In deze zaak heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 1 mei 2024 is uitgesproken. De vrouw vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat zij recht heeft op de helft van de tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenrechten van de man. De man heeft op 9 augustus 2023 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De vrouw heeft ook verzocht om inzage in de pensioeninformatie van de man en om maandelijkse betalingen van haar deel van het pensioen met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2023. De rechtbank heeft een deel van deze vorderingen toegewezen, maar de vrouw heeft in hoger beroep ook de afgewezen vorderingen tot inzage en de veroordeling van de man in proceskosten opnieuw aan de orde gesteld.
Het hof heeft geoordeeld dat het vonnis van de rechtbank moet worden bekrachtigd, met uitzondering van een specifieke beslissing die is vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat partijen het eens zijn over de pensioenbedragen die de man aan de vrouw moet betalen in het kader van de verevening. De vorderingen van de vrouw zijn in overeenstemming met de aanspraken bij de pensioenverzekeraars Zwitserleven en Aegon toegewezen. Het hof heeft bepaald dat elke partij zijn eigen kosten draagt, gezien de aard van het geschil tussen de gewezen echtelieden. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de man de betalingen moet voldoen, ook als hij in beroep gaat tegen deze beslissing.