ECLI:NL:GHARL:2025:2885

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
200.343.170/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een samenwerkingsovereenkomst als arbeidsovereenkomst en de geldigheid van een klantenbeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant], die optreedt onder de handelsnaam [naam1], en [geïntimeerde], Max Zijlma. [appellant] had hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 30 januari en 30 april 2024 uitspraak deden over de kwalificatie van de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen. De kantonrechter had geoordeeld dat de overeenkomst als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd moest worden gekwalificeerd, waardoor het klantenbeding als ongeldig werd beschouwd. [appellant] vorderde een boete van € 25.000 wegens schending van het klantenbeding door [geïntimeerde]. Het hof oordeelde dat de vordering van [appellant] moest worden afgewezen, omdat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. Het hof concludeerde dat de samenwerking tussen partijen niet voldeed aan de criteria voor een arbeidsovereenkomst, zoals gedefinieerd in artikel 7:610 BW. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, maar paste de gronden aan. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil werden bepaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.343.170/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10466495
arrest van 6 mei 2025
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. [naam1]
die zaak doet in [plaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser
hierna:
[appellant]
advocaat: mr. G.B. de Jong
tegen
Max Zijlma
die woont in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna:
[geïntimeerde]
aan wie verstek is verleend.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 30 januari 2024 en 30 april 2024. [1]
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de appeldagvaarding
• het aan [geïntimeerde] verleende verstek
• de memorie van grieven.
1.3
Hierna heeft [appellant] het procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] maakt aanspraak op een contractueel overeengekomen boete wegens overtreding van het klantenbeding in de samenwerkingsovereenkomst met [geïntimeerde] .
2.2
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen omdat hij de overeenkomst aanmerkt als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en het klantenbeding als een ongeldig concurrentiebeding.
2.3
[appellant] vindt die kwalificaties onjuist en vraagt het eindvonnis te vernietigen en het gevraagde bedrag met wettelijke rente alsnog toe te wijzen.

3.Het oordeel van het hof

inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat de vordering van [appellant] moet worden afgewezen, ook al is er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dat wordt hierna uitgelegd, nadat eerst de feiten zijn vastgesteld.
de feiten
3.2
[appellant] houdt zich volgens de omschrijving in de samenwerkingsovereenkomst bezig met onder meer begeleid vervoer, ambulante begeleiding, beveiligingswerkzaamheden, slaap- en waakdiensten, toegangscontroles, receptiewerkzaamheden en gastheerschap.
Een van de opdrachtgevers is Elker Jeugdzorg Plus met woongroepen op verschillende adressen in Groningen.
[geïntimeerde] heeft een eenmanszaak in particuliere beveiliging onder de naam [naam2] , die in 2019 is ingeschreven in het handelsregister. Op zijn website staan diverse activiteiten, zoals zorgbeveiliging, straatcoach, vervoersbeveiliging en surveillance.
3.3
Bij de uitvoering van opdrachten heeft [appellant] af en toe ondersteuning nodig. Met het oog daarop is op 29 april 2022 de samenwerkingsovereenkomst gesloten met [geïntimeerde] , van wiens diensten [appellant] ook daarvoor al gebruik maakte. In de als opdracht betitelde overeenkomst staat dat die is gebaseerd op de ‘algemene modelovereenkomst/geen werkgeversgezag’ die de Belastingdienst op 29 februari 2016 heeft beoordeeld. [geïntimeerde] is vrij zich te laten vervangen. De looptijd van de overeenkomst is één jaar, met stilzwijgende verlenging van steeds een jaar.
3.4
Artikel 80 van de overeenkomst verplicht [geïntimeerde] ertoe zich tijdens de looptijd en 12 maanden erna te onthouden van het doen van prijsopgaves aan de klant voor vervanging, uitbreiding of wijziging van diensten die [appellant] met de klant is overeengekomen. Als [geïntimeerde] zonder instemming van [appellant] een overeenkomst sluit met de klant voor het uitvoeren van werk, verbeurt [geïntimeerde] op grond van artikel 81 een boete van € 500 per dag dat die overeenkomst duurt.
