ECLI:NL:GHARL:2025:2579

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
21-000880-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel; veroordeling voor bedreiging en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor poging tot doodslag, bedreiging en verboden wapenbezit. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De zaak betreft een beschieting van de woning van de broer van de verdachte, waarbij viermaal met een vuurwapen op de woning is geschoten. De verdachte is wel veroordeeld voor bedreiging en verboden wapenbezit. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie van de verdachte om de slachtoffers te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar dat het schieten op de woning wel als bedreiging kon worden gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 158 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is er een contact- en locatieverbod opgelegd en zijn er vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000880-21
Uitspraak d.d.: 30 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel,zittingsplaats Zwolle van 16 februari 2021 met parketnummer 08-170527-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1967,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. C.G. Peerik en mr. G. Spong, en door Slachtofferhulp namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, wegens – kort gezegd – poging tot doodslag, meermalen gepleegd (feit 1 primair), bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd (feit 2) en verboden wapenbezit (feit 3).
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 30 juni 2020 te [plaats] , gemeente Zwartewaterland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (te weten zijn, verdachtes, broer) en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of één of meer andere personen opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte - met een vuurwapen 4 (vier) maal, althans meerdere malen, op de woning(gelegen aan de [adres 2] ) van die [slachtoffer 1] geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 30 juni 2020 te [plaats] , gemeente Zwartewaterland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of één of meer andere personen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft verdachte - met een vuurwapen 4 (vier) maal, althans meerdere malen, op de woning(gelegen aan de [adres 2] ) van die [slachtoffer 1] geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 30 juni 2020 te [plaats] , gemeente Zwartewaterland [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte, met een vuurwapen 4 (vier) maal, althans meerdere malen, op de woning (gelegen aan de [adres 2] ) van die [slachtoffer 1] geschoten(, terwijl die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (op de begane grond) en/of [slachtoffer 1] in voornoemde woning lagen te slapen);
3.
hij op of omstreeks 30 juni 2020 te [plaats] , gemeente Zwartewaterland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, althans een vuurwapen, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III van de Wet, wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Het bewijsoordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor alle aan hem ten laste gelegde feiten. Hij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] , de overeenkomsten tussen de onder verdachte in beslag genomen fiets en jas enerzijds en de fiets en de jas van de schutter die te zien zijn op de beschikbare camerabeelden anderzijds, de resultaten uit het schiethandenonderzoek en de verklaring van [getuige] kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte de schutter was. Er zijn geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 3] . Op basis van het wapen- en munitieonderzoek kan worden geconcludeerd dat geschoten is met een vuurwapen in de zin van de Wet wapen en munitie.
Vastgesteld kan worden dat door het handelen van verdachte er een aanmerkelijke kans op de dood bestond voor één of meer aangevers en dat verdachte deze kans welbewust heeft aanvaard.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Niet bewezenverklaard kan worden dat het verdachte is geweest die op de woning heeft geschoten. De verklaring van [slachtoffer 3] is hiervoor het belangrijkste bewijsmiddel. Haar verklaring dient echter als onbetrouwbaar terzijde te worden geschoven. Zij heeft wisselend verklaard over verschillende onderdelen, namelijk over:
  • wat zij precies heeft gezien;
  • het al dan niet naar beneden zijn van de rolluiken;
  • het al dan niet bekijken van de camerabeelden vlak nadat de schietpartij had plaatsgevonden.
Uit haar verklaringen blijkt dat zij niet zeker is over wat zij heeft waargenomen. Niet kan worden vastgesteld of zij heeft verklaard uit eigen waarneming, op basis van het bekijken van de beelden of aan de hand van gesprekken met haar vader en familie. Gelet op de ook toen al bestaande familievete, de verklaring van aangever bij de R-C en de verklaring van de moeder van verdachte (en ook van aangever) als getuige op de zitting in hoger beroep moet er serieus rekening mee worden gehouden dat zij door haar vader is beïnvloed.
