Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004764-24
Uitspraak d.d.: 13 mei 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 oktober 2024 met parketnummer 05-133773-24 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. M.J.H. Mühlstaff, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft de verdachte voor een poging tot diefstal met geweld in vereniging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een voorwaardelijk gedeelte van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en onder oplegging van dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te [plaats] , [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] en/of [cafetaria/restaurant] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- met gezichtsbedekkende kleding voornoemd restaurant heeft/hebben betreden en/of
- dreigend/intimiderend op [benadeelde] (die zich achter de bar bevond) is/zijn toe/afgelopen en/of
- ( vanaf een korte afstand) een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de richting van en/of op die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of
- de kassalades heeft/hebben geopend en/of
- de vrije doorgang naar buiten heeft versperd door in de deuropening te gaan staan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te [plaats] , [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde] en/of [cafetaria/restaurant] en/of een derde toebehoorde(n),
- met gezichtsbedekkende kleding voornoemd restaurant heeft/hebben betreden en/of
- dreigend/intimiderend op [benadeelde] (die zich achter de bar bevond) is/zijn toe/afgelopen en/of
- ( vanaf een korte afstand) een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de richting van en/of op die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of
- de kassalades heeft/hebben geopend en/of
- de vrije doorgang naar buiten heeft versperd door in de deuropening te gaan staan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring gevorderd van de primair tenlastegelegde poging tot diefstal met geweld in vereniging, omdat uit de inhoud van het dossier volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte (hierna: [verdachte] ) en zijn mededaders. Daarnaast heeft [verdachte] voorwaardelijk opzet gehad op de aanwezigheid van het (nep)vuurwapen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken, omdat zijn rol zeer beperkt was en daarom geen sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met zijn mededaders. Voorts was [verdachte] er niet van op de hoogte dat zijn mededader het vuurwapen had meegenomen en dat hij dit zou gebruiken.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarover als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden gekwalificeerd indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, het op de uitkijk staan of het helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling van de feiten kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot [verdachte] ’s betrokkenheid bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit de verklaringen van [verdachte] en zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is gebleken dat zij uiteindelijk samen hebben besloten een overval te plegen op [cafetaria/restaurant] in [plaats] .
Zij spraken af om geheel in het zwart gekleed te gaan en om gezichtsbedekking en handschoenen te dragen.
Vervolgens zijn zij op 7 januari 2024, omstreeks 22:30 uur, samengekomen op het schoolplein van [school] Vanaf dat schoolplein zijn zij samen naar het restaurant gelopen. Voorafgaand aan de overval was een duidelijke rolverdeling afgesproken, waarbij [verdachte] de automatische toegangsdeur zou openhouden zodat zijn mededaders gemakkelijk naar buiten konden vluchten en dat [medeverdachte 1] zich zou richten op de eigenares zodat [medeverdachte 2] het geld uit de kassa kon halen.
Toen bleek dat er niets in de kassalade lag, zijn [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk naar buiten gevlucht.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie overvallers, die in de kern bestond uit een gezamenlijk uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Voorwaardelijk opzet op bedreiging met geweld (aanwezigheid (nep)vuurwapen)
Om te kunnen spreken van het medeplegen van diefstal met geweld moet komen vast te staan dat [verdachte] ook sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de bedreiging met geweld. Het hof is van oordeel dat [verdachte] op zijn minst rekening heeft moeten houden met de mogelijkheid dat [medeverdachte 1] het (nep)vuurwapen mee zou nemen en bij de overval zou gebruiken. Het plegen van een overval is immers bij uitstek een gebeurtenis waarbij een dergelijk (nep)vuurwapen een functie kan vervullen.
Het hof acht de volgende feiten en omstandigheden daarbij van belang.
[verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 1] in het bezit was van een balletjespistool, omdat [medeverdachte 1] dit pistool aan [verdachte] en [medeverdachte 2] heeft laten zien. Verder blijkt uit een filmpje dat is aangetroffen op de telefoon van [verdachte] , dat hij het betreffende pistool op 18 december 2023 zelf in handen heeft gehad en daarbij zegt:
“Nifo bij wie moet ik blauwe plekken zetten met deze faka balletjespistool.”Ook heeft [verdachte] in zijn eerste verhoor als getuige in deze zaak, op 3 februari 2024 verklaard dat [medeverdachte 1] eerder heeft gezegd dat hij bij de overval wilde dreigen met het nepgeweer. Daarnaast verklaren zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 1] meermalen heeft gedreigd met het gebruik van vuurwapens.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat [verdachte] ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de bedreiging met geweld, omdat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte 1] het (nep)vuurwapen mee zou nemen en bij de overval zou gebruiken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks7 januari 2024 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijf om een geldbedrag,
in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deleaan [benadeelde]
en/of
[cafetaria/restaurant],
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n)weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging tot diefstal
te doen voorafgaan,te doen vergezellen
en/of te doen volgenvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen [benadeelde] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal
voor te bereiden ofgemakkelijk te maken,
of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- met gezichtsbedekkende kleding voornoemd restaurant
heeft/hebben betreden en
/of
- dreigend
/intimiderendop [benadeelde]
(die zich achter de bar bevond
) is/zijn toe
/afgelopen en
/of
-
(vanaf een korte afstand
)een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de richting van
en/of opdie [benadeelde]
heeft/hebben gericht en
/of
- de kassalades
heeft/hebben geopend en
/of
- de vrije doorgang naar buiten heeft versperd door in de deuropening te gaan staan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat [verdachte] voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met een voorwaardelijk gedeelte van 342 dagen, met een proeftijd van twee jaren en daarnaast tot een taakstraf van 200 uren, bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op [verdachte] ’s leeftijd en zijn persoonlijke ontwikkeling het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Voorts heeft de raadsman gesteld zich te kunnen vinden in het voorstel van de advocaat-generaal, met dien verstande dat de proeftijd wordt verkort tot één jaar.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en heeft daarbij gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen tot de oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna aan te geven duur.