3.5
[geïntimeerde] heeft voor [appellant] werkzaamheden verricht bij Elker Jeugdzorg Plus en Veldzicht in Balkbrug. Op 10 mei 2022 meldde hij [appellant] dat hij niet in staat was om te werken en geen vervanging had. Begin juni 2022 heeft [geïntimeerde] [appellant] bericht dat hij geen opdrachten kan aanvaarden wegens ziekte. Hervatting van de werkzaamheden voor [appellant] heeft niet plaatsgevonden.
3.6
De teamleider van Elker Jeugdzorg Plus heeft aangegeven dat [geïntimeerde] van eind september 2022 tot half februari 2023 voor die instelling ‘1 op 1 diensten’ heeft verricht.
de procedure bij de kantonrechter
3.7
[appellant] vordert € 25.000 omdat [geïntimeerde] , gelet op het bericht van de teamleider, gedurende tenminste 50 dagen het klantenbeding heeft geschonden.
3.8
[geïntimeerde] ontkende dat eerst in zijn conclusie van antwoord, maar voerde later aan dat [appellant] dergelijk werk niet deed en bepleitte in ieder geval matiging van de boete. Verder beriep hij zich op het belemmeringenverbod van artikel 9a Waadi en vernietiging van het onredelijk bezwarende beding dat geen beperking in duur en territorium heeft.
3.9
De kantonrechter oordeelde op 30 januari 2024 dat partijen hun stellingen op opdracht baseerden, maar dat de vraag is of dat juist is. Omdat de Hoge Raad in het inmiddels gewezen Deliveroo-arrest [2] had geoordeeld dat ook bij vrije vervanging sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst, heeft de Belastingdienst de goedkeuring van de modelovereenkomsten ingetrokken. Daarom moet de kantonrechter beoordelen of de overeenkomst een arbeidsovereenkomst is. Als dat zo is, is het klantenbeding als concurrentiebeding slechts geldig bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Partijen mochten zich daarover uitlaten.
3.1
[appellant] heeft vervolgens gewezen op de ondernemersactiviteiten van [geïntimeerde] zoals die blijken uit het handelsregister en zijn website en de bepaling in de samenwerkings-overeenkomst waarin staat dat [geïntimeerde] het werk naar eigen inzicht uitvoert. [geïntimeerde] heeft, zo merkt [appellant] op, ook zelf aangegeven dat hij het werk onder toezicht en leiding van Elker Jeugdzorg uitvoerde. Het ging om opdrachten in periodes waarin [appellant] meer werk had dan hij zelf kon uitvoeren, maar [appellant] is geen bedrijf dat zzp’ers voor zich laat werken in een strakke organisatievorm zoals bij maaltijdbezorgers.
3.11
Volgens [geïntimeerde] gaat het wel om een arbeidsovereenkomst. Hij voert aan dat hij gedurende werkzaamheden voor [appellant] niet voor andere partijen werkte en zich daar ook niet voor aanbood. Hij had geen zeggenschap over het door [appellant] of klanten van [appellant] bepaalde rooster. Zij bepaalden ook de uitvoering en hij moest, ondanks de vervangingsbepaling, van [appellant] de werkzaamheden persoonlijk verrichten.
3.12
In zijn eindbeslissing van 30 april 2024 overwoog de kantonrechter dat het debat tussen partijen zich alleen had toegespitst op de vraag of [geïntimeerde] ‘in dienst’ was van [appellant] . De omstandigheden dat:
- [appellant] het werkrooster bepaalde
- [appellant] of de klant van [appellant] de wijze van uitvoering van het werk bepaalde
-partijen jarenlang samenwerkten en [appellant] [geïntimeerde] werk liet doen dat in het verlengde van [appellant] ’s eigen werk lag
-niet is gebleken dat [geïntimeerde] zich mocht laten vervangen
- [geïntimeerde] tijdens werk voor [appellant] geen diensten verrichtte voor andere partijen
wijzen volgens de kantonrechter eerder op een gezagsrelatie dan op de afwezigheid daarvan.
Omdat partijen zich niet hebben uitgelaten over de andere elementen die bepalend zijn voor de kwalificatie merkt de kantonrechter de overeenkomst aan als een arbeidsovereenkomst.
