ECLI:NL:GHARL:2025:2733

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
21-000169-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens te late indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was niet ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat hij dit te laat had ingesteld. Tijdens een eerdere zitting op 13 februari 2024 was de zaak aangehouden tot 26 maart 2024, waarbij de verdachte was geïnformeerd dat hij geen nadere oproeping zou ontvangen. Op de zitting van 26 maart 2024 is de verdachte echter niet verschenen, en de rechtbank heeft zonder zijn aanwezigheid vonnis gewezen op 9 april 2024. De verdachte heeft pas op 16 januari 2025 hoger beroep ingesteld, terwijl de termijn voor het instellen van hoger beroep op 23 april 2024 was verstreken. Het hof heeft vastgesteld dat de aanzegging van de zitting op 26 maart 2024 correct was gedaan en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de appeltermijn konden verontschuldigen. Daarom heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-000169-25
Uitspraak d.d.: 28 april 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Noord-Nederland van 9 april 2024 met parketnummer 18-342589-23 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
thans verblijvende in [verblijfplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, er toe strekkende dat het hof verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, nu het tardief is. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. Z. El Wali, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof - voor zover hier van belang - de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is samen met mr. K. Spoelstra, waarnemend voor mr. M.J. Flach, verschenen ter zitting van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d. 13 februari 2024. Tijdens die zitting is de zaak aangehouden voor bepaalde tijd tot 26 maart 2024 te 09.00 uur. Voornoemde datum en tijdstip zijn verdachte op de zitting van 13 februari 2024 mondeling aangezegd. Verdachte is daarbij meegedeeld dat hij geen nadere oproeping zou ontvangen.
Op 26 maart 2024 is verdachte noch zijn raadsvrouw ter terechtzitting verschenen. De rechtbank heeft, zonder aanwezigheid van verdachte en zijn raadsvrouw, ter zitting van 26 maart 2024 de zaak behandeld en vonnis gewezen op 9 april 2024.
Op 16 januari 2025 heeft verdachte tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1363, overwogen dat voor het instellen van beroep in cassatie een termijn van veertien dagen na de einduitspraak geldt als de verdachte op de terechtzitting of de nadere terechtzitting is verschenen. Deze termijn blijft ook gelden als na schorsing van het onderzoek op de terechtzitting voor bepaalde tijd op de nadere terechtzitting noch de verdachte noch een gemachtigd raadsman is verschenen.
Nu in de onderhavige zaak verdachte en zijn raadsman zijn verschenen op de terechtzitting van 13 februari 2024 en het onderzoek op die terechtzitting is aangehouden voor bepaalde tijd tot 26 maart 2024, was in dit geval een termijn voor het instellen van het hoger beroep van toepassing van veertien dagen na de uiteinduitspraak van de rechtbank van 9 april 2024. Het gegeven dat verdachte en/of de raadsvrouw of raadsman op die aangezegde terechtzitting niet zijn verschenen, maakt dit niet anders. Het hoger beroep had uiterlijk op 23 april 2024 ingesteld moeten worden. Verdachte heeft op 16 januari 2025 hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is dus te laat ingesteld, waardoor de verdachte niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.
Hetgeen verdachte nu ter zitting heeft aangevoerd, te weten dat de aanzegging van de dag en tijd van de zitting van 26 maart 2024 niet vertaald is voor verdachte, acht het hof niet aannemelijk. Het hof gaat uit van de juistheid van het proces-verbaal van 13 februari 2024 waarin helder wordt omschreven dat in aanwezigheid van een tolk de nadere zitting onder vermelding van datum en tijd door de voorzitter is aangezegd. Het hof heeft geen aanleiding om daar aan te twijfelen.
Uit de omstandigheden die de raadsman ter zitting heeft aangevoerd, is niet gebleken van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de appeltermijn als verontschuldigbaar kan worden aangemerkt. Het hof zal - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Het hof heeft gezien dat de rechtbank verdachte bij verstek heeft veroordeeld. Dit komt het hof niet als juist voor, maar doet in het kader van de beoordeling over de ontvankelijkheid van het hoger beroep, gelet op de vastgestelde omstandigheden, niet ter zake.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van M. Hettema, griffier,
en op 28 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.