ECLI:NL:GHARL:2025:2715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
200.350.893/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing uitvoerbaarheid vonnis in hoger beroep met betrekking tot executoriale verkoop woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2025 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. Het betreft een incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een vonnis dat de rechtbank op 6 november 2024 heeft uitgesproken, hersteld op 8 januari 2025. De zaak draait om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over een schadevergoeding van € 200.000 die [geïntimeerde] vordert wegens onrechtmatig handelen van [appellant] c.s. De rechtbank had de vordering van [geïntimeerde] tegen [appellant] toegewezen, wat leidde tot executoriaal beslag op de woning van [appellant]. [appellant] heeft in het incident gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst, omdat hij en zijn echtgenote op leeftijd zijn en hun vermogen in de woning is vastgelegd. Het hof heeft de belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat het belang van [appellant] bij het behoud van zijn woning zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij onmiddellijke betaling. Het hof heeft daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.350.893/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 137872
arrest in het incident van 29 april 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.P. van Boven te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Boelens te Assen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen [1] die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 26 april 2023 en op 6 november 2024, hersteld op 8 januari 2025, tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep
• de incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring
• het op 4 april 2025 door [appellant] ingezonden concept van de memorie van grieven
• de op 15 april 2025 van [geïntimeerde] ontvangen productie.
1.3
Op 16 april 2025 heeft een mondelinge behandeling van het incident bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna is arrest bepaald op 3 juni 2025 of zoveel eerder als mogelijk is.

2.De kern van de zaak

Het hof gaat bij de beoordeling van dit incident uit van het volgende.
2.1
[geïntimeerde] is via Chroomplating Coevorden Beheer B.V. bestuurder en aandeelhouder van Chroomplating Vastgoed Coevorden B.V. (hierna: Chroomplating Vastgoed). Deze vennootschap was eigenaar van ernstig verontreinigde percelen grond in het gebied Holwert-Zuid in Coevorden.
2.2
Voor het gebied Holwert-Zuid, waarvan de verontreinigde percelen grond deel uitmaakten, ontstonden plannen voor herontwikkeling, waarvoor het noodzakelijk was dat de vervuilde percelen zouden worden gesaneerd.
2.3
Op 16 oktober 2013 zijn de vervuilde percelen door Chroomplating Vastgoed (om niet) overgedragen aan de gemeente Coevorden onder verlening van finale kwijting ten aanzien van de uit de bodemverontreiniging voortvloeiende saneringskosten. De bij de herontwikkeling betrokken projectontwikkelaar Esprit Projecten B.V. (hierna: Esprit) zou in dat verband aan [geïntimeerde] een vergoeding betalen van € 200.000 ter compensatie voor het gemis aan winst.
2.4
Esprit heeft op 16 augustus 2013 € 243.512,50 overgemaakt op een door [naam1] B.V. (hierna: de holding) aangehouden bankrekening. In dat bedrag was de hiervoor bedoelde vergoeding van € 200.000 begrepen. Samen met zijn zoon [de zoon] was [appellant] (hierna samen: [appellant] c.s.) (indirect) bestuurder van de holding. Op 4 januari 2018 is de holding ontbonden.
2.5
[appellant] c.s. waren tevens (indirect) bestuurder van [naam2] B.V. (hierna: [naam2] ). [naam2] is op 3 december 2013 in staat van faillissement verklaard.
2.6
[geïntimeerde] heeft diverse keren met [appellant] c.s. gesproken over het door Esprit betaalde bedrag. [appellant] c.s. hebben hun aansprakelijkheid voor schade bij [geïntimeerde] wegens het uitblijven van genoemde vergoeding bestreden en daartoe onder meer verwezen naar het faillissement van [naam2] .
2.7
De curator van [naam2] heeft op 17 maart 2020 aan [geïntimeerde] meegedeeld dat er geen betaling van € 200.000 aan [naam2] heeft plaatsgevonden.
2.8
[geïntimeerde] heeft [appellant] c.s. in april 2021 aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van hun onrechtmatig handelen. [geïntimeerde] heeft vervolgens de veroordeling gevorderd van [appellant] c.s. tot betaling van € 200.000, te vermeerderen met wettelijke rente en € 2.775 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
2.9
Na bewijslevering heeft de rechtbank de vordering tegen [de zoon] afgewezen en tegen [appellant] toegewezen. [appellant] is daarbij eveneens veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zonder dat laatste te motiveren.
