ECLI:NL:GHARL:2025:2453

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
200.340.482
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een beheersovereenkomst en schadevergoeding in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een beheersovereenkomst tussen [het rentmeesterskantoor] B.V. en [de landgoedvennootschap] B.V. [het rentmeesterskantoor] had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin haar vorderingen waren afgewezen. De kern van de zaak betreft de vraag of de ontbinding van de beheersovereenkomst door [de landgoedvennootschap] gerechtvaardigd was. Het hof oordeelde dat de ontbinding niet gerechtvaardigd was, omdat de gestelde tekortkomingen van [het rentmeesterskantoor] niet van voldoende gewicht waren om de overeenkomst te ontbinden. Het hof oordeelde dat [de landgoedvennootschap] B.V. de schade die [het rentmeesterskantoor] had geleden als gevolg van de onterechte ontbinding moest vergoeden. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 20.419,99 en daarnaast een bedrag van € 21.879,22 voor bemiddelingskosten toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in de uitvoering van beheersovereenkomsten en de gevolgen van belangenverstrengeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.340.482
zaaknummer rechtbank Gelderland: C/05/421490/ HZ ZA 23-199
arrest van 22 april 2025
in de zaak van:
[appellante] B.V.
die is gevestigd in Hoog-Keppel, gemeente Bronckhorst
die hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: ‘ [het rentmeesterskantoor] ’
advocaat: mr. I.P.A. van Heijst
tegen:
[geïntimeerde] B.V.
die is gevestigd in Twello, gemeente Voorst
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [de landgoedvennootschap] ’
advocaat: mr. S.W. Vissink

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep tot aan de mondelinge behandeling blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [het rentmeesterskantoor]
- de memorie van grieven (met producties)
- de memorie van antwoord (met producties).
1.2
Na de memoriewisseling is een mondelinge behandeling bepaald. Deze is gehouden op 5 februari 2025. Van de zitting is een verslag gemaakt (‘het proces-verbaal’), dat naar partijen is toegestuurd. Aan het verslag zijn de spreekaantekeningen van beide partijen gehecht. De reactie op het proces-verbaal van mr. Vissink van 6 maart 2025 is aan het proces-verbaal gehecht.

2.De vaststaande feiten in beide zaken

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in r.o. 2.1. t/m 2.35 van het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 24 januari 2024. [1] Voor zover het hof nadere feiten en omstandigheden vaststelt die voor de uitkomst van de procedure van belang zijn, worden deze hierna in de beoordeling besproken.

3.Kern van de zaak

De procedure gaat in de kern over de vraag of [het rentmeesterskantoor] recht heeft op schadevergoeding omdat [de landgoedvennootschap] ten onrechte de overeenkomst heeft ontbonden op basis waarvan [het rentmeesterskantoor] in haar opdracht onderhouds-en beheerswerkzaamheden heeft verricht (‘de Beheersovereenkomst’). Daarnaast speelt de vraag of [de landgoedvennootschap] [het rentmeesterskantoor] moet betalen voor bemiddelingswerkzaamheden die betrekking hebben op een overeenkomst tussen [de landgoedvennootschap] B.V. en ProRail (‘de ProRailwerkzaamheden’).

4.De beslissing van de rechtbank en het doel van de hoger beroepsprocedure

4.1.
De rechtbank heeft de vorderingen van [het rentmeesterskantoor] afgewezen en heeft haar in de proceskosten veroordeeld. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen van [het rentmeesterskantoor] alsnog worden toegewezen.
4.2
Het hof komt hierna tot het oordeel dat het hoger beroep van [het rentmeesterskantoor] slaagt.
[de landgoedvennootschap] heeft de Beheersovereenkomst ten onrechte ontbonden en moet de schade die [het rentmeesterskantoor] daardoor heeft geleden vergoeden. De door [het rentmeesterskantoor] gevorderde vergoeding voor de ProRailwerkzaamheden is ook toewijsbaar.
Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel komt.

5.Het oordeel van het hof

5.1
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
[de landgoedvennootschap] B.V. draagt zorg voor behoud en exploitatie van [het landgoed]
(‘het Landgoed’). Bij de oprichting van [de landgoedvennootschap] B.V. in 2012 is het Landgoed in deze vennootschap ingebracht. Een stichting administratiekantoor met de naam [naam1] (‘de Stichting’) houdt alle aandelen in [de landgoedvennootschap] De certificaten van deze aandelen worden gehouden door [de moeder] (‘ [de moeder] ’). Zij is vanaf de oprichting in 2012 tot 4 maart 2021 bestuurder van [de landgoedvennootschap] en de Stichting geweest, vanaf 9 december 2013 samen met haar dochter [de dochter] (‘ [de dochter] ’).
[het rentmeesterskantoor] heeft ruim dertig jaar onderhouds-en beheerswerkzaamheden voor het Landgoed verricht, aanvankelijk in opdracht van [de moeder] , daarna in opdracht van [de landgoedvennootschap] B.V. In december 2019 hebben [de landgoedvennootschap] en [het rentmeesterskantoor] nadere afspraken over deze werkzaamheden vastgelegd in de Beheersovereenkomst.
Per 4 maart 2021 is [de moeder] uitgeschreven als bestuurder van [de landgoedvennootschap] en de Stichting. De heer [naam2] (‘ [naam2] ’), enig bestuurder en aandeelhouder van [het rentmeesterskantoor] , is op die datum -naast [de dochter] - ingeschreven als bestuurder van [de landgoedvennootschap] De heren [naam3] (‘ [naam3] ’) en [naam4] (‘ [naam4] ’) zijn vervolgens toegetreden tot het Stichtingsbestuur.
Op 20 januari 2023 heeft [de dochter] [naam2] per mail laten weten dat zij verheugd was te kunnen berichten dat haar broers bereid waren toe te treden tot het bestuur van [de landgoedvennootschap] B.V. en dat daarmee de noodzaak van externe vervulling van bestuursfuncties - ook die van [naam2] -was komen te vervallen. Zij heeft geschreven dat inmiddels was zorggedragen voor registratie van de mutaties bij de Kamer van Koophandel en heeft [naam2] bedankt voor de verrichte werkzaamheden. In een latere mail van 12 februari 2023 heeft [de dochter] geschreven dat zij met de mail van 20 januari 2023 heeft bedoeld ook de Beheersovereenkomst met [het rentmeesterskantoor] op te zeggen.
Nadat [het rentmeesterskantoor] zich op het standpunt heeft gesteld dat de Beheersovereenkomst niet gedurende het lopende jaar kon worden opgezegd, heeft [de landgoedvennootschap] zich op ontbinding van de Beheersovereenkomst beroepen. [de landgoedvennootschap] B.V. baseert die ontbinding op een vertrouwensbreuk, die volgens [de landgoedvennootschap] B.V. is ontstaan doordat [het rentmeesterskantoor] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen en [het rentmeesterskantoor] in diverse opzichten de belangen van het Landgoed niet goed heeft behartigd. [het rentmeesterskantoor] heeft dat weersproken en heeft schadevergoeding gevorderd vanwege onterechte ontbinding van de Beheersovereenkomst en betaling van zijn factuur voor de ProRailwerkzaamheden.
