedrage van € 600,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht gedeeltelijk toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich onverkort en binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen en rechtstreeks schade heeft geleden.
De gevorderde schade is niet betwist en het gerechtshof acht die vordering, gelet op de onderbouwing daarvan, redelijk. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 732,30 (zevenhonderdtweeëndertig euro en dertig cent) bestaande uit
€ 132,30 (honderdtweeëndertig euro en dertig cent) materiële schade en
€ 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 732,30 (zevenhonderdtweeëndertig euro en dertig cent) bestaande uit € 132,30 (honderdtweeëndertig euro en dertig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 augustus 2022.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. M.E. de Boer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 16 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. De Wit is buiten staat dit arrest te ondertekenen.