ECLI:NL:GHARL:2025:3195

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
21-000793-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van oplichting en diefstal in vereniging door middel van valse sleutels

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van oplichting en diefstal in vereniging, waarbij gebruik is gemaakt van valse sleutels. De feiten vonden plaats tussen 1 en 3 maart 2021, waarbij de verdachte samen met anderen meerdere slachtoffers heeft benadeeld door zich voor te doen als bankmedewerker en hen te misleiden tot het afgeven van bankpassen en pincodes. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van enkele feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten, vooral gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers, en de impact op hun gevoel van veiligheid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000793-23
Uitspraak d.d.: 26 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 14 februari 2023 met parketnummer 08-166378-21 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten voor wat betreft de zaken met [aangever 1] (zaak 3), [aangever 2] (zaak 9) en [aangever 3] (zaak 10) vrijgesproken.
Door verdachte is onbeperkt hoger beroep ingesteld. Daarmee is het hoger beroep mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot partiële vrijspraken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Met de rechtbank ziet het hof de tenlastelegging als een impliciet cumulatieve tenlastelegging, waarin meerdere strafbare feiten zijn omschreven die ook afzonderlijk van elkaar hadden kunnen worden ten laste gelegd.
Gelet op het voorgaande, alsmede hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering staat voor verdachte tegen voormelde beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten voor wat betreft het de zaken met [aangever 1] (zaak 3), [aangever 2] (zaak 9) en [aangever 3] (zaak 10).

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 14 februari 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, voor zover dit ziet op de zaken met aangevers [benadeelde] (zaak 2), [slachtoffer 1] (zaak 4), [slachtoffer 2] (zaak 6), [slachtoffer 3] (zaak 7), [slachtoffer 4] (zaak 8) en [slachtoffer 5] (zaak 11), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Daarnaast heeft de rechtbank beslist tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] , vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen vanwege de gewijzigde proceshouding van verdachte.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover aan de orde in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op/in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 3 maart 2021, te [plaats 1] , [plaats 2] , [plaats 3] , [plaats 4] , [plaats 5] , [plaats 6] en/of [plaats 7] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de navolgende personen heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de navolgende goederen,
- [benadeelde] (zaak 2) tot de afgifte van een of meerdere bankpas(sen) met bijbehorende (privé) pincode(s), en/of
- [slachtoffer 1] (zaak 4) tot de afgifte van een of meerdere bankpas(sen) met bijbehorende (privé) pincode(s), een Rabo Scanner (randomreader)en/of
- [slachtoffer 2] (zaak 6) tot de afgifte van een of meerdere bankpas(sen) met bijbehorende (privé) pincode(s), en/of
- [slachtoffer 3] (zaak 7) tot de afgifte van een of meerdere bankpas(sen) met bijbehorende (privé) pincode(s), en/of
- [slachtoffer 4] (zaak 8) tot de afgifte van (privé) inloggegevens van haar bankrekening en/of een bankpas met bijbehorende (privé) pincode en/of een identifier, en/of,
- [slachtoffer 5] (zaak 11) tot de afgifte van (privé) inloggegevens van zijn bankrekening en/of een of meerdere bankpas(sen) met bijbehorende (privé) pincode(s), in elk geval enig goed, door, (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens)
- die personen telefonisch en/of thuis te benaderen, en/of
- zich voor te doen als een medewerker van diens bank, en/of
- zich jegens die persoon/personen te presenteren onder een valse naam, en/of
- aan te geven dat genoemde persoon/personen een (spoedeisend) financieel probleem heeft of een probleem/storing bij het tele-of internetbankieren en/of vervolgens hulp aan te bieden bij het oplossen van het probleem met de bankrekening, het internetbankieren en/of de bankpas(sen);
2.
