ECLI:NL:GHARL:2025:2550

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
21-005729-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk brandstichten in een woning, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was. De feiten vonden plaats op 25 november 2021, toen de verdachte samen met een medeverdachte brand stichtte door open vuur in aanraking te brengen met poststukken en een brandbare stof, WD-40. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 270 dagen opgelegd, waarvan 217 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Het hof heeft de veroordeling bevestigd, maar heeft de bewijsbeslissing op onderdelen herzien. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen opzet was op brandstichting en dat er geen levensgevaar was, maar het hof heeft deze verweren verworpen. De betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachte werd bewezen door getuigenverklaringen en objectief bewijs, zoals een Whatsapp-bericht. Het hof oordeelde dat er voldoende gevaar voor goederen en levensgevaar was, gezien de locatie van de brand en de aanwezigheid van andere bewoners. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 1.561,51, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005729-23
Uitspraak d.d.: 25 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 december 2023 met parketnummer 18-052554-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres 1]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 217 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij dient hoofdelijk te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.561,51, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.L.G. Rens, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte veroordeeld voor het samen met een ander opzettelijk brandstichten in een woning, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Daarvoor heeft de rechtbank hem een gevangenisstraf opgelegd van 270 dagen, waarvan 217 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is hem een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis opgelegd. De vordering van de benadeelde partij is volledig en hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.161,51, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 25 november 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres 2] aldaar) door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid poststukken en/of folders, althans een hoeveelheid papier en/of (vervolgens) een hoeveelheid WD40 op voornoemde poststukken en/of folders, althans dat papier, te spuiten, althans door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan de hal en/of trap in voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor overige vertrekken van voornoemde woning en/of aangrenzende en/of belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemde woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair
hij op of omstreeks 25 november 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning (gelegen aan [adres 2] aldaar), terwijl daarvan gemeen gevaar voor in die hal en/of op die trap aanwezige goederen en/of overige vertrekken van voornoemde woning en/of aangrenzende en/of belendende percelen te duchten was, open vuur in aanraking heeft gebracht met een hoeveelheid poststukken en/of folders, althans een hoeveelheid papier en/of(vervolgens) een hoeveelheid WD40 op voornoemde poststukken en/of folders, althans dat papier, heeft gespoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 25 november 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een hoeveelheid poststukken en/of folders, althans een hoeveelheid papier en/of de hal en/of trap en/of vloerbedekking van een woning (gelegen aan [adres 2] aldaar), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt verdediging
Door en namens verdachte is ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het opzet op brandstichting ontbreekt en dat van medeplegen met [medeverdachte 1] geen sprake is geweest. Het enige dat verdachte heeft gedaan is een hoekje van een envelop/poststuk aansteken, met het doel rook te laten vrijkomen en het brandalarm te laten afgaan. Op die manier wilde hij het feestje dat in de woning gaande was, tot een einde brengen. De vlammen die door hem en – los daarvan – door [medeverdachte 1] zijn veroorzaakt, zijn door hen allebei gedoofd voordat zij weggingen.
Mocht het hof wel tot een bewezenverklaring van brandstichting komen, dan is enkel sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen, en niet tevens van levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. Er heeft zich namelijk geen reëel gevaar voor gedaan, nu er voldoende mensen wakker waren en het brandalarm functioneerde.
Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde (vernieling/beschadiging van een poststuk) is door de verdediging geen verweer gevoerd.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verweren van de verdediging verworpen dienen te worden en dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] brand heeft gesticht, zoals primair is ten laste gelegd. Daarbij was niet alleen gemeen gevaar voor goederen te duchten, maar ook levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. Dat de officier van justitie in eerste aanleg van mening was dat voor dat onderdeel zou moeten worden vrijgesproken, maakt dat niet anders.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 25 november 2021 is door [slachtoffer] aangifte gedaan van brandstichting. [1] Hij heeft verklaard dat hij in de vroege ochtend van 25 november 2021 samen met een aantal vrienden in zijn woning aan [adres 2] te [plaats] was en dat zij daar een feestje hadden. Uit de aangifte:
“Mijn kamer is op de eerste verdieping. Bij bovenkomst rechts. De trap is van hout en heeft vloerbedekking. Het hele huis is van hout. Mijn vloer en de wanden. Boven en naast mij achter dezelfde voordeur wonen in totaal nog drie andere mensen. We waren inclusief ik zelf en voornoemde vrienden met 12 personen op mijn kamer. Op een gegeven moment sprak ik met een meisje die met de jongens mee was gekomen. Een jongen, jongen 2, die er bij was vond dat ik iets gezegd had wat niet door de beugel kon. Hij wilde ineens weg. De jongen die voor mij stond en een jongen die bij hem hoorde gingen weg. Zo ook het meisje waar ik mee sprak. Ongeveer 10 minuten later gingen [getuige 1] en [getuige 2] roken. Het brandalarm ging af. Toen zij de kamerdeur openden kwam de rook ons tegemoet. Daarop gingen zij zoeken en zagen zij vuur onder aan de trap. Het brandde behoorlijk hoorde ik van hun. Daarop hebben [getuige 1] en [getuige 2] de brand uitgetrapt. Kennelijk had de post die op de trap lag vlam gevat. De vloerbedekking van de trap stond in brand en de post ook. Vervolgens stond de buurman voor mijn neus en hoorde ik hem zeggen dat hij het gezien had en foto's had gemaakt. Hij vertelde mij ook dat ze een spuitbusje gebruikt hebben en dat deze voor de Tattooshop lag. Ik herinnerde mij dat er een busje WD-40 onderaan de trap in de hal stond. Ik liep naar de tattooshop en zag datzelfde busje WD-40 op straat liggen. Ik kan de personen als volgt omschrijven:
Jongen 1:
Spaans
Donker kort haar
Zwarte Parka jas
Donkere broek
[medeverdachte 1] .
Jongen 2:
Zwarte jas met witte rand in capuchon
Grijze spijkerbroek
[verdachte]
Uit de beschrijving van aangever en de hierna opgenomen verklaringen van verdachte en [medeverdachte 1] , leidt het hof af dat de door [slachtoffer] genoemde ‘jongen 1’ [medeverdachte 1] betreft en ‘jongen 2’ verdachte [verdachte] . Verdachtes (toenmalige) vriendin [medeverdachte 2] is het meisje waarover [slachtoffer] heeft verklaard.
[getuige 1] , één van de vrienden die volgens [slachtoffer] de brand heeft ontdekt, heeft tegenover de politie bevestigd dat hij op 25 november 2021 aanwezig was in de woning aan [adres 2] en dat hij vlammen heeft uitgetrapt. Hij verklaarde daarover dat tien minuten nadat ‘ze’ waren vertrokken, het brandalarm afging en dat hij zich dood schrok. Hij zag rook in de gang en toen hij naar de trap liep, zag hij 'een vlammetje’ van zo’n vijf centimeter. 'Het wilde gaan groeien. Het waren kranten, het vlamde nog.’ Hij had het uitgetrapt en kranten mee naar buiten genomen. [2]
Het dossier bevat daarnaast een aantal Whatsapp-berichten die door [getuige 1] aan [medeverdachte 1] zijn verstuurd. Zo heeft [getuige 1] op 25 november 2021 om 08:55 uur een bericht aan [medeverdachte 1] gestuurd met de tekst ‘You want i dead? En om 08:57 uur de tekst ‘Its was burning’. [3]