Vergoeding in verband met ontbinding Beheersovereenkomst
5.2
[het rentmeesterskantoor] heeft een schadevergoeding van € 40.618,42 gevorderd in verband met onterechte ontbinding van de Beheersovereenkomst. Dit is het totaalbedrag aan beheerskosten dat voor de periode februari tot en met december 2023 was begroot. [het rentmeesterskantoor] stelt zich op het standpunt dat zij daar recht op heeft omdat de overeenkomst tot 1 januari 2024 is doorgelopen, terwijl [de landgoedvennootschap] B.V. haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om de beheerswerkzaamheden tot dat moment uit te voeren.
Tekortkomingen [het rentmeesterskantoor]
5.3 '
[de landgoedvennootschap] B.V. heeft de beheerskosten voldaan tot en met januari 2023. Volgens [de landgoedvennootschap] B.V. heeft zij tegenover [het rentmeesterskantoor] geen verdere betalingsverplichtingen, omdat zij de Beheersovereenkomst heeft ontbonden. [de landgoedvennootschap] B.V. voert aan dat tussen partijen een vertrouwensbreuk is ontstaan als gevolg van verschillende tekortkomingen van [het rentmeesterskantoor]
In de eerste plaats heeft [het rentmeesterskantoor] volgens [de landgoedvennootschap] niet voldaan aan haar verplichting om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen, doordat [naam2] vanaf begin 2021 niet alleen is opgetreden als bestuurder van zijn vennootschap [het rentmeesterskantoor] , de opdrachtnemer onder de Beheersovereenkomst, maar ook als bestuurder van opdrachtgever [de landgoedvennootschap] B.V. In deze dubbelrol heeft [naam2] volgens [de landgoedvennootschap] B.V. niet zorgvuldig gehandeld. [de landgoedvennootschap] B.V. maakt [het rentmeesterskantoor] -kort gezegd- het verwijt dat [naam2] zich bij haar werkzaamheden heeft laten leiden door eigen belang. Volgens [de landgoedvennootschap] B.V. zijn verder de beheerskosten die [het rentmeesterskantoor] heeft gedeclareerd buitensporig. [de landgoedvennootschap] B.V. heeft daarnaast inhoudelijke bezwaren tegen de wijze van beheer en de afspraken die [naam2] namens [de landgoedvennootschap] B.V. met ProRail heeft gemaakt. Die zijn volgens [de landgoedvennootschap] B.V. niet in het belang van het Landgoed.
Veel verwijten aan het adres van [het rentmeesterskantoor] betreffen verder het handelen van [naam2] tijdens de gecombineerde bestuursvergadering van 13 december 2022. Tijdens die vergadering heeft [naam2] volgens [de landgoedvennootschap] B.V. niet juist gehandeld:
(i) door medebestuurder [de dochter] en de (overige) bestuurders van de Stichting onjuist althans onvolledig en ontijdig te informeren over de beheerskosten over 2022;
(ii) door een te laag bedrag voor beheerskosten op te nemen in de begroting voor 2023;
(iii) door besluiten te nemen die op het eigen belang van [het rentmeesterskantoor] waren gericht, zoals die met betrekking tot verduurzaming van het Landgoed en de overeenkomst met ProRail;
(iv) door niet transparant te zijn over de vergoeding voor de ProRailwerkzaamheden, waarover -in strijd met onderdeel E van de Beheersovereenkomst - geen afspraken op schrift waren gesteld.
Ten slotte heeft [het rentmeesterskantoor] volgens [de landgoedvennootschap] B.V. met facturen gesjoemeld, nu de bij de betalingsherinnering van 21 februari 2023 gevoegde facturen ten opzichte van de originele facturen wijzigingen bevatten.
5.4
[het rentmeesterskantoor] heeft de gestelde tekortkomingen gemotiveerd betwist en heeft aangevoerd dat deze in ieder geval de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigen.
Primair: handelen van [het rentmeesterskantoor] als contractspartij
5.5 ‘
[de landgoedvennootschap] B.V. maakt [het rentmeesterskantoor] in deze procedure diverse verwijten die betrekking hebben op het handelen van [naam2] als bestuurder van [de landgoedvennootschap] B.V.. Zo verwijt [de landgoedvennootschap] B.V. [naam2] bijvoorbeeld dat hij als bestuurder van [de landgoedvennootschap] B.V. niet heeft gehandeld in overeenstemming met de vennootschappelijke regels met betrekking tot tegenstrijdig belang. Het hof benadrukt dat in deze procedure niet het handelen van de natuurlijke persoon [naam2] als bestuurder, maar het handelen van de rechtspersoon [het rentmeesterskantoor] als contractspartij centraal staat. De vraag is dus niet of [de landgoedvennootschap] B.V. schade heeft geleden als gevolg van enig handelen van [naam2] als bestuurder, terwijl evenmin de geldigheid van bepaalde bestuursbesluiten of namens [de landgoedvennootschap] B.V. gesloten overeenkomsten in deze procedure ter beoordeling voorligt.
Wel is het zo dat het handelen van [het rentmeesterskantoor] hierna wordt beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. In zoverre spelen de hier bedoelde feiten en omstandigheden dus een rol.
Criterium tekortkoming en ontbinding
5.6
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een tekortkoming van [het rentmeesterskantoor] in de naleving van haar verplichtingen uit de Beheersovereenkomst is relevant of [het rentmeesterskantoor] zich in de gegeven omstandigheden als een redelijk handelend en redelijk bekwaam rentmeester/beheerder heeft gedragen. Vervolgens moet worden beoordeeld of eventuele tekortkomingen aan de kant van [het rentmeesterskantoor] in de omstandigheden van het geval ontbinding van de Beheersovereenkomst rechtvaardigen.
Slechts een tekortkoming van voldoende gewicht geeft volgens artikel 6:265 lid 1 en 2 BW recht op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst. Deze inhoudelijke maatstaf is gebaseerd op de eisen van redelijkheid en billijkheid. Om te bepalen of de tekortkoming van voldoende gewicht is om deze ontbinding en haar gevolgen te rechtvaardigen, noemt de wet twee gezichtspunten aan de kant van de tekortkoming: haar (bijzondere) aard en (geringe) betekenis. De rechter moet daarnaast ook rekening houden met alle andere omstandigheden van het geval, zoals de aard van de overeenkomst, de gevolgen van de tekortkoming en de wederzijdse belangen van partijen. [2] Ook kan bijvoorbeeld van belang zijn of de schuldenaar zich bewust was van de tekortkoming en al dan niet naderhand alsnog presteert en of en in hoeverre de schuldeiser aan de tekortkoming heeft bijgedragen.
Belangenverstrengeling
5.7
Met [de landgoedvennootschap] is het hof van oordeel dat het aanvaarden van de bestuursfunctie door [naam2] zich in beginsel niet verdraagt met de verplichting die op [het rentmeesterskantoor] als rentmeester rustte (onder andere op grond van de Gedragscode NVR) om de (schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. [naam2] kon immers als bestuurder van [de landgoedvennootschap] overeenkomsten sluiten met [het rentmeesterskantoor] , van welke vennootschap hij ook bestuurder en aandeelhouder was. [naam2] was betrokken bij besluiten van [de landgoedvennootschap] B.V. waarbij (ook) [het rentmeesterskantoor] belang had.
