ECLI:NL:GHARL:2025:2884

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
200.336.644/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over geschil tussen eigenaar en gebruikers van een woning betreffende energiekosten en vergoeding voor materialen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een eigenaar van een woning en de gebruikers daarvan. De eigenaar had de woning in gebruik gegeven aan twee personen met de afspraak dat zij de woning zouden opknappen, waarbij de eigenaar de kosten zou vergoeden op vertoon van kassabonnen. Na een conflict verlieten de gebruikers de woning, waarna de eigenaar hen aansprakelijk stelde voor een hoge energienota. De gebruikers vorderden op hun beurt betaling voor de materialen die zij hadden aangeschaft voor de woningverbetering. De kantonrechter wees de vordering van de eigenaar af en die van de gebruikers toe. In hoger beroep oordeelde het hof dat de vordering van de eigenaar ook in hoger beroep werd afgewezen, omdat hij niet kon aantonen dat de gebruikers verantwoordelijk waren voor de hoge energiekosten. Eveneens werd de vordering van de gebruikers afgewezen, omdat de eigenaar met fotomateriaal had aangetoond dat de materialen die de gebruikers in de woning hadden verwerkt, waren verwijderd. De gebruikers moesten het bedrag dat de eigenaar aan hen had betaald terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.336.644/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 10376410)
arrest van 6 mei 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft aangetekend,
en die bij de kantonrechter optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, die kantoor houdt te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats2] ,
2.
[geïntimeerde2],
die woont in de gemeente [de gemeente] ,
die bij de kantonrechter optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. G.B. de Jong, die kantoor houdt te Groningen.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
In het tussenarrest van 27 februari 2024 is een enkelvoudige mondelinge behandeling na aanbrengen bepaald. Deze zitting is later bepaald op 2 mei 2024, maar heeft niet plaatsgevonden.
1.2
Op de rol van 28 mei 2024 heeft [appellant] de memorie van grieven genomen. [geïntimeerden] hebben op de rol van 3 september 2024 een memorie van antwoord genomen.
1.3
Vervolgens is een enkelvoudige mondelinge behandeling na memorie van antwoord bepaald. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 februari 2025. Bij die gelegenheid heeft de advocaat van [appellant] een akte vermeerdering van eis genomen. [geïntimeerden] hebben een akte bezwaar vermeerdering van eis genomen. Verder zijn namens [geïntimeerden] de producties 1 en 2 in het geding gebracht en zijn spreekaantekeningen overgelegd. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] heeft op basis van een mondelinge afspraak met [geïntimeerden] aan hen een woning in gebruik gegeven. Vervolgens zijn zij in onmin geraakt. [appellant] vordert betaling van een hoge energienota en [geïntimeerden] vorderen betaling van materialen waarmee zij de woning volgens afspraak zouden hebben verbeterd.
2.2
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen en die van [geïntimeerden] grotendeels toegewezen. Het hof komt tot het oordeel dat beide vorderingen moeten worden afgewezen. Dat zal het hof hierna uitleggen. Hierbij zal het hof eerst de vaststaande feiten weergeven, de vorderingen in eerste aanleg en de beslissing van de kantonrechter. Vervolgens geeft het hof zijn beoordeling van de vorderingen in hoger beroep.

3.De feiten

3.1
[appellant] is eigenaar van een boerderij op het perceel [adres] 47-49 te [woonplaats2] . [appellant] heeft de boerderij gesplitst in drie wooneenheden. Twee daarvan hebben een huisnummer, te weten 47 respectievelijk 49, en zijn verhuurd. De derde wooneenheid (hierna: de woning) heeft geen huisnummer.
3.2
Op enig moment hebben partijen een mondelinge overeenkomst gesloten op grond waarvan [geïntimeerden] de woning zouden gaan bewonen. Tevens is afgesproken dat [geïntimeerden] de woning zouden afmaken dan wel verbeteren en dat [appellant] de kosten daarvan zou vergoeden tegen overlegging van aankoopbonnen en rekeningen.
3.3
Medio 2021 zijn [geïntimeerden] in een caravan naast de woning gaan wonen en zijn zij werkzaamheden in/aan de woning gestart. Omstreeks december 2021 hebben [geïntimeerden] de woning in gebruik genomen.
3.4
Vervolgens is een geschil tussen partijen ontstaan dat tot de onderhavige procedure heeft geleid. Aanvankelijk twistten partijen over de kwalificatie van de overeenkomst als bruikleenovereenkomst of huurovereenkomst en vorderde [appellant] ontruiming van de woning. Hangende de procedure, op 31 maart 2023, hebben [geïntimeerden] de woning verlaten.