Ook [getuige 2] , de andere vriend die bij de ontdekking van de brand was, is als getuige gehoord. Zijn verklaring houdt in dat hij samen met [getuige 1] is meegelopen toen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de woning verlieten. [getuige 2] : “Vervolgens zijn wij weer naar binnen gegaan, de kamer van [slachtoffer] in bedoel ik hiermee. (…) Kort daarna wilden [getuige 1] en ik een sigaretje roken en ging het brandalarm ineens af voordat wij aan het roken waren en of vuur hadden gepakt. Daarop liepen wij de gang op en zag ik allemaal rook. Daarop zocht ik met [getuige 1] en [slachtoffer] naar de rook en zagen [getuige 1] en ik op den duur vlammen onderaan de trap. Het brandde al aardig met vlammen van ongeveer 25 cm hoog. Ik zag dat de vloerbedekking op de trap en een stapel papieren in brand stonden op de trap. Ik zag dat [getuige 1] deze uittrapte. Ik hielp hierbij.” [4]
Op 20 juni 2023 is [getuige 2] nogmaals als getuige gehoord en heeft toen verklaard dat hij moest zoeken waar de rook vandaan kwam en dat, toen hij dat ontdekte, hij naar beneden is gerend en het vuur heeft uitgemaakt. Zijn witte schoenen heeft hij vervolgens moeten weggooien “omdat die er niet meer uitzagen”. De wreef van de schoen was een beetje ingebrand. [5]
Naast de getuigen die in de woning aanwezig waren, is ook een buurman als getuige gehoord. Dit betreft de getuige [getuige 3] , woonachtig op [adres 3] te [plaats] . Uit zijn verklaring blijkt dat hij in de ochtend van 25 november 2021 omstreeks 08:45 uur voor het raam zat en dat hij toen drie personen voor de woning van zijn overbuurman [slachtoffer] (het hof begrijpt [slachtoffer] ) zag staan. [getuige 3] : “Dit betreft [adres 2] te [plaats] . Ik zag dat de voordeur open stond en vond het gek dat er voor mij drie onbekende personen voor de woning stonden. Ik kreeg een beetje argwaan en ben daarom blijven kijken. (…) Ik zag dat de twee mannen vervolgens in de portiek stonden van de betrokken woning. Ik zag dat de vrouw nog steeds voor de woning stond. Ik zag uit het niks achter de voordeur waar de twee mannen zich bevonden oranje kleurig geflikker van licht. Ik zag vervolgens grote vlammen om de hoek van de voordeur komen. Dit leken op grote steekvlammen. Ik zag dat er iets in brand stond. Ik zag dat een van de mannen, mij is onbekend welke een voor mij onbekende spuitbus weggooide. Ik zag dat hij die ongeveer 5 meter weggooide in de richting van de tattooshop. Deze tattooshop bevindt zich aan de [adres 4] te [plaats] . Ik ben vervolgens naar beneden gegaan en ben naar de woning van [slachtoffer] gelopen, [adres 2] . Ik zag dat [slachtoffer] ook al bij de ingang stond samen met 2 vrienden van hem. Ik zag dat zij verbrand papier in hun handen hadden. Ik heb foto's van de drie personen gemaakt en deze heb ik gestuurd naar [slachtoffer] . Mij is bekend dat [slachtoffer] aangifte gaat doen en hij de foto's gaat voegen bij het dossier." [6]
In een latere verklaring heeft [getuige 3] bevestigd dat hij vlammen heeft gezien en dat het licht sterk flakkerde, óók nadat de personen weggingen. [getuige 3] : “Ja zeker, ook toen ze weggingen en vertrokken waren, daarom ben ik ook naar beneden gegaan, want ik dacht wat als er een brand uitbreekt. Ik wilde [slachtoffer] waarschuwen. Maar toen ik beneden was, was [slachtoffer] er ook al en hadden ze het vuur al uitgetrapt. Ik denk dat het zo'n twee minuten duurde voordat ik beneden was." [7] [getuige 3] is ook als getuige bij de rechter-commissaris gehoord en heeft daar in de kern hetzelfde verklaard als bij de politie. [8]
Kort na het gebeuren is de politie omstreeks 09:15 uur ter plaatse gekomen op [adres 2] te [plaats] . De betreffende verbalisanten hebben daarover gerelateerd:
“Ter plaatse namen wij in de hal de geur van gesmeuld dan wel verbrand plastic waar. Achter de voordeur in de hal zagen wij dat de bordeauxrode trapbekleding van de trap welke naar boven leidt op een trede weggebrand was. Wij zagen meerdere poststukken en kranten met bruine dan wel zwarte randen. Wij zagen dat er redelijk wat rook in de hal stond. Tevens zagen wij bij binnenkomst een blauw busje WD-40 staan. Wij zagen dat deze voor de trap stond. Wij hoorden aangever zeggen dat de verdachten deze mogelijk hadden gebruikt om de kranten aan te steken. Ik, [verbalisant 1] , heb een getuigenverklaring opgenomen van de overbuurman. Deze vertelde mij dat hij een voor hem onbekende man met de bus WD-40 uit de woning zag lopen. Dat hij zag dat hij de bus WD-40 in zijn hand had. Dat hij zag dat hij deze bus ongeveer 5 meter van de voordeur van aangever [slachtoffer] weggooide. Dat hij deze bus vervolgens voor de tattooshop zag liggen. Wij hoorden de overige getuigen en aangever ons vertellen dat zij de WD-40 bus op hadden gepakt en weer voor de trap hadden gezet. Dit nadat zij van de buurman hadden gehoord waar deze lag. In overleg met de forensische opsporing hebben wij de bus WD-40 middels een DNA kit veiliggesteld en later ter plaatse aan hun overgedragen.” [9]
Later die dag, om 10:30 uur, is door de politie aanvullend onderzoek gedaan bij en in de woning van aangever [slachtoffer] . Uit het proces-verbaal van bevindingen dat daarvan is opgemaakt, en waar foto’s van de situatie ter plaatse zijn bijgevoegd, blijkt:
“Genoemd adres is ingericht als studentenwoning en biedt onderdak aan vier studenten en heeft een toegangsdeur naast een winkel (foto 1). Achter deze deur bevindt zich een hal met trap naar de bovengelegen woningen (foto 2 en 3). De muren van de hal zijn voorzien van houten schrootjes en de trap is van hout bekleed met vloerbedekking. Uit de muur links van de trap loopt een waterleiding die boven de vierde traptrede door de trap gaat.
Wij zagen op de tweede traptrede in de hal een stapeltje folders liggen (foto 4). Wij zagen dat de folders deels door brand waren aangetast. Wij zagen dat de vloerbedekking van de derde traptrede eveneens door brand was aangetast (foto 5) . Volgens [slachtoffer] waren de folders verplaatst en hebben deze tijdens de brand zeer waarschijnlijk op de derde traptrede gelegen. (…)
Door mij, [verbalisant 2] , werd met de WD-40 een meting met de PID meter gedaan waarbij er ongeveer 40 ppm werd gemeten. Vervolgens werd door mij een folder bespoten met WD-40 waarna er vuur bij werd gehouden. Ik zag dat de folder ging branden totdat de WD-40 op was, waarna het vuur doofde. (…)
WD-40 is een merknaam van een wereldwijd verkrijgbare waterverdrijvende spray die in 1953 werd ontwikkeld door Norm Larsen, oprichter van de Rocket Chemical Company, San Diego, Californië. Oorspronkelijk werd het gebruikt om corrosie tegen te gaan; in latere instantie werd het voor vele andere toepassingen gebruikt. De spray bestaat uit een samenstelling van verschillende koolwaterstoffen. WD-40 is alleen brandbaar bij open vuur.
Zonder tijdige interventie van de bewoners had de brand zich verder kunnen ontwikkelen en uitbreiden naar de bovengelegen studentenwoningen.” [10]
Op 7 december 2021 heeft de politie nogmaals de woning van aangever [slachtoffer] bezocht. Bij die gelegenheid is gebleken dat ten tijde van de brand naast de mensen die op het feestje van [slachtoffer] waren, nog twee andere huisgenoten aanwezig waren die hun eigen kamer lagen te slapen. Verder heeft de betrokken verbalisant gerelateerd dat in de trapopgang een nylon touw hing waarmee van bovenaf de voordeur kon worden geopend. Deze is in het proces-verbaal van de Forensische Opsporing zichtbaar op foto's 4 en 5. Het touw hing daar vrij laag, vlak boven de traptreden. Volgens [slachtoffer] hing het touw normaal hoger, vlak boven de trapleuning. Hij dacht dat dit ook ten tijde van de brandstichting het geval was. Dit touw was op één plaats zwart geschroeid, waarbij het plastic/polyester was gesmolten. Een foto van het geschroeide touw is als bijlage 2 bij dit proces-verbaal gevoegd. Als het touw inderdaad hoger zou hebben gehangen, zou de plaats van de schroeiplek corresponderen met de plaats van de brandhaard. Het touw zou dan op deze plek ongeveer 80 cm boven de brandhaard hebben gehangen. [11]
Ten slotte zijn de verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte zelf van belang.