hij op/in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 3 maart 2021, te [plaats 1] , [plaats 2] , [plaats 3] , [plaats 4] , [plaats 5] , [plaats 6] en/of [plaats 7] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere geldbedrag(en) van in (totaal) (ongeveer)
- € 1000,- ( zaak 2), en/of
- € 1100,- ( zaak 4), en/of
- € 1777,5 ( zaak 6), en/of
- € 4900,- ( zaak 7), en/of
- € 5500,- ( zaak 8), en/of
- € 6150,- ( zaak 11), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen, onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten met een (uit misdrijf verkregen) bankpas(sen) en/of pincode(s) en/of inloggegevens en/of een randomreader, die niet aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Gelet op de omstandigheid dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft bekend en door de raadsman geen vrijspraakverweer is gevoerd, zal het hof, in het licht van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Het hof acht de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bewezen op grond van:
De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 mei 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 maart 2021, betreffende pagina’s 20 t/m 22 van het dossier van politie Eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021246486 d.d. 28 juni 2021, inhoudende de verklaring van [benadeelde] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2021, betreffende pagina’s 41 t/m 44 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 maart 2021, betreffende pagina’s 114 t/m 116 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2021, betreffende pagina’s 126 en 127 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van [verbalisant 3] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 maart 2021, betreffende pagina’s 188 t/m 191 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 1] namens [slachtoffer 2] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 maart 2021, betreffende pagina’s 192 t/m 194, inhoudende de verklaring van [naam 2] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2021, betreffende pagina’s 219 t/m 221 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van [verbalisant 4] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2021, betreffende pagina’s 237 t/m 239 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring [slachtoffer 3] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 maart 2021, betreffende pagina’s 248 t/m 253 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 maart 2021, betreffende pagina’s 306 t/m 318 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 maart 2021 tot en met 3 maart 2021, te [plaats 1] , [plaats 3] , [plaats 4] , [plaats 5] , [plaats 6] en [plaats 7] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, de navolgende personen heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de navolgende goederen,
- [benadeelde] (zaak 2) tot de afgifte van meerdere bankpassen met bijbehorende pincodes, en
- [slachtoffer 1] (zaak 4) tot de afgifte van een bankpas met bijbehorende pincode, een Rabo Scanner (randomreader) en
- [slachtoffer 2] (zaak 6) tot de afgifte van een bankpas met bijbehorende pincode, en
- [slachtoffer 3] (zaak 7) tot de afgifte van een bankpas met bijbehorende pincode, en
- [slachtoffer 4] (zaak 8) tot de afgifte van (privé) inloggegevens van haar bankrekening en een bankpas en een identifier, en,
- [slachtoffer 5] (zaak 11) tot de afgifte van meerdere bankpassen met bijbehorende pincodes, door, telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens)
- die personen telefonisch en/of thuis te benaderen, en
- zich voor te doen als een medewerker van diens bank, en
- zich jegens die persoon/personen te presenteren onder een valse naam, en
- aan te geven dat genoemde persoon/personen een (spoedeisend) financieel probleem heeft of een probleem/storing bij het tele-of internetbankieren en/of vervolgens hulp aan te bieden bij het oplossen van het probleem met de bankrekening, het internetbankieren en/of de bankpas(sen);
2.
hij in de periode van 1 maart 2021 tot en met 3 maart 2021, te [plaats 1] , [plaats 3] , [plaats 4] , [plaats 5] , [plaats 6] en [plaats 7] , tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen van in (totaal)
- € 1.000,- (zaak 2), en
- € 1.100,- (zaak 4), en
- € 1.777,50 (zaak 6), en
- € 4.900,- (zaak 7), en
- € 5.500,- (zaak 8), en
- € 6.150,- ( zaak 11), toebehorende aan [benadeelde] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) de weg te nemen goed/goederen, onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten met een (uit misdrijf verkregen) bankpas(sen) en/of pincode(s) en/of inloggegevens en/of een randomreader, die niet aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, en tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daartoe heeft hij aangevoerd dat artikel 63 Sr van toepassing is, onder meer omdat verdachte op 19 augustus 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden, waarvan vierentwintig maanden voorwaardelijk. Nu ingevolge artikel 63 juncto 57, eerste lid Sr één straf dient te worden opgelegd, is er volgens de raadsman geen ruimte meer voor het opleggen van een gevangenisstraf ex artikel 14a, tweede lid Sr, omdat dat artikel het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf beperkt tot de duur van twee jaren, bij de oplegging van een gevangenisstraf van meer dan twee en ten hoogste vier jaren. Ook behoort het opleggen van een taakstraf niet tot de mogelijkheden, omdat artikel 9, vierde lid Sr de oplegging van een taakstraf enkel mogelijk maakt in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. Nu uitgegaan moet worden van één straf, is een combinatie van de eerder opgelegde gevangenisstraf van achtenveertig maanden, waarvan vierentwintig maanden voorwaardelijk, met een aanvullende gevangenisstraf dan wel een taakstraf niet mogelijk.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de straf heeft de rechtbank het navolgende overwogen:
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan oplichtingen en diefstal waarvan oudere mensen het slachtoffer zijn geworden. Verdachte en zijn mededaders hebben zich daarbij uitgegeven als medewerker van een bank en hebben op zeer geraffineerde wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij en zijn mededaders in die hoedanigheid van de slachtoffers wisten te winnen. Met een listig verhaal hebben verdachte en zijn mededaders de slachtoffers daarbij bewogen tot het afgeven van de pincode van hun bankpas. Vervolgens zijn de slachtoffers kort erna ook door verdachte en zijn mededaders bestolen, doordat verdachte met de ontvreemde bankpassen en verkregen pincodes (aanzienlijke) bedragen van hun bankrekening heeft opgenomen, waardoor verdachte zich tevens heeft schuldig gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel. Dit zijn op zichzelf reeds ernstige feiten, die naast financiële schade vaak veel overlast en gevoelens van onmacht bij de gedupeerden teweeg brengen. Daarbij komt dat verdachte bij het plegen van deze feiten kennelijk doelbewust, stelselmatig, en op doordachte wijze ouderen, behorend tot een bijzonder kwetsbare doelgroep, als slachtoffer heeft uitgekozen. Verdachte heeft hierbij slechts uit eigen financieel gewin gehandeld, zonder zich te bekommeren om de uitwerking van zijn handelen op - juist - deze slachtoffers. Door het handelen van verdachte en zijn mededaders is het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens, van wie ouderen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Tevens neemt de rechtbank in beschouwing dat de oplichting bij de slachtoffers thuis heeft plaatsgevonden, waardoor verdachte bij de slachtoffers het gevoel van veiligheid in en rond hun huis ernstig heeft aangetast.
Persoon van de verdachte
Verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 december 2022 eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. Voorts blijkt dat verdachte na het plegen van de onderhavige feiten, reeds onherroepelijk is veroordeeld voor onder andere het medeplegen van oplichting waarvoor hem een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden waarvan 24 maanden voorwaardelijk is opgelegd, hetgeen betekent dat artikel 63 Sr van toepassing is.’
Het hof verenigt zich met de hierboven opgenomen overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze uit het dossier blijken en ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte en zijn raadsman naar voren zijn gebracht. Door de verdediging is hiertoe een reclasseringsadvies d.d. 31 december 2024 uit een andere strafzaak van verdachte overlegd. Hieruit blijkt dat sprake is van een positieve ontwikkeling in het leven van verdachte. Verdachte gebruikt al geruime tijd geen drugs meer. Hij heeft een baan als dak- en gevelreiniger en woont samen met zijn vriendin. Verdachte is, mede gelet op de recente geboorte van zijn zoon, gemotiveerd om aan zijn toekomst te werken.
Geen toepassing artikel 9a Sr
Niet ter discussie staat dat artikel 63 Sr van toepassing is. Volgens de raadsman is er op basis van de artikelen 57 lid 1 en 63 Sr in combinatie met de artikelen 9 lid 4 en 14a lid 2 Sr geen ruimte meer voor een andere uitkomst dan de toepassing van artikel 9a Sr, door de beperkingen in die artikelen van de combinaties van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, voorwaardelijke gevangenisstraffen en taakstraffen.
Artikel 57 Sr bepaalt dat wanneer iemand gelijktijdig voor meerdere misdrijven wordt veroordeeld slechts één straf wordt opgelegd. Uit de Memorie van Toelichting van artikel 57 Sr volgt dat er uitgegaan moet worden van het (hoogste) wettelijk strafmaximum bij de desbetreffende strafbare feiten. In de Memorie van Toelichting staat in dat verband:
‘De maximale straf is in dat geval het totaal van de hoogste straffen die op de feiten zijn gesteld. Hoofdregel is derhalve dat bij meerdaadse samenloop straffen onbeperkt kunnen cumuleren. Alleen bij vrijheidsstraffen - gevangenisstraf of hechtenis - mag het totaal niet meer bedragen dan een derde boven het hoogste maximum. Ingeval van meerdaadse samenloop waarbij sprake is van een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaar is gesteld, kan als totaalstraf hetzij levenslange gevangenisstraf, hetzij een straf van ten hoogste dertig jaar worden opgelegd. Dit volgt uit artikel 10, vierde lid, Sr waarin is vastgelegd dat de tijdelijke gevangenisstraf in geen geval de tijd van dertig jaar te boven mag gaan.Voor de oplegging van andere hoofdstraffen dan de vrijheidsstraffen houdt artikel 57 Sr geen enkele beperking in.