3.5
In eerste aanleg heeft [appellant] in conventie (na vermeerdering en vermindering van eis) gevorderd dat [geïntimeerden] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 7.636,68 en tot teruggave van enige goederen. In reconventie hebben [geïntimeerden] gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 9.025,- met bijkomende vorderingen.
3.6
In het vonnis van 10 oktober 2023 waartegen beroep is ingesteld, heeft de kantonrechter in conventie beslist dat [geïntimeerden] enkele in het vonnis nader omschreven goederen moeten teruggeven aan [appellant] . Voor het overige zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen en is bepaald dat partijen elk de eigen kosten van de procedure in conventie dragen. In reconventie heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van € 8.357,69 en tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerden] , één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling in hoger beroep

de omvang van het hoger beroep

4.1
In hoger beroep vordert [appellant] (na eiswijziging) dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd, dat de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog worden afgewezen en dat zijn vordering van een hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van € 7.636,68 alsnog wordt toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerden] tot terugbetaling van wat hij heeft betaald ter uitvoering van het vonnis van de kantonrechter (€ 9.149,69) vermeerderd met de wettelijke rente. Eén en ander met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties, alles uitvoerbaar bij voorraad.
4.2
De eiswijziging van [appellant] hield in een concretisering van de restitutievordering die al was opgenomen in de conclusie van de memorie van grieven. Hun bezwaar tegen deze concretisering hebben [geïntimeerden] tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Het hof ziet geen aanleiding om de eiswijziging in strijd te achten met de goede procesorde, zodat de gewijzigde eis van [appellant] in hoger beroep zal worden beoordeeld.
4.3
De goederen waarvan [appellant] in eerste aanleg teruggave vorderde, spelen in hoger beroep geen rol meer. Het gaat nu nog om (1) de vordering van [appellant] dat [geïntimeerden] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 7.636,68 en (2) de veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerden] van € 8.357,69, de proceskosten van € 660,- en de nakosten van € 132,-, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis van 10 oktober 2023 tot aan de dag van gehele betaling. Op deze onderdelen en de grieven van [appellant] zal het hof hierna puntsgewijs ingaan.
de vordering van [appellant]
4.4
[appellant] stelt dat [geïntimeerden] verantwoordelijk zijn voor een exorbitant gebruik van gas en elektriciteit over de periode 26 juli 2021 tot 3 augustus 2022. In vergelijking met eerdere jaren is het gezamenlijk energieverbruik van de drie wooneenheden verviervoudigd. Volgens [appellant] komt dat omdat [geïntimeerden] in mei 2022 drie dagen lang een groot feest hebben gegeven met veel muziek en verlichting, door een zwembad in de tuin dat elektrisch werd verwarmd en door stroomleveringen aan kampeerders met caravans en vouwwagens. De grondslag voor zijn vordering is volgens [appellant] een mondeling tussen partijen gesloten overeenkomst van bruikleen, en niet - zoals waar de kantonrechter volgens [appellant] in zijn eerste grief ten onrechte vanuit is gegaan - een onrechtmatige daad van [geïntimeerden]
4.5
[geïntimeerden] hebben de vordering van [appellant] bestreden. Zij betwisten dat zij een zwembad in gebruik hadden. Evenmin hebben zij een soort camping gedreven en/of grote feesten georganiseerd. Verder wijzen [geïntimeerden] er op dat de afrekening waarop [appellant] zijn vordering baseert, betrekking heeft op een andere (ruimere) periode dan het tijdvak waarin zij in de woning zaten en dat er geen sprake is van tussenmeters.
4.6
Het hof overweegt dat voor toewijzing van de vordering van [appellant] , op welke grondslag dan ook, tenminste vast moet komen te staan dat het energieverbruik waarvan [appellant] betaling vordert, toe te schrijven is aan [geïntimeerden] Gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerden] staat dat niet vast. [appellant] heeft niet aangetoond wat het energieverbruik is van de woning in het tijdvak van medio 2021, toen [geïntimeerden] hun intrek namen in de caravan en daarna werkzaamheden zijn gaan uitvoeren in en aan de woning, tot eind maart 2023, toen [geïntimeerden] de woning hebben verlaten. In eerste aanleg heeft [appellant] aangevoerd dat er geen aparte meters per wooneenheid zijn, maar dat op nummer 47 en 49 eenpersoonshuishoudens wonen die al jaren een verbruik hebben dat overeenkomt met het gemiddelde verbruik van een eenpersoons huishouden. Het meerdere komt volgens [appellant] voor rekening van [geïntimeerden] Een dergelijke globale benadering is echter onvoldoende, gezien het verweer van Warner c.s., voor de mate van zekerheid die is vereist voor toewijzing van de vordering van [appellant] .