Ook de verklaring van aangever kan niet voor het bewijs worden gebruikt omdat deze onbetrouwbaar is gelet op zijn diep gewortelde rancune jegens zijn broer en zijn wisselende verklaringen.
De vermeende herkenning van de fiets door aangever is ontoereikend. Het betreft een doorsnee damesfiets en op de beelden zijn geen specifieke identificerende kenmerken van de door de schutter gebruikte fiets waar te nemen.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de zoon en dochter van aangever dan wel op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij een van beiden. Verdachte is nooit in de woning geweest en wist dus niet dat de zoon en dochter op de
benedenverdieping sliepen. Er was ook geen reden om hun aanwezigheid op de benedenverdieping te vermoeden. Gelet op het tijdstip van het incident – 01:30 uur op een doordeweekse dag – en het feit dat in de woning op dat moment geen licht brandde is het een logische aanname dat zij in bed lagen te slapen en wel op de
bovenverdieping: naar ervaringsregels pleegt men in een meerlaagse gezinswoning immers niet op de benedenverdieping te slapen.. Gelet op jurisprudentie over dit onderwerp kan het voorwaardelijk opzet niet bewezen verklaard worden.
Oordeel hof
Feiten die niet ter discussie staan
Op 30 juni 2020 omstreeks 01.30 uur is de benedenverdieping van de woning van aangever [slachtoffer 1] – de broer van verdachte – viermaal beschoten met vier inslagen tot gevolg. Op dat moment waren in de woning aanwezig [slachtoffer 1] , zijn vrouw [slachtoffer 4] en hun kinderen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , en [slachtoffer 5] . [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] sliepen in twee slaapkamers op de benedenverdieping. Achter de twee ramen van inslag 1 en 2 is de slaapkamer van [slachtoffer 3] (rechts naast de voordeur). Inslag 3 ging door de ruit van de voordeur, het projectiel doorboorde een schilderij in de hal achter deze voordeur. Inslag 4 kwam terecht in het kozijn van het raam van de slaapkamer van [slachtoffer 2] (links naast de voordeur).
Wie heeft er geschoten?
Van de beschieting op 30 juni 2020 zijn camerabeelden beschikbaar. Op de beelden die ter beschikking zijn gesteld door aangever is te zien en/of te horen dat een persoon kennelijk vier keer met een voorwerp op de woning schiet. De op schoten gelijkende knallen zijn te horen en er zijn lichtflitsen te zien, afkomstig uit de gestrekte rechterarm/-hand van de schutter . Hierna is te zien hoe de schutter op een fiets stapt die op enige afstand van de woning staat geparkeerd en vervolgens wegfietst. Op andere beelden afkomstig van het tegenover de woning gelegen bedrijf [bedrijf] is te zien dat de schutter aan komt fietsen, zijn fiets neerzet aan het begin van de oprit en even later weer wegfietst in dezelfde richting als waar hij vandaan kwam.
[slachtoffer 3] is verschillende malen als getuige gehoord. Ruim een uur na het schietincident heeft zij bij de politie verklaard dat zij omstreeks 01.30 uur wakker werd van drie knallen. Zij liep gelijk naar haar slaapkamerraam en deed het (rol)gordijn omhoog. Zij zag toen een dikkere man met donkere kleding en een donkerkleurige capuchon op zijn hoofd. Zij keek tegen zijn rug aan. [slachtoffer 3] verklaart dat zij ervan overtuigd is dat de man haar oom [verdachte] is. Zij herkende hem aan zijn unieke loopje (tijdens het lopen gebruikt hij volgens haar zijn hele lichaam) en zijn brede en wat dikke postuur. Ook de fiets die zij zag herkende zij als de fiets van verdachte. Het was een kleine damesfiets met witte velgen en een rekje voorop. In haar verklaringen afgelegd bij respectievelijk de rechter-commissaris (in januari 2021) en raadsheer-commissaris (in april 2022) heeft zij in grote lijnen op essentiële punten hetzelfde verklaard.