Op grond van artikel 7:653 BW is het klantenbeding niet geldig omdat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, aldus de kantonrechter.
De vordering van [appellant] is daarop afgewezen.
de grieven en de beoordeling daarvan in hoger beroep
3.13
[appellant] heeft in de memorie van grieven het hoger beroep beperkt tot het eindvonnis van 30 april 2024.
3.14
[appellant] komt met vier bezwaren (grieven) op tegen de kwalificatie van de overeenkomst als arbeidsovereenkomst, de afwijzing van het beroep op het klantenbeding en de proceskostenveroordeling.
de kwalificatie van de overeenkomst tussen partijen
3.15
Volgens [appellant] “is natuurlijk allereerst van belang de partijbedoelingen”, en partijen wilden een opdracht, ieder met hun eenmanszaak. [geïntimeerde] had ook andere opdrachtgevers en wilde zelf bepalen wanneer hij wel of niet bij [appellant] aan het werk ging. [appellant] betaalde geen loon. [geïntimeerde] factureerde op basis van het overeengekomen uurtarief met btw.
3.16
Dit volstaat niet als weerspreking van de kwalificatie van de overeenkomst als arbeidsovereenkomst, waarvoor artikel 7:610 BW een definitie geeft met de elementen dat de werknemer zich verbindt arbeid te verrichten, de werkgever daarvoor loon betaalt en de werknemer de arbeid verricht in dienst van de werkgever. Dat [geïntimeerde] arbeid verrichtte staat buiten kijf, terwijl het betaalde geld daarvoor de tegenprestatie ofwel loon is.
Voor de kwalificatie is niet van belang of partijen een overeenkomst van opdracht of een arbeidsovereenkomst voor ogen stond. [3]
3.17
Het hof zal eerst inventariseren welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen aan de hand van de (niet limitatieve) omstandigheden die volgens het eerdergenoemde Deliveroo-arrest van belang kunnen zijn.
a.
a) aard en duur werkzaamheden:
Uit de facturen van [naam2] die [appellant] in hoger beroep heeft overgelegd volgt dat in de periode van 21 februari 2022 tot en met 27 februari 2022 uren zijn gedeclareerd voor beveiligingswerkzaamheden en beveiligd vervoer. In de periode van 28 maart 2022 tot en met 3 april 2022 zijn uren gedeclareerd voor beveiligingswerkzaamheden.
Uit die facturen blijkt niet door welke persoon die werkzaamheden zijn verricht.
Uit overgelegde chatberichten volgt dat [appellant] [geïntimeerde] vanaf oktober 2019 verschillende keren heeft gevraagd of hij beschikbaar was voor (nacht)diensten bij opdrachtgevers van [appellant] .
[appellant] heeft onweersproken gesteld dat [geïntimeerde] tot en met april 2022 incidenteel en kortdurend is ingezet.
b) wijze waarop werkzaamheden en werktijden werden bepaald:
[appellant] bood [geïntimeerde] aan ‘open diensten’ in te vullen in de planning van door haar aangenomen opdrachten van derden. [geïntimeerde] accepteerde dat wanneer het hem uitkwam. Soms liet hij weten dat hij niet kon in verband met andere opdrachtgevers.
c) inbedding werk en werker in de organisatie en bedrijfsvoering:
[appellant] heeft onweersproken gesteld dat [geïntimeerde] zich had te richten op de regels van de opdrachtgever van [appellant] .
d) al dan niet bestaan van verplichting het werk persoonlijk uit te voeren:
[appellant] heeft [geïntimeerde] meer dan eens gevraagd of hij iemand anders kon inzetten als hij zelf niet beschikbaar was, zoals op 9 en 10 mei 2022. Op 25 april 2022 liet [appellant] toe dat [geïntimeerde] andere zzp’ers inzette waarvoor [geïntimeerde] kon declareren bij [appellant] .
e) wijze waarop beloning wordt bepaald en uitgekeerd:
In maart en april 2022 stuurde [naam2] facturen voor gewerkte uren met btw. Er werd geen loonbelasting ingehouden. Dit komt overeen met wat partijen hebben afgesproken in de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst.
f) de hoogte van de beloning:
In maart en april 2022 declareerde [geïntimeerde] € 26 per uur exclusief btw. Het hof merkt op dat het minimumloon bij 36 uur per week in die periode € 11,06 bruto per uur bedroeg, exclusief vakantietoeslag.