[medeverdachte 1] heeft voor zover van belang verklaard dat hij samen met [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) papieren heeft verbrand. Op de vraag hoe zij op het idee kwamen om dat te doen, heeft hij geantwoord: “Tijdens het naar beneden gaan, we gingen de trap af, mijn vriend besloot de papieren aan te steken en ik ook. We deden het omdat we boos waren.
V: Wat hebben jullie nog meer gebruikt om die papieren aan te steken?A: Een bus met spray.
V: Waar haalden jullie die bus vandaan?A: Die stond op de trap
V: Wat hebben jullie met die bus gedaan?A: Die spray er op gedaan en de papieren aangestoken (...) Met die spray brandde het wel iets meer.
V: Wie gebruikte de sprayA: Ik
. V: Waarom gebruikte je dit?A: Omdat het op de trap stond en ik was heel erg boos, daarom gebruikte ik het.
V: Je hebt gezien wat de gevolgen waren van de spray, want de vlammen werden groter.A: Ja.” [12]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [medeverdachte 1] (het hof begrijpt telkens [medeverdachte 1] ) een busje had en dat hij daarmee een steekvlam veroorzaakte. [13]
Verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij een brief heeft aangestoken in de hal van de woning, dat er vlammetjes op de brief op twee traptreden waren en dat er veel rook was. [14] Bij de politie heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] opeens met een ‘flame’ kwam. Verdachte: “Hij kwam met de spray naar de trap. Er waren wat brieven onder op de trap. Het vuur ging naar de brieven.” [15]
Oordeel hof
Brandstichting
Het hof leidt uit bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat zowel verdachte als [medeverdachte 1] in de ochtend van 25 november 2021 papieren (poststukken en/of folders) hebben aangestoken die in de hal van de woning van [slachtoffer] lagen. Daarnaast stelt het hof vast dat het vuur dat zij hebben veroorzaakt nog brandde toen zij de woning verlieten.
Het hof baseert dit ten eerste op de stellige verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] dat zij vlammen hebben gezien, die zij vervolgens samen hebben uitgetrapt. Deze verklaringen vinden niet alleen steun in elkaar, maar ook in het Whatsapp-bericht dat [getuige 1] vlak erna aan [medeverdachte 1] heeft verstuurd, met de vraag of hij hem dood wilde hebben en dat het brandde. Daarnaast worden de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] gesteund door de waarneming van buurman [getuige 3] , inhoudende dat hij vlammen in de gang heeft gezien, waarvan hij het licht sterk kon zien flakkeren. [getuige 3] is ervan overtuigd dat dit ook nog het geval was toen de verdachten vertrokken waren. Hij zegt daarover
:“Ja zeker, ook toen ze weggingen en vertrokken waren, daarom ben ik ook naar beneden gegaan, want ik dacht wat als er een brand uitbreekt. Ik wilde [slachtoffer] waarschuwen.”. Ten slotte past het feit dat [slachtoffer] en de ter plaatse gekomen politie veel/redelijk wat rook in de hal zagen, ook bij het feit dat er vlak daarvoor brand had gewoed.