Aangever [slachtoffer 1] heeft op 30 juni 2020 aangifte gedaan en verklaard dat hij om 01.30u wakker werd van luid lawaai en dat hij toen drie keer een harde knal hoorde.
Zijn dochter (het hof begrijpt: [slachtoffer 3] ) kwam de trap oprennen en zei: “het is ome [verdachte] , ik heb hem duidelijk gezien”). Toen hij de camerabeelden van zijn woning bekeek, herkende hij daarop zijn broer, verdachte. Hij herkende hem aan zijn motoriek, zijn regenjas met puntmuts die hij bij het vissen draagt en aan zijn fiets. Bij de rechter-commissaris heeft hij in grote lijnen op essentiële punten hetzelfde verklaard.
Onder verdachte zijn een jas en fiets in beslaggenomen.
Van deze fiets zijn drie foto’s gemaakt, die zijn vergeleken met screenshots van de camerabeelden van het schietincident die door aangever beschikbaar zijn gesteld. Tussen de fiets van verdachte en de fiets op de screenshots zijn kenmerkende overeenkomsten waar te nemen. Beide fietsen hebben een damesframe met overeenkomstige vorm en grootte en een rekje voorop de fiets. De fiets van verdachte heeft opvallend witte velgen. Verder hebben beide fietsen een achterlicht/reflector op zowel het achterspatbord als op de achterzijde van de bagagedrager en ook de vorm van deze achterlichten/reflectoren zijn overeenkomstig. Het rechterhandvat van de fiets van verdachte ontbreekt. Bij de fiets op het filmpje lijkt het rechterhandvat te glimmen. Verder hebben beide fietsen een donkere, dichte kettingkast.
De fiets van de schutter is ook te zien op de beelden afkomstig van [bedrijf] . Opvallend is de sterke reflectie van het voorwiel, terwijl het achterwiel nauwelijks oplicht. De politie heeft hier onderzoek naar gedaan en komt tot de conclusie dat de reflectie van wielen van de fiets van verdachte vrijwel identiek is aan de reflectie van de fiets van de schutter op de beelden.
In hoger beroep is door het NFI vergelijkend beeldonderzoek gedaan naar de jas. Zijn conclusie luidt dat het ongeveer even waarschijnlijk zijn dat de jas gedragen door de persoon op de beelden dezelfde groene jas is als die van verdachte als dat de jas gedragen door de persoon op de beelden een andere ruim zittende, halflange jas met capuchon, vergelijkbare kreukbaarheid en glimmend kenmerk op vergelijkbare hoogte is.
De jas is ook onderzocht op schotresten. Het NFI heeft geconcludeerd dat zeer veel waarschijnlijker is dat op de bemonsteringen van de jas schotresten aanwezig zijn dan dat daarop geen schotresten aanwezig zijn.
In hoger beroep is aanvullend wapen- en munitieonderzoek gedaan. De conclusies van dit onderzoek zijn dat er geen reële mogelijkheid is dat de schoten zijn gelost met een alarmpistool van het merk Röhm, model RG3. Gezien de lichtflitsen op de camerabeelden zijn de projectielen voortgestuwd door chemische explosies. Dit maakt dat de schoten zijn gelost met een vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie. De (geringe) beschadigingen aan het plaatmateriaal van de kozijnen van de woning, de uiterlijke kenmerken van de achter het beschadigde schilderij gevonden kogel en de filmbeelden (de lichtflitsen die daarop te zien zijn) passen het beste bij een oude (zak)revolver in het kaliber .32 (S&W) of bij een omgebouwde gasrevolver.
Getuige [getuige] heeft op 3 juli 2020 als getuige een verklaring afgelegd en onder meer verklaard dat verdachte hem had verteld dat hij in het bezit was van een vuurwapen. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft hij in dezelfde zin verklaard.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1]
De verdediging heeft op de hiervoor vermelde gronden bepleit dat verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zijn en daarmee niet bruikbaar voor het bewijs.