[verdachte] heeft met zijn mededaders geprobeerd een restaurant te overvallen onder bedreiging met een nepvuurwapen. De eigenares en haar partner waren op dat moment in het restaurant aanwezig. Het gaat om een ernstig feit. Aangeefster [benadeelde] ervaart hierdoor nog altijd angst en gevoelens van onveiligheid. Bovendien dragen feiten als deze bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Het hof gaat voorbij aan het standpunt van de raadsman dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast gelet op de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Het hof ziet in het Pro Justitiarapport van 16 september 2024, het reclasseringsrapport van 10 april 2025 en het door de verdediging ingebrachte rapport van Forensisch Maatwerk van 24 maart 2025 evenwel geen aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. [verdachte] functioneert als een jongvolwassene en heeft zijn leven inmiddels op een volwassen manier vormgegeven.
Binnen de rechtspraak zijn oriëntatiepunten ontwikkeld met als doel het bevorderen van een consistent straftoemetingsbeleid. Deze oriëntatiepunten kunnen dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de op te leggen straf. Bij een overval op een winkel waarbij sprake is van licht geweld of bedreiging met geweld geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Als strafverzwarende omstandigheden kunnen in deze zaak worden genoemd dat het feit in vereniging is gepleegd, dat [verdachte] onder invloed van (soft)drugs verkeerde en dat bij de overval een wapen werd gebruikt.
Het hof overweegt het volgende over de factoren die in deze zaak strafverminderend dan wel strafmatigend werken.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 april 2025 blijkt dat [verdachte] niet eerder door een strafrechter onherroepelijk is veroordeeld en dat hij ook na het plegen van het bewezenverklaarde feit niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Daarnaast blijkt uit de Pro Justitia-rapportage van 16 september 2024, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. [naam] , dat bij [verdachte] sprake is van een aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitsstoornis en een beperkt affectief geweten en dat deze condities gedeeltelijk lijken te hebben doorgewerkt in het plegen van het bewezenverklaarde feit.
De deskundige adviseert daarom het feit verminderd aan [verdachte] toe te rekenen.
Het hof stelt verder vast dat [verdachte] zowel qua proceshouding als qua levenshouding daadwerkelijk verantwoordelijkheid voor het gepleegde feit heeft genomen. Hij heeft de afgelopen tijd positieve ontwikkelingen doorgemaakt , zoals onder meer blijkt uit de inhoud van het rapport van de reclassering van 27 april 2025 en de door de verdediging ingebrachte rapportage van Forensisch Maatwerk van 24 maart 2025. Deze ontwikkelingen wegen voor het hof zwaar mee in de straftoemeting. [verdachte] heeft een betaalde baan, een eigen woning, een vaste relatie en is in maart 2025 bovendien vader geworden. Daarbij komt nog dat [verdachte] de behandeling en begeleiding die hem in het kader van de bijzondere voorwaarden door de rechtbank zijn opgelegd, met beide handen heeft aangepakt. Het hof acht voorts van groot belang dat [verdachte] inmiddels ADHD-medicatie neemt, waar hij veel baat bij lijkt te hebben.
Gelet op het voorgaande, is het hof – alles afwegende – van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 198 dagen met een voorwaardelijk gedeelte van 180 dagen met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren moet worden opgelegd. Het hof acht deze straffen passend en geboden.
Het hof zal de proeftijd niet beperken tot één jaar, zoals bepleit door de raadsman, gelet op de ernst van het feit en het beperkte tijdsverloop sinds de pleegdatum.
Het hof ziet vanwege de positieve ontwikkelingen bij [verdachte] en de goede steun vanuit zijn sociale netwerk geen aanleiding om nog (dadelijk uitvoerbare) bijzondere voorwaarden op te leggen. Het hof zal daarom de door de rechtbank gelaste dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden opheffen.