ECLI:NL:GHARL:2025:2902

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
21-001195-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Gelderland inzake verkeersdelicten met betrekking tot ernstige verkeersregels schending en weigering bloedonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het in ernstige mate schenden van verkeersregels, het verlaten van de plaats van een ongeval en het weigeren van een bloedonderzoek. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, te vervangen door 70 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de verdachte het vonnis bestreden, maar het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet gericht was tegen de vrijspraken in eerste aanleg. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en is tot een andere bewijsbeslissing gekomen. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 14 maanden, met 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verworpen, ondanks de geconstateerde onherstelbare vormverzuimen in het politieonderzoek. De verdachte is vrijgesproken van het weigeren van het bloedonderzoek, omdat het bevel daartoe niet was gegeven door een bevoegde politieambtenaar. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001195-23
Uitspraak d.d.: 6 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 februari 2023 met parketnummer 05-092095-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld, maar blijkens de akte instellen hoger beroep is het hoger beroep niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken van feit 1 en feit 5.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. G. Vermaak, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte wegens kort gezegd het in ernstige mate schenden van verkeersregels waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, het verlaten van een plaats ongeval en het weigeren van een bloedonderzoek veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, te vervangen door 70 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
2. primair
hij op of omstreeks 11 april 2022 te [plaats] , als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, te weten op meerdere locaties, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, door:
- een of meerdere keren op hoge snelheid binnen de bebouwde kom te rijden, waarbij de maximaal toegestane snelheid ter plaatse werd overschreden en/of
- een of meerdere keren een stopteken van de politie te negeren,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 11 april 2022 te [plaats] , als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, te weten op meerdere locaties, een of meerdere keren op hoge snelheid binnen de bebouwde kom heeft gereden, waarbij de maximaal toegestane snelheid ter plaatse werd overschreden en/of een of meerdere keren een stopteken van de politie heeft genegeerd, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats] op/aan de [straat] en/of de [straat] , op of omstreeks 11 april 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
4.
hij op of omstreeks 11 april 2022 te [plaats] , als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is geschonden. Daarbij is aangevoerd dat het door de politie verrichte onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is geweest. Er is immers geen verkeersongevallenanalyse uitgevoerd, de derde betrokkene (de eigenaar van de witte Volkswagen Golf) is niet gehoord, de getuigenverklaringen zijn niet ondertekend en een volledige fotodocumentatie van de betrokken voertuigen ontbreekt. Daarnaast is door de verbalisanten onzorgvuldig en in strijd met de waarheid geverbaliseerd, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek oplevert. Gelet op het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt, kan enkel worden volstaan met het zwaarste rechtsgevolg; de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal erkent dat het onderzoek in deze zaak summier en onvolledig is geweest, maar dat dit niet dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daarvan kan alleen sprake zijn als een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. Hoewel in deze zaak een inbreuk is gemaakt op de verdedigingsrechten van de verdachte, is dit niet dusdanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een recht op een eerlijk proces.
Het oordeel van het hof
Bij de beoordeling van het door de raadsvrouw gedane beroep op onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en van schending van artikel 6 van het EVRM stelt het hof het volgende voorop.
Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in deze bepaling, en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd.
De eerste factor is ‘
het belang dat het geschonden voorschrift dient’. De tweede factor is
‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is
‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt, afgezien van de in de wet geregelde gevallen, slechts in uitzonderlijke situaties in aanmerking. Als het gaat om een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv – dus een onherstelbaar vormverzuim dat is begaan in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit – is voor dat rechtsgevolg alleen plaats ingeval het in het (voorbereidend) onderzoek een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het vérstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens –
the proceedings as a whole were not fair. In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, behoeft daarnaast niet óók nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt (ECLI:NL:HR:2020:1889).
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de inbreuk op de rechten van de verdachte in dit geval niet zodanig ernstig zijn dat het strafproces in zijn geheel niet voldoet aan de vereisten van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. Het hof ziet in het dossier geen aanwijzingen die de conclusie rechtvaardigen dat de verbalisanten doelbewust of met grove veronachtzaming in strijd met de waarheid hebben verklaard of dat het onderzoek doelbewust of met grove veronachtzaming onzorgvuldig en onvolledig is geweest.
Het hof constateert dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen. De discrepanties tussen de fotorapportage in het dossier en de zichtbare schade aan de achterzijde van het politievoertuig en de processen-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn verklaarbaar met de in eerste aanleg verloren gewaande camerabeelden. Deze camerabeelden zijn tijdens de procedure in hoger beroep teruggevonden en op zitting getoond. Daar staat tegenover dat geen verkeerongevallenanalyse heeft plaatsgevonden, een selectieve fotorapportage in het dossier is opgenomen en dat de bestuurder van de witte Volkswagen Golf om onduidelijke reden niet door de politie is gehoord. Het hof is echter niet gebleken van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijk behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. Dit geldt temeer nu in hoger beroep ten overstaan van de raadsheer-commissaris de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn gehoord. Het hof verwerpt dan ook het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte door het onzorgvuldige en onvolledige politieonderzoek wel degelijk in enige mate in zijn verdedigingsrechten is geschaad, maar dat deze schending, mede gelet op het hiervoor vermelde, niet van dien aard is dat daaraan verdere consequenties moeten worden verbonden.