Het hof stelt vast dat uit het dossier blijkt dat sprake is van een langlopende familievete tussen verdachte en zijn broers. Hoewel het hof oog heeft voor deze achtergrond, kan naar het oordeel van het hof niet enkel op basis van deze omstandigheid worden gesteld dat de getuigen ten onrechte verdachte als schutter hebben aangewezen. De verdediging heeft op detailniveau en los van de context van de gehele verklaring de woordkeuze van [slachtoffer 3] in haar verklaringen geanalyseerd en op basis daarvan gesteld dat zij wisselend en daarmee onbetrouwbaar heeft verklaard.
Inzoomend op de verklaringen van [slachtoffer 3] stelt het hof vast dat zij van meet af aan heeft verklaard dat zij de schutter op basis van specifieke kenmerken heeft herkend als haar oom [verdachte] (verdachte). Haar verklaringen zijn naar het oordeel van het hof niet alleen gedetailleerd en op belangrijke punten consistent., maar vinden tevens op essentiële punten steun in andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 1] stelt het hof vast dat zijn herkenningen inderdaad enkele ongerijmdheden bevatten, zoals het noemen van een specifieke kleur van de jas (groen) terwijl de beelden zwart-wit zijn en de herkenning van verdachte aan een brilletje dat op de beelden niet te zien is. Dit maakt naar het oordeel van het hof echter nog niet dat zijn verklaringen voor het overige ook onbetrouwbaar zijn. De gesignaleerde ongerijmdheden maken wel dat het hof behoedzaam zal omgaan met zijn verklaring en deze enkel zal gebruiken indien en voor zover deze steun vindt in ander objectief bewijsmateriaal.
Resumerend stelt het hof het volgende vast:
  • [slachtoffer 3] heeft de schutter gezien en hem herkend als verdachte;
  • [slachtoffer 1] heeft de beelden bekeken en de schutter herkend als verdachte;
  • De fiets van de schutter vertoont opvallende en grote gelijkenissen met de fiets die onder verdachte in beslag is genomen;
  • Op de jas van verdachte – die qua uiterlijke kenmerken eveneens een sterke gelijkenis vertoont met de jas van de schutter die te zien is op de beelden – zijn schotresten aangetroffen;
  • Verdachte heeft volgens getuige [getuige] tegen hem gezegd dat hij in het bezit was van een wapen;
Op grond van al het hiervoor besprokene is het hof van oordeel dat boven redelijke twijfel verheven is dat verdachte op 30 juni 2020 de schutter is geweest die vier maal op de woning aan de [adres 2] te [plaats] heeft geschoten.
Heeft verdachte (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel?
De vraag of het met een vuurwapen schieten op een woning de aanmerkelijke kans op de dood van in die woning aanwezige personen in het leven roept en of verdachte hier (voorwaardelijk) opzet op heeft gehad, is – gelet op de jurisprudentie – sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Van belang daarbij is onder meer op welke locaties de schoten gericht waren en waar de slachtoffers zich op dat moment concreet bevonden, het tijdstip waarop is geschoten, de kennis van verdachte over de locaties van de bewoners en het soort wapen/de soort munitie waarmee is geschoten.
Er is forensisch onderzoek verricht aan de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats] en hieruit blijkt het volgende. Bij het raam links naast de voordeur, op het kozijn van het rolgordijn, aan de rechterzijde, is een inslag in het metaal aangetroffen. In het bovenste raam van de voordeur is een rond gat in de ruit aangetroffen. Achter de voordeur, aan de linkerzijde van de hal, is een perforatie in het doek van een schilderij aangetroffen. Bij het verwijderen van het schilderij viel uit het frame een projectiel. In het eerste raam aan de rechterzijde van de voordeur is in de hor, aan de onderzijde, een inslag in het metaal aangetroffen. In het tweede raam aan de rechterzijde van de voordeur is in het linker kozijn van het rolgordijn een inslag in het metaal en in de steen van de woning aangetroffen.