Echter, ook als wordt geoordeeld dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam rentmeester/beheerder had mogen worden verwacht dat hij had geweigerd een dergelijke bestuursfunctie te vervullen bij de opdrachtgever van zijn vennootschap, betekent dat niet dat [de landgoedvennootschap] daaraan het recht kan ontlenen om de overeenkomst te ontbinden. Het hof volgt [het rentmeesterskantoor] namelijk in het standpunt dat hier geen sprake is van tekortkomingen die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen, ook niet als alle door [de landgoedvennootschap] B.V. gestelde tekortkomingen in samenhang worden bezien. Deze zijn daarvoor niet van voldoende gewicht, gelet op de relevante omstandigheden van het geval, die hierna verder worden besproken.
Aard van de overeenkomst en wederzijdse belangen
5.8
Wat de aard van de Beheersovereenkomst betreft, vindt het hof in dit geval van belang dat [naam2] door middel van zijn vennootschap [het rentmeesterskantoor] zijn beroep van rentmeester/beheerder uitoefent en daarvan voor zijn inkomen afhankelijk is. [de landgoedvennootschap] B.V. was een belangrijke opdrachtgever van [het rentmeesterskantoor] , zodat het plotseling beëindigen van de Beheersovereenkomst zonder meer ingrijpend zou zijn voor [het rentmeesterskantoor] Voor [naam2] persoonlijk zou dat betekenen dat een belangrijk deel van zijn inkomen wegviel. Het belang van [het rentmeesterskantoor] bij het in stand blijven van de Beheersovereenkomst voor de overeengekomen duur was dus groot. Een onmiddellijke beëindiging zonder inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn zou [het rentmeesterskantoor] ook de mogelijkheid ontnemen om tijdig andere opdrachtgevers te vinden.
[de landgoedvennootschap] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat [het rentmeesterskantoor] tot de mail van [de dochter] van 20 januari 2023 uit haar verklaringen en gedragingen (en tot haar aftreden ook uit die van haar moeder) heeft mogen begrijpen dat [de landgoedvennootschap] tevreden was over de werkzaamheden die [naam2] uitvoerde. Zelfs uit die mail zelf spreekt geen ontevredenheid over zijn handelen. [de dochter] bedankt [naam2] daarin immers slechts voor zijn werkzaamheden en geeft als verklaring voor zijn ontslag dat haar broers bereid zijn gebleken om tot het bestuur toe te treden.
[de landgoedvennootschap] B.V. heeft verder onvoldoende gemotiveerd bestreden dat [de dochter] de overeenkomst plotseling, zonder voorafgaande aankondiging of waarschuwing heeft beëindigd. Het is dus niet na te gaan of en in hoeverre [het rentmeesterskantoor] alsnog aan de wensen van [de landgoedvennootschap] B.V. zou hebben voldaan als hij een kans op herstel van (enkele van) de door [de landgoedvennootschap] B.V. genoemde tekortkomingen had gekregen.
Wat het belang van [de landgoedvennootschap] B.V. bij het onmiddellijk beëindigen van de Beheersovereenkomst betreft, geldt dat het in stand blijven van de overeenkomst niet voor onbepaalde tijd van [de landgoedvennootschap] B.V. zou worden gevraagd, maar voor de duur van minder dan een jaar. Ook dat speelt een rol bij de beantwoording van de vraag of, mede gelet op de wederzijdse belangen van partijen, de gestelde tekortkomingen het per direct ontbinden van de Beheersovereenkomst rechtvaardigen.
Eigen bijdrage [de landgoedvennootschap] B.V. en haar bestuurders aan belangenverstrengeling
5.9
Bij de beoordeling van de vraag of de tekortkomingen van voldoende gewicht zijn om ontbinding van de Beheersovereenkomst te rechtvaardigen, vindt het hof ook van belang dat [de landgoedvennootschap] in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de (schijn van) belangenverstrengeling waarop zij nu, na verloop van jaren, de ontbinding baseert. Een verstrengeling van belangen lag immers noodzakelijkerwijs besloten in haar eigen verzoek aan [naam2] om bestuurder van [de landgoedvennootschap] B.V. te worden.
[de landgoedvennootschap] B.V. heeft verder onvoldoende gemotiveerd betwist dat [naam2] met het aanvaarden van de bestuursfunctie ook heeft willen voldoen aan de wens van [de moeder] , oprichtster van [de landgoedvennootschap] B.V., om [de dochter] de nodige bijstand te verlenen bij het beheer van het Landgoed. [de moeder] had namelijk, zo blijkt uit de brief van notaris [de notaris] , al in 2013 eventuele toetreding van [naam2] in deze dubbelrol met notaris [de notaris] besproken. [de landgoedvennootschap] B.V. heeft niet bestreden dat [de moeder] in 2013 in staat was om de strekking daarvan te begrijpen.
Het is niet onbegrijpelijk dat deze omstandigheid aan het besluit van [naam2] om de bestuursfunctie te aanvaarden heeft bijgedragen, net als de onbetwiste omstandigheid dat het in de landgoederenwereld niet ongebruikelijk is dat beide functies worden gecombineerd.
5.1
[de moeder] koos in 2012 voor een STAK-constructie, die eraan in de weg zou staan dat in de toekomst andere familieleden dan bestuurders van [de landgoedvennootschap] B.V. zeggenschap zouden uitoefenen over beheer en onderhoud van het Landgoed. Gelet daarop is het, ook in verband met de hiervoor omschreven wens van [de moeder] , niet onbegrijpelijk dat [naam2] zich niet heeft willen laten weerhouden door de bezwaren die de broers [naam5] destijds tegen zijn benoeming als bestuurder hebben geuit. Dat de wensen van [de dochter] en haar broers destijds niet overeenkwamen heeft [de landgoedvennootschap] B.V. onvoldoende bestreden (ook volgens de verklaring van [de dochter] op de zitting in hoger beroep was er destijds onmin over hun moeder).
5.11
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen verder de door [de landgoedvennootschap] B.V. gestelde feiten en omstandigheden niet het oordeel dat [naam2] zich in zijn rol als bestuurder niet primair door de belangen van [de landgoedvennootschap] B.V. heeft laten leiden. Daaruit kan ook niet worden afgeleid dat [het rentmeesterskantoor] onevenredig voordeel van de dubbelrol van [naam2] heeft genoten.
Voor zover van [naam2] in zijn rol als bestuurder al meer had mogen worden verwacht aan zorgvuldigheid en transparantie, zijn de door [de landgoedvennootschap] B.V. genoemde tekortkomingen in ieder geval niet van voldoende gewicht om ontbinding van de Beheersovereenkomst te rechtvaardigen, mede gelet op de hiervoor al genoemde feiten en omstandigheden. Ook de wijze waarop [naam2] feitelijk invulling aan zijn bestuursfunctie heeft gegeven, speelt daarbij een rol.
Feitelijke invulling bestuursfunctie en handelen ten opzichte van medebestuurder [de dochter]
5.12
[naam2] was weliswaar formeel als bestuurder zelfstandig bevoegd om namens [de landgoedvennootschap] te handelen, maar heeft aangevoerd dat hij medebestuurder [de dochter] steeds heeft betrokken bij besluiten van de vennootschap en betalingen die hij namens de vennootschap heeft gedaan. [de landgoedvennootschap] B.V. heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. De verklaring van [de dochter] dat zij de helft van de facturen niet heeft ontvangen en de rest ook niet echt, omdat ze snel een paraaf moest zetten, vindt het hof in dit verband een onvoldoende concrete betwisting. Het was als bestuurder de verantwoordelijkheid van [de dochter] om haar functie voldoende zorgvuldig uit te oefenen.