Het hof acht voornoemde verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De verklaringen zijn concreet en gedetailleerd en wekken bij het hof een authentieke indruk. Samen vormen zij een overtuigend verslag van hetgeen zij hebben waargenomen, dat op onderdelen bevestigd wordt door objectief bewijs, zoals het Whatsapp-bericht, de foto’s, de sporen van de brand en het aangetroffen busje WD-40. Dat [getuige 1] en [getuige 2] verschillend hebben verklaard over de hoogte van de vlammen, maakt niet dat het hof aan de juistheid van hun verklaring twijfelt, nu dit verschil in waarneming verklaard kan worden doordat zij op een verschillend moment beneden bij de brand kwamen dan wel dat zij een verschillend inschattingsvermogen hebben. Het feit dat [getuige 1] in een latere verklaring minder stellig is over zijn waarneming, is vanwege het tijdsverloop evenmin een omstandigheid die het hof doet twijfelen. Daarbij betrekt het hof ook dat [getuige 1] niet (teveel) bij de zaak betrokken wilde worden, nu hij op enig moment gevraagd heeft of hij zijn verklaring kon intrekken omdat hij “berichten kreeg van mensen”.
De verklaring van verdachte en [medeverdachte 1] dat het vuur gedoofd was toen zij de woning verlieten, wordt door het voorgaande weersproken. Het hof acht deze verklaringen gezien het hiervoor overwogene niet geloofwaardig en schuift die terzijde.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte samen met [medeverdachte 1] (en [medeverdachte 2] ) de woning wilde verlaten en dat zij allebei boos waren vanwege het incident dat met [medeverdachte 2] had plaatsgevonden. Verdachte kwam daarbij op het idee om een envelop aan te steken en heeft dat ook daadwerkelijk gedaan. Kort hierop heeft ook [medeverdachte 1] brand veroorzaakt door een vlam voor de spuitbus WD-40 te houden en die op de poststukken/folders op de trap te richten. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn vervolgens samen weggegaan, zonder zich om de bezoekers van het feestje of andere bewoners te bekommeren.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Tekenend in dat verband is de verklaring van [medeverdachte 1] , inhoudende “Tijdens het naar beneden gaan, we gingen de trap af, mijn vriend besloot de papieren aan te steken en ik ook. We deden het omdat we boos waren.” Aldus acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Vervolgens moet worden beoordeeld of bij de brandstichting van verdachte en [medeverdachte 1] niet alleen sprake is geweest van gevaar voor goederen maar ook van levensgevaar voor personen en/of zwaar lichamelijk letsel.
Om tot een bewezenverklaring van dit onderdeel te komen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar of dit gevaar voor zwaar lichamelijk letsel daadwerkelijk te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Het hof is overeenkomstig het vonnis van de rechtbank en het standpunt van de advocaat-generaal van oordeel dat aan dit criterium is voldaan.
In dit verband is primair de locatie van de brand van belang. De brand is veroorzaakt in de hal, onderaan de trap naar vier bovengelegen woningen. De muren van de hal zijn voorzien van houten schrootjes en ook de trap is van hout, bekleed met vloerbedekking. De bovengelegen woningen bestonden eveneens voornamelijk uit hout. De brand vond plaats op een tijdstip vroeg in de ochtend waarop veel mensen thuis zijn. Er waren ook daadwerkelijk mensen in de woning aanwezig: niet alleen op het feestje, maar er waren ook bewoners die lagen te slapen.
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van het hof dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Dat er beveiligingsmaatregelen waren getroffen, zoals het bestaan van een hittemelder op de overloop, maakt dit niet anders, nu de brand en de rook zich alsnog in het trappenhuis had kunnen ontwikkelen.
Ook het brandtechnisch rapport d.d. 13 april 2023 van het NFI doet niet af aan voornoemd oordeel. Dat de deskundige geen inschatting heeft kunnen geven over de brandbaarheid van het tapijt en daarmee de kans op uitbreiding van de brand, zegt immers niets over de voorzienbaarheid van het gevaar ten tijde van de brandstichting.