Blijkens de daarvan opgemaakte processen-verbaal van bevindingen sliep [slachtoffer 3] ten tijde van het schieten in de kamer die zich bevindt achter de twee beschoten ramen rechts naast de voordeur. De rolluiken voor deze ramen waren halfopen. Haar broer [slachtoffer 2] sliep in de kamer links van de voordeur. Het rolluik van zijn kamer was geheel gesloten. De overige gezinsleden ( [slachtoffer 1] , zijn vrouw [slachtoffer 4] en zoon [slachtoffer 5] en )sliepen op het moment van schieten boven in de woning.
Gelet op het aanvullende wapen- en munitieonderzoek gaat het hof ervan uit dat verdachte heeft geschoten met een oude (zak)revolver in het kaliber .32 (S&W) of met een omgebouwde gasrevolver.
Verdachte heeft in de nachtelijke uren op de woning geschoten. Hij kende de gezinssamenstelling en kon er redelijkerwijs van uitgaan – ook vanwege de voor de deur geparkeerde auto’s – dat de bewoners op dat moment thuis waren en zouden slapen. Uit het dossier en het onderzoek ter zitting volgt dat aangever en zijn gezin sinds ongeveer zes weken in de woning aan de [adres 2] woonden en dat verdachte nog nooit in deze woning was geweest. Blijkens de verklaring van verdachte in hoger beroep wist hij alleen dat de vorige bewoner ‘boven leefde’ en dat toentertijd op de benedenverdieping een zwembad en bar gelegen waren
Het hof kan op grond van het onderzoek echter niet vaststellen dat verdachte op de hoogte was van de indeling van de woning op het moment dat zijn broer er met zijn gezin woonde en dat hij, op het moment dat hij op de woning schoot, wist dat er ook slaapkamers op de benedenverdieping van de woning van aangever waren, laat staan dat daar op dat moment daadwerkelijk mensen lagen te slapen. Naar het oordeel van het hof hoefde verdachte dat ook niet redelijkerwijs te vermoeden. Aan de buitenzijde van de woning is immers niet duidelijk zichtbaar dat de kamers aan de voorzijde op de benedenverdieping slaapkamers betreffen en naar algemene ervaringsregels kan gesteld worden dat bij een woning met meerdere verdiepingen de slaapkamers zich veelal op de bovenverdieping bevinden.
Bovendien zijn de kogels de slaapkamers ook niet binnengedrongen. Er is enkel één kogel in de hal terechtgekomen, waar op dat moment niemand aanwezig was. De enkele theoretische mogelijkheid dat de slachtoffers zich eventueel -indien een of meer kogels wel in de slaapkamer(s) waren binnengedrongen- in de schotsbaan hadden kunnen bevinden, maakt niet dat achteraf kan worden geoordeeld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat zij ten gevolge van het schieten (dodelijk) gewond hadden kunnen raken.
Het hof acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het afvuren van de vier schoten op de benedenverdieping voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of één of meer andere personen. Verdachte wordt om die reden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
Heeft verdachte met zijn handelen de drie gezinsleden bedreigd? (feit 2)Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen/zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Naar het oordeel van het hof kan het schieten met een vuurwapen op een woning in het holst van de nacht niet op een andere manier worden uitgelegd dan dat verdachte hiermee opzet heeft gehad op het bedreigen van de daarin bevindende leden van de familie [familienaam] met de dood. Dat zij zich daadwerkelijk bedreigd hebben gevoeld blijkt ook zonneklaar uit de verklaringen zoals afgelegd door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] .
Voorhanden hebben van een wapen (feit 3)
Op grond van de camerabeelden, het forensisch sporenbeeld op de plaats delict, de vondst van het projectiel in het schilderij en het aanvullend wapen- en munitieonderzoek waarin is geconcludeerd dat op 30 juni 2020 geschoten moet zijn met een oude (zak)revolver van het kaliber .32 (S&W) of met een omgebouwde gasrevolver acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op
of omstreeks30 juni 2020 te [plaats] , gemeente Zwartewaterland [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte, met een vuurwapen 4 (vier) maal,
althans meerdere malen,op de woning
(gelegen aan de [adres 2]
)van die [slachtoffer 1] geschoten,
(terwijl die [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3]
(op de begane grond
)en
/of[slachtoffer 1] in voornoemde woning lagen te slapen
).