Voor zover [de landgoedvennootschap] B.V. zich er overigens op beroept dat [de dochter] de zakelijke kennis en kunde miste om als goed bestuurder te functioneren komt dat in beginsel voor haar rekening. [de landgoedvennootschap] B.V. heeft zich overigens in dit verband niet op wilsgebreken beroepen en/of ongeldigheid van rechtshandelingen in verband daarmee.
5.13
De feitelijke gang van zaken biedt bovendien geen steun aan het standpunt van [de landgoedvennootschap] dat [naam2] erop uit zou zijn geweest misbruik te maken van onvoldoende kennis of een onvoldoende zakelijk karakter van medebestuurder [de dochter] . [naam2] heeft
-onbetwist- juist met het oog op zijn dubbelrol, voorafgaand aan het aanvaarden van zijn bestuursfunctie, voorgesteld om naast [de dochter] nog twee bestuurders in het Stichtingsbestuur te benoemen. Vervolgens is dat bestuur ook daadwerkelijk uitgebreid met [naam3] en [naam4] . Uit de stellingen van [de landgoedvennootschap] B.V. volgt niet dat deze personen wat betreft kennis en ervaring niet voor deze functie gekwalificeerd waren, en zij waren op het moment van hun toetreding geen bekenden van [naam2] , maar van [de dochter] . [de landgoedvennootschap] B.V. heeft verder onvoldoende gemotiveerd betwist dat was afgesproken dat [het rentmeesterskantoor] ook de bestuursleden van de Stichting op de hoogte zou houden van de lopende beheerszaken, dat de beide besturen steeds gezamenlijk zouden vergaderen, belangrijke besluiten steeds de goedkeuring van het Stichtingsbestuur behoefden en ook pas na goedkeuring uitgevoerd zouden worden.
[de landgoedvennootschap] B.V. heeft ook niet voldoende gemotiveerd betwist dat dit daadwerkelijk de gang van zaken is geweest.
5.14
Uit de stelling van [de landgoedvennootschap] B.V. dat het Stichtingsbestuur alles accordeerde wat door [naam2] werd voorgesteld, volgt verder niet zonder meer dat het Stichtingsbestuur de controlerende taak die het was toebedeeld niet serieus uitvoerde. Gelet op de positieve verklaringen van [naam3] en [naam4] vormt daarvoor immers een aannemelijke verklaring dat [naam2] in de ogen van de Stichtingsbestuurders goed werk verrichtte. Voor zover [de landgoedvennootschap] B.V. in deze procedure erover klaagt dat [naam2] het goed kon vinden met [naam4] en [naam3] , [de dochter] door hen kon worden overstemd en zij zich in dit gezelschap niet gehoord voelde, is onvoldoende toegelicht waarom [naam2] daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor de gestelde omstandigheid dat [naam3] heeft geprobeerd via zijn echtgenote [de dochter] onder bewind te laten stellen.
Eigenbelang bij beheers- en bemiddelingswerkzaamheden
5.15
De dubbelrol die [naam2] op verzoek van [de landgoedvennootschap] vervulde impliceerde zoals hiervoor al is overwogen, dat [naam2] steeds (ook) een eigen belang had bij opdrachten die [de landgoedvennootschap] aan [het rentmeesterskantoor] verstrekte. Maar zoals hiervoor omschreven heeft [de landgoedvennootschap] B.V. onvoldoende gemotiveerd betwist dat bij die opdrachten steeds medebestuurder [de dochter] betrokken is geweest, evenals, bij belangrijke beslissingen, ook het (overige) Stichtingsbestuur. De belangen van [naam2] waren naar het oordeel van het hof verder van aanvang af zo evident, dat [naam2] mocht begrijpen dat alle betrokkenen zich van zijn dubbelrol bewust waren.
[de landgoedvennootschap] B.V. heeft ook niet voldoende gesteld om aan te nemen dat de opdrachten die [de landgoedvennootschap] in [naam2] bestuursperiode aan [het rentmeesterskantoor] verstrekte zo ongebruikelijk of voor [de landgoedvennootschap] zo onvoordelig waren, dat [het rentmeesterskantoor] die redelijkerwijs, als redelijk handelend en redelijk bekwaam rentmeester/beheerder, niet had mogen aanvaarden. Dat [het rentmeesterskantoor] belang had bij (i) de (omvang van de) beheerswerkzaamheden in het algemeen, (ii) de voorgenomen verduurzamingswerkzaamheden en (iii) de ProRailwerkzaamheden is daarvoor op zichzelf niet voldoende.
5.16
[het rentmeesterskantoor] heeft op de aanzienlijke toename van de beheerswerkzaamheden een concrete toelichting gegeven. Volgens [het rentmeesterskantoor] heeft [de moeder] in de loop van de tijd steeds meer de ondersteuning van [naam2] ingeroepen, met name op het terrein van contracten, subsidies en administratie. Volgens [het rentmeesterskantoor] heeft [de dochter] zich na het aftreden van [de moeder] ook steeds meer teruggetrokken en heeft ook zij steeds meer aan hem overgelaten. [naam2] werd daardoor steeds intensiever bij het beheer betrokken, ook om aan de wens van [de moeder] te voldoen om [de dochter] bij het beheer bij te staan. De stellingen van [de landgoedvennootschap] B.V. ondersteunen de indruk dat [de dochter] dergelijke bijstand ook daadwerkelijk behoefde.
In reactie op de toelichting van [het rentmeesterskantoor] heeft [de landgoedvennootschap] B.V. niet voldoende concreet bestreden dat de beheerswerkzaamheden door [het rentmeesterskantoor] in de loop der jaren daadwerkelijk zijn geïntensiveerd. [de landgoedvennootschap] B.V. lijkt de steeds verdergaande betrokkenheid van [naam2] zelf juist te erkennen, waar zij in haar memorie van antwoord aanvoert dat die steeds verdergaande betrokkenheid de broers zorgen baarde.
5.17
Het had op de weg van [de landgoedvennootschap] B.V. gelegen, in het bijzonder op de weg van medebestuurder [de dochter] om, als zij vond dat de kosten voor het beheer teveel toenamen, [naam2] dat tijdig en voldoende duidelijk kenbaar te maken en om meer beheerstaken zelf te gaan uitvoeren. Voor (kritiek achteraf op) inhoudelijke beslissingen die [het rentmeesterskantoor] bij de uitvoering van de beheerswerkzaamheden heeft genomen geldt hetzelfde.
Uit de stellingen van [de landgoedvennootschap] B.V. kan niet worden afgeleid dat [de dochter] op het handelen van [naam2] eerder voldoende concrete op- of aanmerkingen heeft gehad waaruit hem haar ontevredenheid over zijn werkzaamheden duidelijk had moeten zijn. De verklaringen van [de dochter] zelf getuigen ook niet van een voldoende inhoudelijke betrokkenheid. Integendeel, op de zitting in hoger beroep heeft zij over [naam2] verklaard: ‘
Hij deed heel veel dingen gewoon zelf en ik verdiepte me daar niet in.’