2.1
[geïntimeerde] heeft vervolgens executoriaal beslag doen leggen op de aan [appellant] en zijn echtgenote toebehorende woning alsook op de AOW-uitkering van [appellant] . [appellant] heeft op dit moment de leeftijd van 78 jaar. De woning is bezwaard met een recht van hypotheek ten gunste van een bank. [appellant] heeft een hypotheekschuld aan de bank van € 318.000.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
In het incident vordert [appellant] dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 november 2024 (zoals hersteld op 8 januari 2025) wordt geschorst totdat op het hoger beroep is beslist.
3.2
Ter onderbouwing van deze vordering heeft [appellant] allereerst een kennelijke misslag in het vonnis van de rechtbank aangevoerd, te weten dat bij de toewijzing van de schadevergoeding ten onrechte geen rekening is gehouden met ter zake door [geïntimeerde] (dan wel zijn vennootschap) verschuldigde belasting.
3.3
Ten aanzien van de te maken belangenafweging voert [appellant] verder aan dat hij en zijn echtgenote inmiddels op leeftijd zijn en dat hij een zwakke gezondheid heeft met beperkingen. Hun vermogen zit vast in hun woning en zij beschikken niet over liquide middelen. Op hun AOW-uitkering ligt beslag. [geïntimeerde] heeft niet willen instemmen met een omzetting van het executoriale beslag op hun woning in een hypotheekrecht, terwijl dat de zekerheidspositie van [geïntimeerde] verbetert, hij vermogend is en geen spoedeisend belang heeft bij het onmiddellijk verkrijgen van betaling. Een executoriale verkoop van de woning leidt tot een lagere opbrengst, een onomkeerbare situatie en de zeer moeilijke opgaaf om elders woonruimte te vinden. Het belang bij onverwijlde tenuitvoerlegging van [geïntimeerde] staat daarmee in geen redelijke verhouding tot het belang van [appellant] om de bestaande situatie te handhaven totdat in hoger beroep is beslist. [appellant] heeft er daarbij geen bezwaar tegen dat bij een schorsing van de tenuitvoerlegging de voorwaarde wordt verbonden dat hij medewerking moet verlenen aan het vestigen van een hypotheekrecht op de woning ten gunste van [geïntimeerde] .
3.4
[geïntimeerde] concludeert tot afwijzing van de vordering. [geïntimeerde] heeft daarvoor aangevoerd dat hij na dertien jaar wachten op en lang procederen over het aan hem toekomende bedrag nu ook de feitelijke betaling wil ontvangen. Ook hij is met 83 jaren inmiddels op leeftijd en wil de kwestie bij zijn leven geregeld hebben. Volgens [geïntimeerde] is [appellant] niet zielig of kwetsbaar en zal hij na een verkoop van een woning niet dakloos raken. [appellant] heeft zelf via zijn (toenmalige) advocaat voorgesteld een schikking te treffen in het kader waarvan hij de woning wilde verkopen. Het is dan ook niet te begrijpen dat [appellant] zich met succes tegen een verkoop van zijn woning kan verzetten.
Juridisch kader
3.5
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging heeft op grond van het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 [2] het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a. genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Kans van slagen
3.6
Zoals overwogen, blijft de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing bij de beoordeling of er gronden zijn de tenuitvoerlegging van het vonnis geheel of deels te schorsen. Dat betekent dat wat door [appellant] in het overgelegde concept van zijn memorie van grieven is aangevoerd, niet in deze beoordeling wordt betrokken.
Kennelijke misslag
3.7
[appellant] heeft aangevoerd dat het toegewezen bedrag aan schadevergoeding op een kennelijk misslag berust omdat daarbij geen rekening is gehouden met de door [geïntimeerde] (of zijn vennootschap) in dat verband verschuldigde belasting. Uit de stukken moet worden opgemaakt dat dit een nieuw verweer van [appellant] is. Het betoog van Dragstra komt er in feite op neer dat hij met de bepaling van de omvang van de schadevergoeding oneens is en de rechtbank de zaak op dat aspect onjuist beoordeeld heeft. Een oordeel dat in hoger beroep mogelijk anders uitvalt op basis van een nieuw verweer, is echter geen kennelijke misslag. Zoals overwogen, blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding voor het aannemen van een uitzondering op het hiervoor genoemde uitgangspunt. Of het oordeel van de rechtbank over de omvang van de schadevergoeding juist is, zal dus pas door het hof in de hoofdzaak worden beoordeeld.