Vrijspraak – feit 4 (weigeren bloedonderzoek)

Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde feit, omdat het bevel tot het verrichten van bloedonderzoek niet is gegeven door een daartoe, op grond van artikel 1a van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen politieambtenaar.

Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 2 primair en feit 3

Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2. primair
hij op
of omstreeks11 april 2022 te [plaats] , als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg,
te weten op meerdere locaties,zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, door:
- een of meerdere keren op hoge snelheid binnen de bebouwde kom te rijden, waarbij de maximaal toegestane snelheid ter plaatse werd overschreden en
/of
- een of meerdere keren een stopteken van de politie te negeren,
door welke verkeersgedraging
(en
)van verdachte
levensgevaar ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (
een)ander
(en
)te duchten was;
3.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats]
op/aan de [straat] en/of de [straat], op
of omstreeks11 april 2022 de
(voornoemde)plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij
wist ofredelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander
(te weten [slachtoffer] ) letsel en/ofschade was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in ernstige mate schenden van verkeersregels waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was en het verlaten van een plaats verkeerongeval zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien maanden.
De raadsvrouw heeft verzocht aan de verdachte een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is geëist en in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op klaarlichte dag terwijl hij door een woonwijk in [plaats] reed meerdere malen de aldaar geldende maximumsnelheid van 30 km per uur aanzienlijk overschreden en een stopteken van een politieambtenaar genegeerd. Tijdens de achtervolging is op enig moment een botsing ontstaan tussen het voertuig van de verdachte en een (ander) politievoertuig. De verdachte is na deze botsing doorgereden zonder zich kenbaar te maken.
Binnen de rechtspraak zijn oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld, met als doel het bevorderen van een consistent straftoemetingsbeleid. Deze oriëntatiepunten kunnen dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de op te leggen straf.
Voor overtreding van de artikelen 5a en 7 van de Wegenverkeerswet zijn geen oriëntatiepunten beschikbaar. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft het hof daarom acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
Het hof acht voor dergelijke ernstige verkeersfeiten een forse onvoorwaardelijke taakstraf op zijn plaats en houdt ook rekening met het feit dat de verdachte (ook in hoger beroep) geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
Bij de bepaling van de strafmaat is ook gelet op het uittreksel van de Justitiële Documentatie van 20 januari 2025 waaruit blijkt dat de verdachte in 2020 een strafbeschikking heeft ontvangen voor het rijden zonder rijbewijs.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting van het hof en uit het overgelegde schrijven van zijn begeleider bij Youz zijn gebleken.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden. Daarnaast legt het hof een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van veertien maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de acht maanden dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 primair, 3 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. D. Visser en mr. S. Weening, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Klein, griffier,
en op 6 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.