Het (gebrek aan) handelen van medebestuurder [de dochter] moet in de verhouding tussen partijen aan [de landgoedvennootschap] B.V. worden toegerekend. Bij gebreke van voldoende duidelijke instructies van [de dochter] of de Stichtingsbestuurders kon van [naam2] niet méér worden verwacht dan dat hij -met hun goedkeuring- de werkzaamheden liet uitvoeren die in zijn visie noodzakelijk waren. In de beschreven omstandigheden werd aan [het rentmeesterskantoor] een ruime vrijheid gelaten, die niet achteraf alsnog kan worden beperkt.
5.18 '
[de landgoedvennootschap] B.V. heeft onvoldoende onderbouwd dat [de dochter] op enig moment [naam2] voldoende duidelijk heeft laten blijken dat zij ongelukkig was met de werkzaamheden van [het rentmeesterskantoor] , dat het tempo voor haar te hoog lag, dat zij zich overvleugeld en gepasseerd voelde en het idee had dat zij onvoldoende werd geïnformeerd. Dat zij die twijfel ook niet op een voor [naam2] kenbare manier heeft geuit volgt ook al wel uit de eigen stelling van [de landgoedvennootschap] B.V. dat [de dochter] in haar visie daarvoor geen ruimte kreeg.
5.19
De verklaringen van [naam3] en [naam4] dat [de dochter] tijdens de vergadering van 13 december 2022 met haar gedachten elders leek te zijn en volgens [naam4] toen haar doorgaans sterke wil en persoonlijke tegenwoordigheid leken te ontbreken, is daarvoor ook niet voldoende. Ook als dat bij die gelegenheid het geval was, betekent dat nog niet dat [naam2] er op basis van dit gedrag ernstig rekening mee moest houden dat [de dochter] niet werkelijk instemde met wat op de vergadering werd besloten.
Dat [naam2] [de dochter] stelselmatig overvleugelde en passeerde is verder te weinig geconcretiseerd, nog daargelaten dat [de landgoedvennootschap] B.V. deze tekortkomingen ook niet voldoende specifiek te bewijzen heeft aangebonden.
5.2
Pas na de vergadering van 13 december 2023 heeft [de dochter] kennelijk van enig ongenoegen blijk gegeven, niet tegenover [naam2] zelf maar tegenover [naam3] . Deze bezwaren hadden betrekking op de verduurzamingsplannen met betrekking tot het hoofdhuis, waardoor [naam3] zich volgens zijn verklaring tijdens de vergadering ook ‘wat overvallen’ had gevoeld. Het lag op de weg van [de dochter] om haar bezwaren, zoals [naam3] heeft voorgesteld, met [naam2] zelf te bespreken. [de landgoedvennootschap] B.V. heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht om aan te nemen dat [naam2] daarvoor niet ontvankelijk zou zijn geweest.
Inhoud en schriftelijke vastlegging afspraken over Prorailwerkzaamheden
5.21
In het voorgaande is al geoordeeld dat voor het aannemen van een tekortkoming voor wat betreft de inhoud van beheersbeslissingen niet voldoende is dat een andere visie op beheer en onderhoud van het Landgoed de voorkeur van (de huidige bestuurders van) [de landgoedvennootschap] B.V. had gehad. Het was aan de toenmalige (mede)bestuurders van vennootschap en Stichting geweest om daar tijdig en voldoende duidelijk op te wijzen en daarop de instructies aan [het rentmeesterskantoor] te richten.
Uit de stellingen van [de landgoedvennootschap] B.V. volgt niet zonder meer dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend beheerder/rentmeester in de gegeven omstandigheden het Landgoed op andere wijze had beheerd. Dat geldt niet alleen voor beheersbeslissingen zoals bomenkap en verduurzaming, maar ook voor de inhoud van de overeenkomst die is gesloten tussen [de landgoedvennootschap] B.V. en ProRail.
Wat deze laatste overeenkomst betreft heeft [de landgoedvennootschap] B.V. onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat de gekozen oplossing in strijd met haar statutaire doelstelling zou zijn. [het rentmeesterskantoor] heeft in reactie op de kritiek van [de landgoedvennootschap] B.V. concreet haar visie weergegeven en specifieke argumenten genoemd waarom zij tot dit onderhandelingsresultaat met ProRail is gekomen. Vast staat dat [de dochter] destijds daarmee namens [de landgoedvennootschap] B.V. heeft ingestemd en de overeenkomst mede heeft ondertekend.
5.22
Het hof volgt [de landgoedvennootschap] B.V. in haar stelling dat het in strijd met onderdeel E van de Beheersovereenkomst was om de gestelde afspraken over de door [het rentmeesterskantoor] uitgevoerde ProRailwerkzaamheden niet schriftelijk vast te leggen. Ook dit verzuim is echter van onvoldoende gewicht om ontbinding van de Beheersovereenkomst te rechtvaardigen. Daarbij speelt ook een rol dat [het rentmeesterskantoor] deze werkzaamheden verrichtte tegen een lager tarief (€ 125 per uur) dan waarvan [de landgoedvennootschap] B.V. kennelijk volgens haar eigen stellingen uitging (het tarief van € 135 (2021), € 140 (2022) en € 145 (2023) per uur uit de Beheersovereenkomst), tegen gunstiger voorwaarden (betaling achteraf) en voor rekening van ProRail.
Bestuursvergadering van 13 december 2022
5.23
Het hof vindt ook de door [de landgoedvennootschap] B.V. genoemde verwijten aan het adres van [naam2] in zijn hoedanigheid als bestuurder tijdens de bestuursvergadering van 13 december 2022 van onvoldoende gewicht om ontbinding van de Beheersovereenkomst met [het rentmeesterskantoor] te rechtvaardigen. Dat geldt ook als ervan uitgegaan wordt dat van [naam2] als bestuurder meer zorgvuldigheid mocht worden verwacht bij de presentatie van het resultaat over 2022 en de begroting voor 2023.
Beheerskosten 2022
5.24
Voor wat betreft de beheerskosten over 2022 moet worden aangenomen dat de vergadering over de relevante stukken beschikte. [de landgoedvennootschap] B.V. heeft niet gesteld dat daarin op zichzelf onjuistheden waren vermeld. Onder de in de mail van 12 december 2022 genoemde stukken bevond zich naast de begroting over 2022 ook een overzicht van de werkelijke kosten over 2022, waarbij uitdrukkelijk is vermeld dat dit de kosten betreft tot en met oktober 2022, dus maar een 5/6e deel van het jaar 2022. Voor ervaren bestuurders als [naam3] en [naam4] moet in ieder geval duidelijk zijn geweest dat de totale kosten over 2022 aanmerkelijk hoger zouden uitvallen. Ook als van [het rentmeesterskantoor] verwacht had mogen worden dat hij voorafgaand aan de vergadering had opgezocht en gedocumenteerd welk deel van de beheerskosten na oktober 2022 al bekend was, rechtvaardigt het verzuim om daarvan melding te maken niet de door [de landgoedvennootschap] B.V. gestelde vertrouwensbreuk, laat staan de daarop gebaseerde ontbinding. Daarvoor vindt het hof ook onvoldoende dat [naam2] tijdens de vergadering heeft opgemerkt: ‘
Beheerskosten zijn iets hoger uitgekomen dan begroot, maar er is dit jaar ook veel tijd en energie gestoken in diverse projecten op het landgoed.’