4.7
Daar komt nog bij dat de onzekerheid over de verbruikscijfers wordt vergroot door de wisselende verklaringen die zijn afgelegd. Waar eerst is gesteld dat er geen afzonderlijke meters waren, is tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep namens [appellant] aangevoerd dat er wél aparte tussenmeters waren, maar dat met de standen van die tussenmeters niets is gedaan. Als dat zo is, dan heeft [appellant] niet aan zijn stelplicht voldaan door na te laten de standen van de tussenmeters in het geding te brengen terwijl dat wel op zijn weg lag. Aan bewijslevering komt het hof in dat geval niet toe, met als gevolg dat de stelling van [appellant] niet komt vast te staan.
4.8
Wanneer het hof er vanuit zou gaan dat [appellant] wel aan zijn stelplicht heeft voldaan, geldt dat op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [appellant] de bewijslast rust van zijn stelling dat [geïntimeerden] verantwoordelijk zijn voor een energieverbruik ter waarde van € 7.636,68. [appellant] heeft echter geen relevant en voldoende specifiek bewijsaanbod gedaan. Aan het in algemene bewoordingen gestelde bewijsaanbod gaat het hof voorbij. Ook in dat geval is de conclusie dat niet komt vast te staan dat [geïntimeerden] verantwoordelijk zijn voor een energieverbruik ter waarde van € 7.636,68.
4.9
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens [appellant] nog aangevoerd dat de meest eerlijke manier zou zijn om het energieverbruik door drie te delen en [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van éénderde van het bedrag. Voor zover deze stelling al toelaatbaar zou zijn, gelet op de tweeconclusieregel, geldt dat die stelling het lot deelt van wat hiervoor in 4.7 en 4.8 is overwogen. Grief I van [appellant] faalt en de vordering van [appellant] zal ook in hoger beroep worden afgewezen.
de vordering van [geïntimeerden]
4.1
[geïntimeerden] vorderen dat [appellant] de kosten voldoet van de materialen die zij in de woning hebben aangebracht. De afspraak was dat [geïntimeerden] de woning bewoonbaar zouden maken. Dit duidt er ook op dat het de bedoeling was dat de woning werd afgebouwd en dat de toegevoegde zaken daarin zouden blijven. Partijen hebben dat ook zo begrepen. Grondslag voor de vordering van [geïntimeerden] is nakoming van de afspraak tussen partijen, die op zichzelf niet ter discussie staat, dat de kosten door [appellant] zouden worden vergoed op vertoon van de bonnen door [geïntimeerden] De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerden] toegewezen, behoudens een bedrag van € 667,31 van grotendeels onleesbare bonnen.
4.11
Grief III van [appellant] komt erop neer dat hij pas tijdens de procedure in eerste aanleg kennis heeft kunnen nemen van de bonnen waarvan [geïntimeerden] betaling vorderen. Hierdoor heeft hij niet eerder kunnen controleren welke materialen [geïntimeerden] hebben aangeschaft en waar deze materialen zouden zijn aangebracht. Na het vertrek van [geïntimeerden] trof [appellant] een woning aan die volledig was gestript. Wandcontactdozen, schakelaars, spotjes, wasbakken, gipsplaten, vouwdeur, thermostaatknoppen, ventilatoren en plakbehang waren verwijderd. Hij betwist daarom dat de materialen waarvan [geïntimeerden] betaling vorderen, in de woning aanwezig zijn, aldus tot zover [appellant] .
4.12
Het hof overweegt dat [appellant] zijn gemotiveerde betwisting van de vordering van [geïntimeerden] heeft onderbouwd met 21 foto's die zijn stellingen ondersteunen. Zo zijn daarop radiatoren te zien zonder (thermostaat-)knoppen, gaten in de wand zonder wandcontactdozen, een ontbrekende wasbak, deels verwijderd/beschadigd behang en een gedeeltelijk verwijderde gipsplaat. [geïntimeerden] hebben hier tegenover gesteld dat zij de woning in goede staat hebben achtergelaten en geen materialen hebben meegenomen die door hen in de woning waren aangebracht.