Het komt regelmatig voor dat iemand voor meer delicten afzonderlijk wordt berecht en bestraft, terwijl een gezamenlijke behandeling mogelijk was geweest. Het gaat hier om de situatie waarin iemand ná één of meer veroordelingen wordt berecht voor een strafbaar feit dat is begaan vóór die eerdere veroordeling(en). In dat geval zijn, zo volgt uit artikel 63 Sr, de samenloopbepalingen van overeenkomstige toepassing en kan de straf die bij de eerdere veroordeling(en) is opgelegd bij de latere berechting relevant worden. De rechter moet bij die berechting namelijk doen alsof het te berechten feit wordt afgedaan tezamen met de feiten die al tot één of meer veroordelingen hebben geleid, alsof er sprake is van samenloop. De met toepassing van de samenloopregeling berekende maximale straf bepaalt vervolgens, gegeven de bij de eerdere veroordelingen opgelegde straf en de maximumstraf die de rechter kan opleggen voor hetgeen hem ter berechting wordt voorgelegd, hoeveel ruimte er is voor strafoplegging bij de latere berechting. De rechter is aldus bij de latere strafoplegging gebonden aan de - thans nog geldende - grens van een derde boven het hoogste maximum. De eerder opgelegde straffen dienen daarop allemaal in mindering te worden gebracht.’
Hieruit volgt dat in de onderhavige zaak uitgegaan dient te worden van een strafmaximum van acht jaren. Het hof gaat daarbij uit van het strafmaximum bij diefstal in vereniging (zes jaren) vermeerderd met een derde. Dit maximum geldt enkel voor de vrijheidsstraffen. Na het plegen van de nu bewezenverklaarde feiten is verdachte veroordeeld tot (in totaal) bijna 60 maanden vrijheidsstraf. Er is, gelet op het strafmaximum van (in dit geval) acht jaren, dus nog ruimte voor het opleggen van een gevangenisstraf.
Gelet op de hiervoor geciteerde Memorie van Toelichting is het (enkel) de bedoeling van de wetgever geweest dat de artikelen 57 en 63 Sr voorkomen dat er (bij elkaar opgeteld) een vrijheidsstraf van langere duur dan (in dit geval) acht jaren wordt opgelegd. Nu uit de Memorie van Toelichting blijkt dat voor het opleggen van andere hoofdstraffen dan vrijheidsstraffen artikel 57 Sr ‘geen enkele beperking’ inhoudt en artikel 63 Sr uitdrukkelijk bepaalt dat ‘de bepalingen in deze titel’ (waartoe de artikelen 9 lid 4 en 14a lid 4 Sr niet behoren) van toepassing zijn, was het niet de bedoeling van de wetgever andere beperkingen aan te brengen. Het hof ziet dan ook geen wettelijke grondslag voor het door de raadsman gestelde verbod op het opleggen van een aanvullende gevangenisstraf als bij een eerder opgelegde gevangenisstraf van vier jaar al het maximale voorwaardelijke deel van twee jaar is bepaald. Ook is geen sprake van een beperking in het (aanvullend) opleggen van een taakstraf.
Dit betekent dat het verweer van de verdediging niet slaagt. Het hof ziet ook anderszins geen reden om tot de toepassing van artikel 9a Sr te komen. De door de verdachte gepleegde feiten zijn daarvoor te ernstig.
Schending redelijke termijn
Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, bij de strafvervolging van verdachte is geschonden. Namens verdachte is op 14 februari 2023 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 26 mei 2025 arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met drie-en-een-halve maand overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Straf
Zonder schending van de redelijke termijn zou, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, naar het oordeel van het hof oplegging van een straf die gelijk is aan de door de rechtbank opgelegde straf, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden en sprake is van gewijzigde persoonlijke omstandigheden, ziet het hof aanleiding voor compensatie in de vorm van oplegging van een andere strafmodaliteit. Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis, op zijn plaats. Daarnaast legt het hof op een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met een proeftijd van drie jaren. Het hof verbindt aan die voorwaardelijke gevangenisstraf geen bijzondere voorwaarden, gelet op de recente bestraffing van verdachte waarbij al bijzondere voorwaarden zijn opgelegd. Het hof ziet geen meerwaarde in het opnieuw opleggen van diezelfde bijzondere voorwaarden, waarvan de proeftijd vrijwel gelijktijdig met die van de recent opgelegde voorwaardelijke straf zou gaan lopen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, betreffende € 1.000,00, wordt toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet inhoudelijk betwist. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij de door de benadeelde partij geleden schade wenst te vergoeden.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van de impliciet tenlastegelegde oplichting en diefstal in vereniging in de zaken met [aangever 1] (zaak 3), [aangever 2] (zaak 9) en [aangever 3] (zaak 10).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 maart 2021.
Aldus gewezen door
mr. F.E.J. Goffin, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 26 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.