Het pas één dag voor de vergadering toesturen van de vergaderstukken is in dit verband evenmin van voldoende gewicht.
Begrote beheerskosten 2023
5.25
Ontbinding van de Beheersovereenkomst kan naar het oordeel van het hof ook niet worden gebaseerd op het verwijt dat [naam2] de beheerskosten ten onrechte heeft ingeschat op € 47.500, terwijl het hem duidelijk had moeten zijn dat dit bedrag vanwege de geplande verduurzamingsoperatie en een verhoging van zijn uurtarief niet toereikend zou zijn.
Niet alleen heeft [naam2] in reactie daarop uitgelegd dat en waarom hij enerzijds meer werkzaamheden verwachtte in verband met verduurzaming, maar anderzijds minder reguliere werkzaamheden. Maar ook als dit bedrag inderdaad te laag was ingeschat en [naam2] een gedetailleerdere begroting van de beheerskosten voor 2023 had moeten geven, kan die tekortkoming in de omstandigheden van dit geval geen ontbinding rechtvaardigen. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat [naam2] geen vordering van [het rentmeesterskantoor] in de begroting heeft opgenomen ter hoogte van het door ProRail aan [het rentmeesterskantoor] te betalen bedrag en [naam2] de post ‘onvoorzien’ te laag heeft ingeschat.
Overige tekortkomingen financieel management
5.26
Ook de overige gestelde tekortkomingen, die volgens [de landgoedvennootschap] B.V. wijzen op gebrekkig financieel management, vindt het hof in de omstandigheden van het geval onvoldoende zwaarwegend. Zo zijn de slordigheden die [de landgoedvennootschap] B.V. in de administratie heeft gevonden (zoals het ten onrechte declareren van € 490 voor printen, mailen en inbinden van documenten en het ten laste van [de landgoedvennootschap] B.V. brengen van kosten die op [de moeder] in privé betrekking hebben) niet zo omvangrijk en structureel dat dit, afgezet tegen de veelheid aan werkzaamheden die [het rentmeesterskantoor] verrichtte en haar lange staat van dienst, in de gegeven omstandigheden zonder voorafgaande bezwaren onmiddellijke ontbinding van de Beheersovereenkomst rechtvaardigt.
Evenmin ziet het hof een tekortkoming van voldoende gewicht in de omstandigheid dat de specificatie bij de herinneringsfacturen over november en december 2022 anders luidt dan de specificatie bij de facturen zelf. [naam2] heeft dat verklaard door aan te voeren dat zijn secretaresse per vergissing bij de herinnering de facturen met concept-uren-specificaties heeft toegezonden. Wat hier verder ook van zij, mede gelet op de betrokken geringe bedragen is ook deze gestelde tekortkoming in de genoemde omstandigheden niet van voldoende gewicht voor ontbinding.
Tussenconclusie ontbinding
5.27
Uit het voorgaande volgt dat alle gestelde tekortkomingen, op zichzelf en in samenhang bezien, niet voldoende zwaar wegen om ontbinding van de Beheersovereenkomst te rechtvaardigen. Dat betekent dat de Beheersovereenkomst voor het gehele jaar 2023 in stand is gebleven. Omdat [het rentmeesterskantoor] niet in de gelegenheid is gesteld om gedurende die periode haar werkzaamheden uit te voeren, moet [de landgoedvennootschap] B.V. de schade vergoeden die [het rentmeesterskantoor] als gevolg daarvan heeft geleden.
Schadevergoeding
5.28
[het rentmeesterskantoor] neemt voor de begroting van zijn schade het bedrag van € 47.500 als uitgangspunt. Dit zijn de begrote beheerskosten voor 2023, inclusief BTW. Omdat [de landgoedvennootschap] B.V. de beheerskosten over januari 2023 heeft betaald, moet volgens [het rentmeesterskantoor] op dit bedrag € 6.534,91 in mindering worden gebracht en bedraagt haar schade dus € 40.965,09. Het hof constateert dat [het rentmeesterskantoor] een iets lager bedrag (€ 40.618,42) vordert, zodat het hof van dit lagere bedrag zal uitgaan.
Het hof begrijpt uit paragraaf 3.2.55 t/m 3.2.59 van de memorie van grieven dat [het rentmeesterskantoor] deze schadevergoedingsvordering in hoger beroep niet langer rechtstreeks op de algemene voorwaarden bij de Beheersovereenkomst baseert (artikel 9 lid 3 en 4 Regeling van Rentmeesters 2015), maar op art. 6:74 lid 2 en 6:277 BW, subsidiair op artikel 6:87 BW, meer subsidiair op artikel 408 lid 3 jo. 411 lid 2 BW.
5.29
Omdat de ontbindingsverklaring van [de landgoedvennootschap] niet gerechtvaardigd was, staat in beginsel vast dat de Beheersovereenkomst is doorgelopen tot 1 januari 2024 en dat de onterechte ontbindingsverklaring heeft geleid tot een tekortkoming aan de kant van [de landgoedvennootschap] [het rentmeesterskantoor] beroept zich erop dat ook de schade die het gevolg is van het niet (verder) uitvoeren van de overeenkomst, daaronder begrepen het positief contractsbelang, vergoed moet worden door de schuldenaar wiens verzuim tot het niet (verder) uitvoeren van de overeenkomst heeft geleid. [3]
5.3
Op de zitting in hoger beroep heeft [naam2] desgevraagd verklaard dat hij in de loop van het jaar 2023 andere opdrachten heeft aanvaard die in de plaats van zijn werkzaamheden voor [de landgoedvennootschap] B.V. zijn gekomen. Het is naar het oordeel van het hof in verband daarmee redelijk om voor de begroting van de schade van [het rentmeesterskantoor] niet uit te gaan van de beheerskosten over het gehele jaar, maar om aan te nemen dat [het rentmeesterskantoor] in voldoende vervangende opdrachten heeft kunnen voorzien per september 2023. Dat geeft het hof aanleiding de schade als gevolg van de onterechte ontbinding te schatten op 7/11e van het gevorderde bedrag, dus op € 25.848,09. Omdat [het rentmeesterskantoor] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat ook de BTW component van het gevorderde bedrag onderdeel van haar schade is, zal 21% daarvan (5.428,10) daarop in mindering worden gebracht, zodat de schadevergoeding € 20.419,99 bedraagt.
Ook indien de vordering wordt gebaseerd op artikel 7:408 jo. 411 BW is deze uitkomst naar het oordeel van het hof redelijk. Volgens deze artikelen moet het loon immers worden doorbetaald voor zover dat redelijk is. Naar het oordeel van het Hof is vergoeding redelijk tot het moment waarop [het rentmeesterskantoor] in de plaats van voor [de landgoedvennootschap] B.V. voor andere opdrachtgevers werkzaam is geweest of redelijkerwijs had kunnen zijn.