4.13
Aan [geïntimeerden] kan worden toegegeven dat het niet duidelijk is wanneer de door [appellant] overgelegde foto's zijn genomen. Dat neemt niet weg dat van de foto's overtuigingskracht uitgaat, gelet op wat [geïntimeerden] zelf hebben verklaard. Bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft [geïntimeerde2] verklaard dat zij de wasbak heeft meegenomen en [geïntimeerde1] heeft verklaard dat ze het behang in de gang er af hebben gestoomd. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [geïntimeerde1] verklaard dat hij de kachel en de wasbak heeft verwijderd en dat het kan zijn dat er een stukje behang is gescheurd. Ook verklaart [geïntimeerde1] dat hij één gipsplaat heeft verwijderd, alsmede een kast en vloerbedekking.
4.14
Het hof overweegt tegen de achtergrond van het voorgaande dat [geïntimeerden] zich beroepen op nakoming van de tussen partijen geldende afspraak. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [geïntimeerden] de bewijslast van hun stelling dat zij hun deel van de afspraak zijn nagekomen door materialen aan te schaffen en die in de woning te verwerken om deze bewoonbaar te maken. Het verweer van [appellant] is dat hij niet wenst te betalen voor materialen die mogelijk zijn aangeschaft door [geïntimeerden] en wellicht zelfs tijdelijk in de woning zijn gebruikt, maar door [geïntimeerden] vervolgens weer zijn verwijderd.
4.15
[geïntimeerden] hebben in het licht van de gemotiveerde betwisting door [appellant] , niet aan hun stelplicht voldaan wat betreft hun stelling dat de verschillende materialen waar zij vergoeding van vorderen, zijn achtergebleven in de woning. Zij konden niet meer volstaan met de algemene opmerking dat zij de woning in goede staat hebben verlaten en alleen te verwijzen naar de opmerking van [geïntimeerde2] tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter zoals die uit het proces-verbaal blijkt, te weten: "Wij hebben de woning netjes achtergelaten, de wijkagent was erbij, ik heb video en foto's". Het had op de weg van [geïntimeerden] gelegen om bijvoorbeeld deze video en foto’s in de procedure in te brengen en daarmee of anderszins hun stelling nader te onderbouwen. Dat hebben ze nagelaten. Ook hebben [geïntimeerden] geen relevant en voldoende specifiek bewijsaanbod gedaan. Aan hun in algemene bewoordingen gestelde bewijsaanbod gaat het hof voorbij. Dat betekent dat niet komt vast te staan dat de bonnen waarvan [geïntimeerden] betaling door [appellant] vorderen - dan wel een gedeelte daarvan - betrekking hebben op materialen die zij hebben aangeschaft en in de woning van [appellant] hebben verwerkt, conform de afspraak tussen partijen. Dat betekent dat de vordering van [geïntimeerden] in hoger beroep niet toewijsbaar is.
de conclusie
4.16
De conclusie is dat grief III van [appellant] slaagt. Gelet hierop kan grief II onbesproken worden gelaten. Dit betekent dat het vonnis van de kantonrechter voor zover gewezen in reconventie zal worden vernietigd en dat de vordering van [geïntimeerden] alsnog zal worden afgewezen. De daarop gebaseerde restitutievordering van [appellant] is inhoudelijk niet weersproken door [geïntimeerden] en zal daarom worden toegewezen.
4.17
Aangezien grief I van [appellant] geen doel treft, zal het vonnis van de kantonrechter voor zover gewezen in conventie worden bekrachtigd.
de proceskosten in eerste aanleg
4.18
Nu [geïntimeerden] in het geschil in reconventie alsnog in het ongelijk worden gesteld, zal het hof [geïntimeerden] veroordelen in de kosten die [appellant] voor die procedure heeft moeten maken (2 punten à € 330,-). Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
de proceskosten in hoger beroep
4.19
Omdat partijen in hoger beroep over en weer in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten op hierna te vermelden wijze worden gecompenseerd.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 oktober 2023, voor zover gewezen in conventie;
5.2
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 oktober 2023, voor zover gewezen in reconventie, en opnieuw recht doende:
5.3
wijst de vordering van [geïntimeerden] af;
5.4
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot (terug)betaling aan [appellant] van € 9.149,69 binnen 14 dagen na vandaag, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van de dag van betaling tot de dag van algehele voldoening;
5.5
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling van de volgende proceskosten in eerste aanleg van [appellant] :
€ 660,- aan geliquideerd salaris van de advocaat,
en bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
5.6
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt;
5.7
verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
5.8
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Wichers, M.M.A. Wind en W.F. Boele en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 6 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.