ECLI:NL:GHARL:2025:2963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
200.334.709
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldleningsovereenkomst en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geldleningsovereenkomst tussen de appellant, woonachtig in Hongarije, en de geïntimeerde. De appellant had een bedrag van € 7.500,- ontvangen van de geïntimeerde tegen een rente van 6,3% per jaar. De vordering van de geïntimeerde tot terugbetaling werd als opeisbaar beschouwd, waarbij het hof vaststelde dat de appellant nog € 2.500,- aan openstaande lening en rente verschuldigd was. De geïntimeerde had eerder een voorwaardelijke vordering ingesteld, maar trok deze in tijdens de procedure, waardoor het hof niet meer over deze vordering hoefde te beslissen.

Het hof heeft de buitengerechtelijke incassokosten van de geïntimeerde toegewezen, maar deze werden verlaagd tot € 629,33, conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden ook herbeoordeeld, waarbij de appellant grotendeels in het ongelijk werd gesteld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, met uitzondering van enkele beslissingen in conventie die werden vernietigd. De appellant werd veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag aan de geïntimeerde, inclusief rente en proceskosten. De kosten van het incidenteel hoger beroep werden op nihil begroot, aangezien de geïntimeerde haar incidenteel hoger beroep had ingetrokken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.334.709
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 10315498
arrest van 13 mei 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1] (Hongarije)
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie, eiser in reconventie
hierna: [appellant]
advocaat: mr. E. Düşünceli
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. M.L. Dingemans

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 18 februari 2025 (hierna: het tussenarrest) over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het bericht van mr. Dingemans namens [geïntimeerde] voor de rol van 4 maart 2025.
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
In het tussenarrest heeft het hof in het hoger beroep van [appellant] overwogen dat [appellant] € 7.500,- heeft ontvangen van [geïntimeerde] op grond van een geldleningsovereenkomst tegen 6,3% rente per jaar, dat de vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling opeisbaar is en dat [appellant] het restant aan openstaande lening en de daarbij behorende rente moet betalen aan [geïntimeerde] . Gelet op de al gedane betaling van [appellant] van € 2.500,- en de verrekening van eveneens € 2.500,- in het kader van juridische werkzaamheden die [appellant] – en niet Pro Justitia zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd – voor [geïntimeerde] heeft verricht, heeft het hof het restant aan openstaande lening vastgesteld op € 2.500,-. Rekening houdend met de verschuldigd geworden rente is toewijsbaar het bedrag van € 3.835,24, te vermeerderen met de rente van 6,3% per jaar vanaf 8 april 2022.
2.2.
Daarnaast heeft het hof overwogen dat, nu aan de voorwaarde van de voorwaardelijke vordering van [geïntimeerde] is voldaan (te weten dat niet Pro Justitia, maar [appellant] de opdrachtnemer is geweest van de uitgevoerde juridische werkzaamheden), deze vordering ook beoordeeld zou moeten worden. Dat [geïntimeerde] de voorwaardelijke vordering in hoger beroep opnieuw aan de orde stelde, hield wel een incidenteel hoger beroep in, waarop [appellant] nog niet met een memorie van antwoord had kunnen reageren. [geïntimeerde] is in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of zij haar voorwaardelijke vordering bij de in het tussenarrest vermelde stand van zaken handhaaft.
2.3.
Mr. Dingemans heeft namens [geïntimeerde] op de rol van 4 maart 2025 medegedeeld dat [geïntimeerde] haar voorwaardelijke vordering niet instelt. Gelet op de uitlating van [geïntimeerde] stelt het hof vast dat [geïntimeerde] haar voorwaardelijke vordering intrekt en haar incidenteel hoger beroep, zoals dat in haar memorie van antwoord lag besloten, niet handhaaft. Op deze vordering hoeft dus niet meer te worden beslist. Aangezien het hof blijft bij hetgeen is overwogen in het tussenarrest, zal het hof hierna alleen nog beslissen over de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten in het hoger beroep van [appellant] .
Buitengerechtelijke incassokosten
2.4.
Het hof zal, in aanvulling op hetgeen in rechtsoverwegingen 3.23 en 3.24 van het tussenarrest is overwogen, de vordering van [geïntimeerde] tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten toewijzen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten door [geïntimeerde] is € 882,94. Dit is echter hoger dan het tarief zoals bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Een hoger tarief kan worden toegewezen, maar alleen als wordt aangetoond dat de werkelijke kosten hoger zijn dan het tarief. Dat is niet gebeurd. Gelet op de toe te wijzen hoofdsom van € 2.500,- en de verschenen rente tot aan 28 september 2022 (14 dagen na de sommatiebrief van 14 september 2022, zoals [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld) komen conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten de te vergoeden buitengerechtelijke incassokosten neer op € 629,33.
Proceskosten
2.5.
Omdat een deel van de grieven slaagt, zal het hof ook opnieuw de (hoogte van de) proceskosten in eerste aanleg moeten beoordelen. [appellant] zal in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld worden. In reconventie zal de vordering van [appellant] in zijn geheel afgewezen worden. De kantonrechter heeft hem dan ook terecht veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de nakosten zowel in conventie als in reconventie. In hoger beroep zal echter in (oorspronkelijk) conventie een lager bedrag dan in eerste aanleg toegewezen worden. Dat betekent dat de hoogte van de proceskosten in conventie, meer in het bijzonder de kosten voor de advocaat van [geïntimeerde] , bijgesteld moet worden. De beslissing over de proceskostenveroordeling in conventie van de rechtbank zal dan ook vernietigd worden.
2.6.
Het hoger beroep van [appellant] faalt grotendeels. Alleen zijn grief tegen de door de rechtbank vastgestelde hoogte van het restant van de lening slaagt. De overige grieven missen zelfstandige betekenis of zijn niet van belang voor de beoordeling van de onderliggende rechtsvragen. Zij kunnen dan ook niet tot een andere uitkomst leiden. Omdat [appellant] in het door hem ingestelde hoger beroep als de overwegend in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt, zal [appellant] veroordeeld worden in de proceskosten in principaal hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente over de toegewezen proceskosten. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
2.7.
Aangezien [geïntimeerde] haar incidenteel hoger beroep heeft ingetrokken, zal het hof [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Omdat [appellant] geen memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft genomen, begroot het hof die kosten op nihil.

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 30 augustus 2023, behalve de beslissingen in conventie onder 5.1 en 5.2 die hierbij worden vernietigd en doet in zoverre als volgt opnieuw recht;
3.2.
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 3.835,24, bestaande uit het restant van de lening en de in het tussenarrest (onder rechtsoverweging 3.22) vastgestelde rente tot 8 april 2022, vermeerderd met de overeengekomen rente van 6,3% per jaar, met ingang van 8 april 2022, tot de dag van algehele betaling, en het bedrag van € 629,33 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in conventie tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 244,- aan griffierecht
€ 140,53 aan kosten voor het betekenen van de openbare dagvaarding
€ 145,70 aan kosten voor het betekenen van de dagvaarding in Hongarije
€ 528,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x (oud) liquidatietarief Kanton à € 264,-);
3.4.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in het principaal appel:
€ 343,- aan griffierecht
€ 1.716,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief I à € 858,-);
3.5.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [appellant] begroot op nihil;
3.6.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, L. Janse en J.P.H. van Driel van Wageningen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.