Matiging
5.31
Het hof verwerpt het beroep van [de landgoedvennootschap] B.V. op matiging van de schadevergoeding. Uit wat [de landgoedvennootschap] B.V. stelt over de verschillende tekortkomingen van [het rentmeesterskantoor] volgt niet dat toekenning van een schadevergoeding van € 20.419,99 tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden, als bedoeld in artikel 6:109 BW. Ook wanneer de AVA van [de landgoedvennootschap] B.V. jaarrekening en bestuursverslag niet heeft vastgesteld, acht het hof het redelijk om uit te gaan van het begrote bedrag, dat ook in lijn is met het gemiddelde aan jaarlijkse beheerskosten over de voorafgaande jaren. [de landgoedvennootschap] B.V. heeft niet geconcretiseerd dat in 2023 daadwerkelijk door [de landgoedvennootschap] B.V. minder beheerskosten zijn gemaakt. De stelling dat mogelijk in dat jaar geen of minder verduurzamingswerkzaamheden zouden zijn uitgevoerd, is niet voldoende om daarvan uit te gaan.
Vergoeding ProRail-werkzaamheden
5.32
[het rentmeesterskantoor] heeft verder een bedrag van € 22.990 gevorderd vanwege bemiddelingswerkzaamheden ten behoeve van het sluiten van de ProRailovereenkomst. [het rentmeesterskantoor] heeft gesteld dat zij 174 uur aan deze ProRailwerkzaamheden heeft besteed, tegen een gereduceerd uurtarief van € 125. [het rentmeesterskantoor] heeft dat totaalbedrag niet vóór het sluiten van de overeenkomst aan [de landgoedvennootschap] gedeclareerd, omdat volgens hem de afspraak met [de landgoedvennootschap] B.V. was dat, als een overeenkomst zou worden gesloten, de ProRailwerkzaamheden voor rekening van ProRail zouden komen. Als geen overeenkomst zou worden gesloten, zou [het rentmeesterskantoor] geen betaling voor de ProRailwerkzaamheden ontvangen.
5.33
Zoals al is overwogen had het op de weg van [het rentmeesterskantoor] gelegen om de afspraken schriftelijk vast te leggen en heeft zij dat niet gedaan. [de landgoedvennootschap] B.V. heeft in de gegeven omstandigheden het bestaan van die afspraken echter niet voldoende gemotiveerd betwist. Allereerst heeft [de landgoedvennootschap] B.V. niet bestreden dat [het rentmeesterskantoor] de werkzaamheden daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Dat medebestuurder [de dochter] zich de door [het rentmeesterskantoor] gestelde afspraken daarover niet kan herinneren is een onvoldoende concrete betwisting van de stelling dat deze afspraken zijn gemaakt.
Vast staat verder dat een overeenkomst met Prorail is gesloten in december 2022 en dat in de Taxatie Schadeloosstelling van 12 december 2022 waarop die overeenkomst is gebaseerd, een post is opgenomen getiteld
‘Deskundigenkosten van [naam2] Rentmeesters-Makelaars’ ter hoogte van precies het bedrag dat [het rentmeesterskantoor] voor de ProRailwerkzaamheden heeft gefactureerd. ProRail heeft ook daadwerkelijk bemiddelingskosten voor de werkzaamheden van (ook) [het rentmeesterskantoor] aan [de landgoedvennootschap] B.V. voldaan, zo volgt uit wat daarover tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep namens [de landgoedvennootschap] B.V. is verklaard. Ook die omstandigheid ondersteunt de stelling van [het rentmeesterskantoor] dat de kosten voor zijn werkzaamheden achteraf door ProRail zouden worden voldaan en dat het betaalde bedrag ter hoogte van de factuur van [het rentmeesterskantoor] op de door [naam2] aan de bemiddeling bestede tijd betrekking heeft. [de landgoedvennootschap] B.V. heeft bovendien niet gemotiveerd betwist dat een dergelijke afspraak bij infrastructurele projecten gebruikelijk is.
Zoals hiervoor al is overwogen beroept [het rentmeesterskantoor] zich ten slotte op een uurtarief en voorwaarden die voor [de landgoedvennootschap] B.V. gunstiger zijn dan de afspraken op grond van de Beheersovereenkomst. Omdat [de landgoedvennootschap] B.V. als verweer heeft aangevoerd dat zij van die laatste afspraken uitging, is het aannemen van de door [het rentmeesterskantoor] gestelde overeenkomst dus ook niet nadelig voor [de landgoedvennootschap] B.V.
5.34
Ook de omstandigheid dat de overeenkomst met ProRail inclusief de daarin opgenomen schadeloosstelling en als onderdeel daarvan de kosten/bemiddelingsvergoeding voor [het rentmeesterskantoor] aan de gecombineerde bestuursvergadering op 13 december 2022 zijn voorgelegd en alle betrokkenen daarmee hebben ingestemd, ondersteunt de stelling van [het rentmeesterskantoor] dat de afspraken waarop zij zich in deze procedure beroept, daadwerkelijk zijn gemaakt. [de dochter] heeft de overeenkomst vervolgens ook nadien persoonlijk namens [de landgoedvennootschap] B.V. ondertekend. Dat [naam2] heeft verzuimd het door ProRail aan [de landgoedvennootschap] B.V. te betalen bedrag voor de deskundigenkosten ook als vordering van [het rentmeesterskantoor] op de begroting te zetten, doet daaraan in onvoldoende mate af.
Aan het oordeel dat [de landgoedvennootschap] B.V. de bemiddelingsvergoeding aan [het rentmeesterskantoor] verschuldigd is draagt ten slotte nog bij dat [de dochter] ook de bemiddelingswerkzaamheden ten behoeve van haar eigen (van [de landgoedvennootschap] B.V. afgesplitste) landgoed [naam6] op basis van dezelfde afspraken met [het rentmeesterskantoor] heeft afgerekend. Dat geldt ook als daaraan de nodige discussie vooraf is gegaan.
Zelfstandig verweer: de bemiddelingskosten zijn al betaald
5.35 '
[de landgoedvennootschap] B.V. heeft verder als verweer tegen de vordering van [het rentmeesterskantoor] aangevoerd dat zij de ProRailwerkzaamheden van [het rentmeesterskantoor] al heeft betaald, nu deze waren begrepen in de maandelijkse facturen die [het rentmeesterskantoor] op grond van de Beheersovereenkomst aan [de landgoedvennootschap] B.V. in rekening heeft gebracht.
Stelplicht en bewijslast dat de door [het rentmeesterskantoor] uitgevoerde ProRailwerkzaamheden al zijn voldaan door betaling van de maandelijkse facturen, rusten op [de landgoedvennootschap] Naar het oordeel van het hof heeft [de landgoedvennootschap] B.V. onvoldoende concrete feiten en omstandigheden genoemd om dat aan te kunnen nemen. De omstandigheid dat in de betreffende facturen ook enkele ProRailwerkzaamheden zijn genoemd, is daarvoor onvoldoende. De verklaring van [het rentmeesterskantoor] dat kennelijk per abuis enkele werkzaamheden op die facturen terecht zijn gekomen, is door [de landgoedvennootschap] B.V. onvoldoende weersproken. [de landgoedvennootschap] B.V. heeft niet meer gereageerd op wat [het rentmeesterskantoor] daarover in 4.2.3 van de memorie van grieven heeft aangevoerd, zodat het hof ervan uitgaat dat van de daar genoemde bedragen slechts een bedrag van in totaal € 711 daadwerkelijk op de ProRailwerkzaamheden betrekking heeft. Daarnaast neemt het hof de -niet nader betwiste- bedragen uit nr. 70 van de memorie van antwoord in aanmerking (in totaal € 207). Dat betekent dat een bedrag van € 1.110,78 (€ 918 vermeerderd met de door [het rentmeesterskantoor] daarover gefactureerde btw) op de door [het rentmeesterskantoor] gedeclareerde vergoeding in mindering zal worden gebracht.
