ECLI:NL:GHARL:2025:3140

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
21-004764-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis en oplegging van gevangenisstraf en taakstraf na gewapende overval op restaurant met voorwaardelijk opzet op gebruik van nepvuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2005, was betrokken bij een gewapende overval op een cafetaria/restaurant op 7 januari 2024. Tijdens de overval droegen de verdachte en zijn mededaders gezichtsbedekkende kleding en gebruikten zij een nepvuurwapen om de eigenares en haar partner te intimideren. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, maar het hof vernietigde dit vonnis en legde een gevangenisstraf op van 198 dagen, met een voorwaardelijk deel van 180 dagen en een taakstraf van 180 uren. Het hof oordeelde dat er voldoende nauwe en bewuste samenwerking was tussen de verdachte en zijn mededaders, en dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het gebruik van het nepvuurwapen. De vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden opgeheven, gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004764-24
Uitspraak d.d.: 13 mei 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 oktober 2024 met parketnummer 05-133773-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. M.J.H. Mühlstaff, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte voor een poging tot diefstal met geweld in vereniging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een voorwaardelijk gedeelte van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en onder oplegging van dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te [plaats] , [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] en/of [cafetaria/restaurant] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- met gezichtsbedekkende kleding voornoemd restaurant heeft/hebben betreden en/of
- dreigend/intimiderend op [benadeelde] (die zich achter de bar bevond) is/zijn toe/afgelopen en/of
- ( vanaf een korte afstand) een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de richting van en/of op die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of
- de kassalades heeft/hebben geopend en/of
- de vrije doorgang naar buiten heeft versperd door in de deuropening te gaan staan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te [plaats] , [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde] en/of [cafetaria/restaurant] en/of een derde toebehoorde(n),
- met gezichtsbedekkende kleding voornoemd restaurant heeft/hebben betreden en/of
- dreigend/intimiderend op [benadeelde] (die zich achter de bar bevond) is/zijn toe/afgelopen en/of
- ( vanaf een korte afstand) een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de richting van en/of op die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of
- de kassalades heeft/hebben geopend en/of
- de vrije doorgang naar buiten heeft versperd door in de deuropening te gaan staan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring gevorderd van de primair tenlastegelegde poging tot diefstal met geweld in vereniging, omdat uit de inhoud van het dossier volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte (hierna: [verdachte] ) en zijn mededaders. Daarnaast heeft [verdachte] voorwaardelijk opzet gehad op de aanwezigheid van het (nep)vuurwapen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken, omdat zijn rol zeer beperkt was en daarom geen sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met zijn mededaders. Voorts was [verdachte] er niet van op de hoogte dat zijn mededader het vuurwapen had meegenomen en dat hij dit zou gebruiken.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarover als volgt.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden gekwalificeerd indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, het op de uitkijk staan of het helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling van de feiten kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot [verdachte] ’s betrokkenheid bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit de verklaringen van [verdachte] en zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is gebleken dat zij uiteindelijk samen hebben besloten een overval te plegen op [cafetaria/restaurant] in [plaats] .
Zij spraken af om geheel in het zwart gekleed te gaan en om gezichtsbedekking en handschoenen te dragen.
Vervolgens zijn zij op 7 januari 2024, omstreeks 22:30 uur, samengekomen op het schoolplein van [school] Vanaf dat schoolplein zijn zij samen naar het restaurant gelopen. Voorafgaand aan de overval was een duidelijke rolverdeling afgesproken, waarbij [verdachte] de automatische toegangsdeur zou openhouden zodat zijn mededaders gemakkelijk naar buiten konden vluchten en dat [medeverdachte 1] zich zou richten op de eigenares zodat [medeverdachte 2] het geld uit de kassa kon halen.
Toen bleek dat er niets in de kassalade lag, zijn [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk naar buiten gevlucht.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie overvallers, die in de kern bestond uit een gezamenlijk uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Voorwaardelijk opzet op bedreiging met geweld (aanwezigheid (nep)vuurwapen)
Om te kunnen spreken van het medeplegen van diefstal met geweld moet komen vast te staan dat [verdachte] ook sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de bedreiging met geweld. Het hof is van oordeel dat [verdachte] op zijn minst rekening heeft moeten houden met de mogelijkheid dat [medeverdachte 1] het (nep)vuurwapen mee zou nemen en bij de overval zou gebruiken. Het plegen van een overval is immers bij uitstek een gebeurtenis waarbij een dergelijk (nep)vuurwapen een functie kan vervullen.
Het hof acht de volgende feiten en omstandigheden daarbij van belang.
[verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 1] in het bezit was van een balletjespistool, omdat [medeverdachte 1] dit pistool aan [verdachte] en [medeverdachte 2] heeft laten zien. Verder blijkt uit een filmpje dat is aangetroffen op de telefoon van [verdachte] , dat hij het betreffende pistool op 18 december 2023 zelf in handen heeft gehad en daarbij zegt:
“Nifo bij wie moet ik blauwe plekken zetten met deze faka balletjespistool.”Ook heeft [verdachte] in zijn eerste verhoor als getuige in deze zaak, op 3 februari 2024 verklaard dat [medeverdachte 1] eerder heeft gezegd dat hij bij de overval wilde dreigen met het nepgeweer. Daarnaast verklaren zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 1] meermalen heeft gedreigd met het gebruik van vuurwapens.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat [verdachte] ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de bedreiging met geweld, omdat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte 1] het (nep)vuurwapen mee zou nemen en bij de overval zou gebruiken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks7 januari 2024 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijf om een geldbedrag,
in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deleaan [benadeelde]
en/of