3.8
Wat betreft het door [appellant] tijdens de mondelinge behandeling aangedragen argument dat door de rechtbank onvoldoende is onderkend dat de overeenkomst waarop [geïntimeerde] zich beroept nietig is in de zin van artikel 3:40 BW geldt eveneens dat hij daarmee kenbaar maakt het niet eens te zijn met de beoordeling van dat argument door rechtbank; dat sprake zou zijn van een kennelijke misslag is niet uitgewerkt. Of dat oordeel al dan niet juist is, wordt daarom pas in de hoofdzaak beoordeeld.
Belangenafweging
3.9
Wat betreft de te maken belangenafweging geldt het volgende. Bij een veroordeling tot betaling van een geldsom is het belang van de schuldeiser (hier: [geïntimeerde] ) bij handhaving van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven. [3] Bij de belangenafweging is ook een belangrijk gezichtspunt dat de eerste rechter de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. [4]
3.1
Naar het oordeel van het hof valt de belangenafweging in het voordeel van [appellant] uit. Een gedwongen ontruiming en verkoop van de woning heeft voor hem verstrekkende en onomkeerbare persoonlijke en financiële gevolgen. De woning wordt daarbij niet alleen door [appellant] maar ook zijn echtgenote bewoond, terwijl zij beiden al op leeftijd zijn en daar meer dan twintig jaar wonen. Bij een verkoop van de woning en een daaropvolgende andersluidende beslissing in de bodemzaak heeft [appellant] onmiskenbaar een groot nadeel geleden, al is het maar dat die woning dan voor hen verloren is gegaan. [geïntimeerde] heeft geen argumenten aangedragen dat hij om dringende of klemmende redenen snel over het geld zou moeten beschikken dat uit een gedwongen verkoop van de woning beschikbaar zou komen. Daarnaast geldt dat hij zich nu ook al verhaalt op de AOW-uitkering van [appellant] . Bij dit alles komt dat in de procedure een zekere voortgang is. [appellant] heeft op 22 april 2025 zijn memorie van grieven genomen zodat [geïntimeerde] op de rolzitting van 3 juni 2025 al zijn antwoord zal kunnen indienen, zodat een beslissing op het hoger beroep naar alle waarschijnlijkheid nog dit kalenderjaar zal kunnen volgen. In dit geval mag daarom, gelet op de wederzijdse belangen van partijen, van [geïntimeerde] worden gevergd dat hij de procedure in hoger beroep afwacht alvorens tot een gedwongen verkoop van de woning van [appellant] wordt overgegaan.
3.11
De belangen tegen elkaar afwegende kom het hof dus tot het oordeel dat [appellant] op dit moment een groter belang heeft om zijn woning te behouden totdat in de bodemprocedure duidelijkheid is verkregen of, en zo ja tot welk bedrag, hij gehouden is aan [geïntimeerde] te betalen, dan [geïntimeerde] heeft bij een betaling op korte termijn. Een en ander wordt niet anders als er vanuit wordt gegaan, zoals [geïntimeerde] aanvoert, dat na het vonnis (namens) [appellant] in het verband met schikkingsonderhandelingen kenbaar (is) heeft gemaakt de woning onderhands te willen verkopen.
De conclusie
3.12
De incidentele vordering wordt toegewezen wat betreft de woning. Omdat [geïntimeerde] niet (subsidiair) heeft aangegeven daar belang bij te hebben, verbindt het hof daaraan niet de voorwaarde van de door [appellant] aangeboden hypothecaire zekerheid. Het hof ziet daarvoor op dit moment ook geen reden.
3.13
De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 november 2024, zoals hersteld op 8 januari 2025, tot het eindarrest in de hoofdzaak, voor zover het betreft de executoriale verkoop van de woning van [appellant] te [woonplaats1] aan de [adres] , kadastraal bekend: gemeente [de gemeente] , sectie W, nummer 605;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 3 juni 2025 voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, O.E. Mulder en A. van Hees, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
29 april 2025.

Voetnoten

1.De vonnissen zijn niet gepubliceerd.
3.HR 17 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5169.
4.HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688.