[de landgoedvennootschap] B.V. heeft voor het overige de specificatie en de omvang van de ProRailwerkzaamheden van [het rentmeesterskantoor] (overgelegd als productie 13) niet voldoende gemotiveerd betwist.
5.36
Dat [het rentmeesterskantoor] in de maandelijkse facturen niet alle werkzaamheden heeft gespecificeerd maar ook werkzaamheden heeft gedeclareerd als ‘algemene werkzaamheden’ is op zichzelf ook niet voldoende om aan te nemen dat [de landgoedvennootschap] B.V. alle ProRailwerkzaamheden al heeft voldaan. Het lag op de weg van [de landgoedvennootschap] B.V. om haar verweer op dit punt nader te concretiseren en een voldoende specifiek bewijsaanbod op dit punt te doen, wat zij niet heeft gedaan. Bij gebreke daarvan moet als vaststaand worden aangenomen dat -met uitzondering van de hiervoor genoemde bedragen- de ProRailwerkzaamheden niet maandelijks onder de Beheersovereenkomst zijn gefactureerd en betaald, maar, zoals [het rentmeesterskantoor] heeft aangevoerd, achteraf bij het sluiten van de overeenkomst met ProRail zouden worden vergoed door ProRail.
5.37
Omdat bij gebrek aan een voldoende gemotiveerde betwisting als vaststaand wordt aangenomen dat [het rentmeesterskantoor] met [de landgoedvennootschap] B.V. heeft afgesproken dat ProRail haar bemiddelingskosten na het sluiten van de ProRailovereenkomst zou betalen, is ook geen sprake van een belangenverstrengeling waarvan [naam2] [de landgoedvennootschap] B.V. ten onrechte onkundig heeft gehouden. Ook het op art. 7:427 jo. 7:418 lid 2 BW gebaseerde verweer van [de landgoedvennootschap] B.V. faalt dus.
5.38
Ten slotte doet aan het voorgaande ook niet af dat de overeenkomst met ProRail niet wordt uitgevoerd omdat [de landgoedvennootschap] B.V. inmiddels, onder leiding van het nieuwe bestuur, de voorkeur heeft gegeven aan een overeenkomst met andere inhoud en ProRail daarmee heeft ingestemd. Voor het verschuldigd worden van bemiddelingskosten was in de gegeven omstandigheden voldoende dat in december 2022 een overeenkomst met ProRail is gesloten, daargelaten dat de nieuwe overeenkomst ook de voor de werkzaamheden van [het rentmeesterskantoor] met ProRail afgesproken vergoeding omvat. Een en ander betekent dat [de landgoedvennootschap] B.V. ook tot betaling van de gevorderde bemiddelingsvergoeding zal worden veroordeeld. Nu onvoldoende gemotiveerd is bestreden dat [het rentmeesterskantoor] 174 uur aan deze werkzaamheden heeft besteed en niet is aangevoerd dat het gefactureerde uurloon onredelijk is, is de vordering van [het rentmeesterskantoor] -uitgezonderd genoemd bedrag van € 1.110,78- toewijsbaar.
Tussenconclusie ProRailwerkzaamheden
5.39
Conclusie uit het voorgaande is dat de vordering van [het rentmeesterskantoor] wegens bemiddelingswerkzaamheden toewijsbaar is. Omdat [het rentmeesterskantoor] enkele van die werkzaamheden al via de reguliere maandelijkse facturen aan [de landgoedvennootschap] B.V. in rekening heeft gebracht, worden de betrokken bedragen op het gevorderde bedrag in mindering
gebracht.
De vordering van [het rentmeesterskantoor] is daarmee toewijsbaar tot een bedrag van € 21.879,22.

6.Slotsom

6.1
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van [het rentmeesterskantoor] slaagt. Het vonnis zal worden vernietigd. [de landgoedvennootschap] B.V. zal worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 20.419,99 vanwege onrechtmatige ontbinding van de Beheersovereenkomst, met wettelijke rente daarover met ingang van 21 juni 2023.
Daarnaast wordt [de landgoedvennootschap] B.V. veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 21.879,22 aan bemiddelingskosten. [de landgoedvennootschap] B.V. heeft haar betwisting van de verschuldigdheid van wettelijke handelsrente niet voldoende concreet gemotiveerd, zodat [de landgoedvennootschap] B.V. ook wordt veroordeeld tot betaling van wettelijke handelsrente over deze bemiddelingskosten vanaf 14 dagen na de factuurdatum van 13 februari 2023. Ook zal [de landgoedvennootschap] B.V. worden veroordeeld aan [het rentmeesterskantoor] terug te betalen wat zij op grond van het vonnis aan [de landgoedvennootschap] B.V. heeft voldaan.
6.2
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, omdat [de landgoedvennootschap] haar verweer daarvoor onvoldoende heeft gemotiveerd en, waar het betreft het door haar gevoerde zelfstandig verweer, geen voldoende specifieke feiten en omstandigheden heeft gesteld en te bewijzen heeft aangeboden.
6.3 '
[de landgoedvennootschap] B.V. zal worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.
6.4
Onder de hiervoor genoemde proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.
6.5
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

7.De beslissing

Het hof:
7.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 24 januari 2024 en doet opnieuw recht;
7.2
veroordeelt [de landgoedvennootschap] B.V. tot betaling van € 20.419,99, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 21 juni 2023 tot de dag van volledige betaling;
7.3
veroordeelt [de landgoedvennootschap] B.V. tot betaling van € 21.879,22, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 27 februari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
7.4
veroordeelt [de landgoedvennootschap] B.V. om binnen 14 dagen na betekening van dit arrest over te gaan tot terugbetaling aan [het rentmeesterskantoor] van het bedrag van € 5.376 dat [het rentmeesterskantoor] op grond van het vonnis van de rechtbank van 24 januari 2024 aan [de landgoedvennootschap] B.V. heeft betaald;
7.5
veroordeelt [de landgoedvennootschap] B.V. tot betaling van de volgende proceskosten van [het rentmeesterskantoor] in de procedure voor de rechtbank:
€ 2.837 aan griffierecht
€ 109,44 voor betekening dagvaarding
€ 2.366 aan salaris van de advocaat van [het rentmeesterskantoor] (2 punten x tarief IV);
7.6
veroordeelt [de landgoedvennootschap] B.V. tot betaling van de volgende proceskosten van [het rentmeesterskantoor] BV in de procedure in hoger beroep :
€ 2.175 aan griffierecht
€ 112,37 voor betekening dagvaarding
€ 4.426 aan salaris van de advocaat van [het rentmeesterskantoor] BV (2 punten x tarief IV 2.213);
7.7
bepaalt dat deze proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente
daarover met ingang van de vijftiende dag na het arrest tot de dag van volledige betaling;
7.8
verklaart dit arrest voor wat betreft de daarin opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.9
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.E. Lagarde, M.B. Beekhoven van den Boezem en C.L. de Bel en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 24 januari 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:331.
2.HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.
3.HR 08 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1684.