3.
hij op
of omstreeks30 juni 2020 te [plaats] , gemeente Zwartewaterland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, althans een vuurwapen,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistoolen
/ofmunitie van categorie III van de Wet, wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft -uitgaande van een bewezenverklaring van alle drie tenlastegelegde feiten- gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest. Hierbij heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn. Voorts heeft hij gevorderd aan verdachte een art. 38v-maatregel op te leggen in de vorm van een contact- en locatieverbod.
De raadslieden hebben ten aanzien van de strafmaat aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de impact die de voorlopige hechtenis op verdachte en zijn bedrijf heeft gehad. Voorts hebben zij gevraagd rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Het tijdsverloop heeft tot gevolg dat verdachte al jaren in onzekerheid verkeert. Het is daarom niet opportuun om verdachte opnieuw naar de gevangenis te sturen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof ziet hierin redenen om verdachte te veroordelen tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door zijn handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood en verboden wapenbezit.
Aan de basis van het schietincident ligt een langdurige familievete tussen verdachte en zijn broers. Verdachte heeft daarin kennelijk aanleiding gezien -althans zo lijkt het- zich schuldig te maken aan het in het holst van de nacht beschieten van de woning waarin zijn broer met zijn gezin woonde. Het gezin was op dat moment aan het slapen. Verdachte heeft met zijn handelen enorme angst en gevoelens van onveiligheid bij het gezin van zijn broer veroorzaakt die nog steeds voortduren, zoals ook blijkt uit het ter terechtzitting namens hen uitgeoefende spreekrecht. Dat traumatische ervaringen als deze een onuitwisbare indruk heeft gemaakt op met name de nog jonge kinderen van het gezin [familienaam] en hun vertrouwen in een naast familielid -hun oom- ernstig heeft beschaamd, behoeft geen nadere toelichting. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat door gedragingen als de onderhavige sterke gevoelens van maatschappelijke onrust en onveiligheid ontstaan, in het bijzonder bij omwonenden van de woning.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten die gelden ter zake van verboden wapenbezit en de straffen die in zaken worden opgelegd waarbij sprake is van bedreiging door het schieten met een wapen. Het hof houdt hierbij ook rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur een passende reactie. Daarbij houdt het hof in het bijzonder rekening met de omstandigheid dat het bij feit 2 gaat om een uitzonderlijk ernstige vorm van bedreiging die zich moeilijk laat vergelijken met andere vormen van bedreiging met de dood. Het gaat zonder meer om een bedreiging van de buitencategorie.
Het hof houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze zijn gebleken uit het dossier en naar voren zijn gebracht tijdens de zitting. Het gaat niet goed met verdachte door de langlopende familieruzie en de gevolgen daarvan. Ook de voorlopige hechtenis heeft ervoor gezorgd dat hij maatschappelijk ontwricht is geraakt. Als hij opnieuw naar de gevangenis moet is de kans groot dat hij zijn bedrijf kwijtraakt.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen passend en geboden is. Deze straf is lager dan de eis van de advocaat-generaal, omdat het hof verdachte vrijspreekt van de onder 1 tenlastegelegde poging doodslag/poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee jaren zal het hof bepalen dat een deel van deze gevangenisstraf – te weten 158 dagen – voorwaardelijk wordt opgelegd, met een proeftijd van drie jaren. Hiermee is het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Contact- en locatieverbod
Tijdens de zitting is gebleken dat de ruzie tussen verdachte en zijn broer nog immer gaande is. Gelet op het soort feit waarvoor het hof verdachte veroordeelt en de blijkens het onderzoek in hoger beroep nog steeds explosieve verstandhouding tussen verdachte en zijn broer en diens gezin acht het hof het van belang dat het contact- en locatieverbod in de vorm van de vrijheidsbeperkende maatregel ex art. 38v Sr. wordt opgelegd zoals de rechtbank eerder ook heeft gedaan. Anders dan de rechtbank acht het hof voldoende redenen aanwezig om deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het contactverbod houdt in dat verdachte op geen enkele wijze direct of indirect, contact mag opnemen, zoeken of hebben met de bewoners van de [adres 2] te [plaats] te weten:
- [slachtoffer 1] . geboren op [geboortedag 2] 1971;
- [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag 3] 1969;
- [slachtoffer 3] , geboren [geboortedag 4] 1998;
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 5] 2003 en
- [slachtoffer 5] geboren op [geboortedag 6] 2000.
