Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Indien een van deze twee uitzonderingen zich voordoet, is de termijn genoemd in de aanhef van het eerste lid van toepassing.”
Deze termijn van veertien dagen na de einduitspraak blijft ook gelden als na schorsing van het onderzoek op de terechtzitting voor bepaalde tijd op de nadere terechtzitting noch de verdachte noch een gemachtigd raadsman is verschenen.
Wanneer het onderzoek op de voorlaatste terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst en de verdachte noch zijn raadsman op de nadere terechtzitting zijn verschenen, geldt echter op grond van artikel 432 lid 3 Sv in beginsel – dat wil zeggen: tenzij zich de in die bepaling onder b genoemde uitzondering voordoet – een andere termijn, namelijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het vonnis of het arrest de verdachte bekend is. Ter verduidelijking van eerdere rechtspraak merkt de Hoge Raad daarbij nog het volgende op. Het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AG3022 moet zo worden begrepen dat in het geval dat
(i) een of meer nadere terechtzittingen zijn gehouden en
(ii) het onderzoek op de voorlaatste terechtzitting is aangehouden voor onbepaalde tijd,
de aan artikel 279 Sv verbonden termijn van veertien dagen na de einduitspraak alleen heeft te gelden als de gemachtigde raadsman op de laatstgehouden terechtzitting is opgetreden.
Dit brengt mee dat het cassatieberoep had moeten worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof van 2 juli 2021. Het beroep is ingesteld op 11 augustus 2021. Om die reden kan de Hoge Raad het cassatieberoep van de verdachte niet in behandeling nemen.
3.Beslissing
3 oktober 2023.