Het procesdossier bevat geen informatie over de omstandigheden ‘wijze waarop de contractuele regeling van de partijverhouding tot stand is gekomen’ en de vraag of [geïntimeerde] ‘bij het werk commerciële risico’s’ liep.
g) gedraagt of kan degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer gedragen als ondernemer:
[appellant] heeft erop gewezen dat [geïntimeerde] met zijn eigen bedrijf werkzaamheden doet op het gebied van surveillance bij een zonnepark, beveiliging met horecaportiers in Groningen en beveiliging bij evenementen. [appellant] heeft in 2021 ook zelf een opdracht voor zes personen voor toegangscontrole bij een paardenevenement doorgespeeld aan [geïntimeerde] . Op 28 april 2022 heeft [appellant] [geïntimeerde] gevraagd om inzet van ‘jouw mensen’.
3.18
Het hof kwalificeert, gezien het voorgaande, de verhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] niet als een arbeidsovereenkomst. Daarbij hecht het hof vooral belang aan de wijze waarop voor de beloning wordt gefactureerd (uurvergoeding met btw) en de duidelijke afspraak daarover in de samenwerkingsovereenkomst, terwijl het ging om kortdurende opdrachten bij derden waarop [geïntimeerde] vaak ook ‘eigen mensen’ kon inzetten. Voor het soort werk had en zocht [geïntimeerde] ook zelf opdrachtgevers in het kader van zijn eigen onderneming.
Daar komt bij dat niet is gebleken dat [appellant] betalingsverplichtingen had tijdens ziekte of vakantie van [geïntimeerde] . Ook is niet gebleken van instructiebevoegdheden van [appellant] nadat [geïntimeerde] een ‘dienst’ bij derden had geaccepteerd.
de overige grieven gaan niet op
3.19
Gelet op het voorgaande kan het beroep van [appellant] op het klantenbeding niet worden afgedaan op de wijze waarop de kantonrechter dat heeft gedaan, te weten als ongeldig concurrentiebeding bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
3.2
Het hof komt echter om een andere reden tot afwijzing van het beroep op dit beding, dat door [appellant] is opgesteld. Artikel 80 verbiedt het doen van prijsopgaves en offertes aan klanten van [appellant] , maar niet het werken voor een klant. Artikel 81 stelt een boete op het aangaan van een overeenkomst, maar niet op het feitelijk werken. [appellant] heeft ook niets aangevoerd waaruit volgt dat partijen daarmee iets anders hebben bedoeld dan er staat. Omdat [appellant] de bedingen heeft opgesteld, komen onduidelijkheden erin voor rekening van [appellant] . Daarmee ontbreekt een contractuele grondslag voor de gevorderde boete.
3.21
Hierbij komt nog dat [appellant] [geïntimeerde] verwijt dat hij werkzaamheden is gaan verrichten bij zijn klant Elker Jeugdzorg Plus, terwijl [appellant] die klant zelf op 11 oktober 2022 heeft laten weten niet meer tevreden te zijn met de opdrachten en op 19 oktober 2022 definitief de relatie verbrak. Daardoor heeft [appellant] vanaf die datum ook geen rechtens te respecteren belang meer bij beperkende bedingen met betrekking tot deze voormalige klant.
de conclusie
3.22
De conclusie uit het voorgaande is dat de vordering van [appellant] niet toewijsbaar is. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd onder aanpassing van de gronden en [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] bepaald op nihil.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 30 april 2024 onder aanpassing van de gronden;
4.2
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] bepaald op nihil;
4.3
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, J.H. Kuiper en W.F. Boele en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
6 mei 2025.

Voetnoten

1.Het tussenvonnis van 30 januari 2024 is gepubliceerd onder ECLI:NL:RBNNE:2024:197. Het eindvonnis is niet gepubliceerd.
2.HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443.
3.HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746 (X/Gemeente Amsterdam).