Het locatieverbod houdt in de verdachte zich niet zal ophouden op de locatie [adres 2] te [plaats] en ook niet binnen een straal van 250 meter van deze woning.
Het verbod geldt voor de duur van drie jaren. Wanneer verdachte het contact- of locatieverbod overtreedt zal hem vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één week per overtreding, met een maximum van zes (6) maanden.

De schade van benadeelden

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van alle vorderingen op het standpunt gesteld dat deze volledig kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair – gelet op de bepleite vrijspraak – op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen. Subsidiair hebben de raadslieden aangevoerd dat geen sprake is van het ‘oogmerk zodanig nadeel toebrengen’ ex art. 6:106 sub a BW, waardoor op deze grond de vorderingen niet kunnen worden toegewezen.
Oordeel hof
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg beiden in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in beide gevallen € 1.000,00. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof heeft verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. De benadeelde partijen worden niet genoemd in de tenlastelegging van feit 2, waardoor er geen grondslag is voor toewijzing van de gevorderde schade. De benadeelde partijen kunnen daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kunnen de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5]
De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg allen in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedragen ten aanzien van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] € 1.000,00 ter zake van immateriële schade. De vordering van [benadeelde 5] ziet ook op een bedrag van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade en voorts een bedrag van € 1.643,72 betreffende materiële schade. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen voornoemd als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. Verdachte heeft de woning waar de benadeelden op dat moment sliepen viermaal beschoten en hen hierdoor met de dood bedreigd. Naar het oordeel van het hof is hiermee sprake van een normschending waarbij de nadelige gevolgen vanwege de aard en de ernst zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer, zonder dat nadere onderbouwing is vereist, kan worden aangenomen. Het hof wijst de schade dan ook toe op grond van artikel 6:106 onder b BW. Het verweer van de verdediging betrekking hebbend op artikel 6:106 onder a BW zal het hof om deze reden verder onbesproken laten.
Voor wat betreft de door [benadeelde 5] gevorderde materiële schade is het hof van oordeel dat deze post voldoende is onderbouwd en aannemelijk gemaakt en ook niet is betwist. Deze schade is het rechtstreekse gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof zal de vordering ook op dit onderdeel volledig toewijzen.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
450 (vierhonderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
158 (honderdachtenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren zich niet zal ophouden op de locatie [adres 2] te [plaats] en binnen een straal van 250 meter daarvan voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1971
- [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag 3] 1969
- [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedag 6] 2000
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 4] 1998
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 5] 2003,
allen wonende aan de [adres 2] te [plaats] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt daarnaast dat de vervangende hechtenis die eventueel al is tenuitvoergelegd, eveneens bij een eventuele tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 juni 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 juni 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.643,72 (tweeduizend zeshonderddrieënveertig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 1.643,72 (duizend zeshonderddrieënveertig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.643,72 (tweeduizend zeshonderddrieënveertig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 1.643,72 (duizend zeshonderddrieënveertig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 36 (zesendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 juni 2020.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Aldus gewezen door
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. R.W.E. van Leuken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. van Dalen, griffier,
en op 30 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.