[cafetaria/restaurant],
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n)weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging tot diefstal
te doen voorafgaan,te doen vergezellen
en/of te doen volgenvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen [benadeelde] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal
voor te bereiden ofgemakkelijk te maken,
of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- met gezichtsbedekkende kleding voornoemd restaurant
heeft/hebben betreden en
/of
- dreigend
/intimiderendop [benadeelde]
(die zich achter de bar bevond
) is/zijn toe
/afgelopen en
/of
-
(vanaf een korte afstand
)een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de richting van
en/of opdie [benadeelde]
heeft/hebben gericht en
/of
- de kassalades
heeft/hebben geopend en
/of
- de vrije doorgang naar buiten heeft versperd door in de deuropening te gaan staan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat [verdachte] voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met een voorwaardelijk gedeelte van 342 dagen, met een proeftijd van twee jaren en daarnaast tot een taakstraf van 200 uren, bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op [verdachte] ’s leeftijd en zijn persoonlijke ontwikkeling het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Voorts heeft de raadsman gesteld zich te kunnen vinden in het voorstel van de advocaat-generaal, met dien verstande dat de proeftijd wordt verkort tot één jaar.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en heeft daarbij gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen tot de oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna aan te geven duur.
[verdachte] heeft met zijn mededaders geprobeerd een restaurant te overvallen onder bedreiging met een nepvuurwapen. De eigenares en haar partner waren op dat moment in het restaurant aanwezig. Het gaat om een ernstig feit. Aangeefster [benadeelde] ervaart hierdoor nog altijd angst en gevoelens van onveiligheid. Bovendien dragen feiten als deze bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Het hof gaat voorbij aan het standpunt van de raadsman dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast gelet op de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Het hof ziet in het Pro Justitiarapport van 16 september 2024, het reclasseringsrapport van 10 april 2025 en het door de verdediging ingebrachte rapport van Forensisch Maatwerk van 24 maart 2025 evenwel geen aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. [verdachte] functioneert als een jongvolwassene en heeft zijn leven inmiddels op een volwassen manier vormgegeven.
Binnen de rechtspraak zijn oriëntatiepunten ontwikkeld met als doel het bevorderen van een consistent straftoemetingsbeleid. Deze oriëntatiepunten kunnen dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de op te leggen straf. Bij een overval op een winkel waarbij sprake is van licht geweld of bedreiging met geweld geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Als strafverzwarende omstandigheden kunnen in deze zaak worden genoemd dat het feit in vereniging is gepleegd, dat [verdachte] onder invloed van (soft)drugs verkeerde en dat bij de overval een wapen werd gebruikt.
Het hof overweegt het volgende over de factoren die in deze zaak strafverminderend dan wel strafmatigend werken.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 april 2025 blijkt dat [verdachte] niet eerder door een strafrechter onherroepelijk is veroordeeld en dat hij ook na het plegen van het bewezenverklaarde feit niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Daarnaast blijkt uit de Pro Justitia-rapportage van 16 september 2024, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. [naam] , dat bij [verdachte] sprake is van een aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitsstoornis en een beperkt affectief geweten en dat deze condities gedeeltelijk lijken te hebben doorgewerkt in het plegen van het bewezenverklaarde feit.
De deskundige adviseert daarom het feit verminderd aan [verdachte] toe te rekenen.
Het hof stelt verder vast dat [verdachte] zowel qua proceshouding als qua levenshouding daadwerkelijk verantwoordelijkheid voor het gepleegde feit heeft genomen. Hij heeft de afgelopen tijd positieve ontwikkelingen doorgemaakt , zoals onder meer blijkt uit de inhoud van het rapport van de reclassering van 27 april 2025 en de door de verdediging ingebrachte rapportage van Forensisch Maatwerk van 24 maart 2025. Deze ontwikkelingen wegen voor het hof zwaar mee in de straftoemeting. [verdachte] heeft een betaalde baan, een eigen woning, een vaste relatie en is in maart 2025 bovendien vader geworden. Daarbij komt nog dat [verdachte] de behandeling en begeleiding die hem in het kader van de bijzondere voorwaarden door de rechtbank zijn opgelegd, met beide handen heeft aangepakt. Het hof acht voorts van groot belang dat [verdachte] inmiddels ADHD-medicatie neemt, waar hij veel baat bij lijkt te hebben.
Gelet op het voorgaande, is het hof – alles afwegende – van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 198 dagen met een voorwaardelijk gedeelte van 180 dagen met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren moet worden opgelegd. Het hof acht deze straffen passend en geboden.
Het hof zal de proeftijd niet beperken tot één jaar, zoals bepleit door de raadsman, gelet op de ernst van het feit en het beperkte tijdsverloop sinds de pleegdatum.
Het hof ziet vanwege de positieve ontwikkelingen bij [verdachte] en de goede steun vanuit zijn sociale netwerk geen aanleiding om nog (dadelijk uitvoerbare) bijzondere voorwaarden op te leggen. Het hof zal daarom de door de rechtbank gelaste dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden opheffen.

Voorlopige hechtenis

Gelet op de tijd die door verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht, brengt de duur van de door het hof opgelegde gevangenisstraf mee dat het geschorste bevel voorlopige hechtenis moet worden opgeheven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot het volledig toewijzen van de vordering.
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet gemotiveerd betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,00, volledig bestaande uit immateriële schade.
De benadeelde partij heeft recht op een billijke vergoeding van haar immateriële schade indien zij op andere wijze in haar persoon is aangetast (artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder c, BW). Op grond van het voorgaande en rekening houdend met de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof het hiervoor genoemde bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
198 (honderdachtennegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Heft ophet door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden.

Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 januari 2024.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. R. Feunekes en mr. J. Corthals, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Klein, griffier,
en op 13 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.