Aldus verwerpt het hof de verweren van de verdediging en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] opzettelijk brand heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en terwijl daarvan levens-
gevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 25 november 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres 2] aldaar) door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid poststukken en/of folders, en door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor overige vertrekken van voornoemde woning, gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemde woning bevindende personen, en/of voor een ander of anderen te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet, heeft verdachte zich samen met een medeverdachte, schuldig gemaakt aan brandstichting in de hal van een woning. Brandstichting behoort tot één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht
kent, omdat als gevolg van dit delict zeer gevaarzettende en in potentie onbeheersbare
situaties voor personen of goederen kunnen ontstaan, met name in een woning. In deze zaak
was sprake van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel van personen.
Verdachte is bij de brandstichting volledig voorbij gegaan aan de belangen van de bewoners van de woning en de personen die op dat moment in de woning aanwezig waren. Dat de gevolgen uiteindelijk zijn meegevallen, is te danken aan het ingrijpen van sommige getuigen. Het hof acht het zorgelijk dat dit de manier is waarop verdachte met zijn boosheid is omgegaan en dat hij het strafwaardige van zijn handelen niet lijkt in te zien. Ter zitting van het hof heeft hij zijn rol en handelen meermaals als kleiner en minder ernstig geduid, namelijk als een ‘grap’, waarmee hij de ernst van de situatie heeft miskend.
Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken, en zoals die blijken uit het dossier, waaronder een reclasseringsadvies d.d. 30 juni 2023. Het recidiverisico wordt daarin als laag tot gemiddeld ingeschat. Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij werkt als bezorger, maar dat hij binnenkort een andere baan gaat zoeken. De relatie met [medeverdachte 2] is verbroken. Er zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen die in strafverhogende- of strafverlagende zin van invloed zijn op de strafoplegging. Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 6 maart 2025 is verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Dit betreffen echter feiten van andere aard dan de onderhavige.
Alles afwegende acht het hof - net als de advocaat-generaal - de straf die de rechtbank aan verdachte heeft opgelegd, een passende bestraffing. Het hof komt derhalve tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 217 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en aftrek van voorarrest. Daarnaast legt het hof verdachte een taakstraf op van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Deze straf doet recht aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en is noodzakelijk. Met het voorwaardelijke strafdeel beoogt het hof te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.561,51, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof stelt voorop dat niet gebleken is dat de vordering al betaald is door [medeverdachte 1] , zoals verdachte ter zitting heeft verklaard. Voor het overige is de vordering door de verdediging inhoudelijk niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering (hoofdelijk) zal worden toegewezen tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
217 (tweehonderdzeventien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.561,51 (duizend vijfhonderdeenenzestig euro en eenenvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.561,51 (duizend vijfhonderdeenenzestig euro en eenenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 november 2021.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 25 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 november 2021, p. 23 en verder van een dossier met nummer 2021322853 d.d. 10 februari 2022.
2.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2022, p. 116 e.v. van deel 2 van het dossier, genummerd 2021322853, d.d. 9 april 2022.
3.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen m.b.t. de telefoon van [medeverdachte 1] , d,d, 1 april 2022, p. 79 e.v. van het onder 2 genoemde dossier.
4.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 november 2021, p. 58 e.v. van het onder 1 genoemde dossier.
5.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 juni 2021, genummerd PL0100-2021322853-75, los gevoegd bij het procesdossier.
6.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 november 2021, p. 40 e.v. van het onder 1 genoemde dossier.
7.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2022, p. 112 e.v. van het onder 2 genoemde dossier.
8.Proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris, getuige [getuige 3] , d.d. 8 november 2022.
9.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2021, p. 28 e.v. van het onder 1 genoemde dossier.
10.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 november 2021, p. 31 e.v. van het onder 1 genoemde dossier.
11.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 december 2021, p. 61 e.v. van het onder 1 genoemde dossier.
12.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 januari 2022, p. 113 e.v. van het onder 1 genoemde dossier.
13.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 maart 2022, p. 35 e.v. van het onder 2 genoemde dossier.
14.Proces-verbaal van de terechtzitting op 17 november 2023, meervoudige kamer rechtbank Noord-Nederland.
15.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 maart 2022, p. 47 e.v. van het onder 2 genoemde dossier.