ECLI:NL:GHARL:2025:3196

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
21-005001-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanvulling van gronden in zaak van openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, dat op 7 november 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1972 en wonende te [adres], was veroordeeld voor openlijke geweldpleging en kreeg een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Daarnaast werd er een gedeeltelijke toewijzing van de schadevergoeding aan de benadeelde partij uitgesproken, tot een bedrag van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 12 mei 2025, waarbij de advocaat-generaal zijn vordering heeft voorgelezen. De verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. Snorn, hebben hun standpunten naar voren gebracht. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de benadeelde partij in overweging genomen, en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit. De verklaringen van de onafhankelijke getuigen werden als zwaarwegend beschouwd, en de verdediging van de verdachte werd verworpen.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met aanvulling van gronden, en oordeelde dat er geen sprake was van een rechtvaardigingsgrond voor het handelen van de verdachte. De beslissing van het hof werd op 26 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij mr. A.M.J. Flach als griffier aanwezig was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005001-24
Uitspraak d.d.: 26 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 7 november 2024 met parketnummer 08-275590-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. Snorn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 7 november 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank beslist tot gedeeltelijke, hoofdelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, te weten tot € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij ten aanzien van het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit - onder aanvulling van de gronden - bevestigen.

Aanvulling van de gronden

De redengevende bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zoals die in het vonnis zijn opgenomen ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit worden als volgt aangevuld:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 november 2022, opgenomen op pagina 12 van het dossier met nummer PL0600-2022366216 d.d. 12 januari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik was samen met mijn vrouw en kinderen op bezoek bij mijn schoonmoeder aan de [weg] in [plaats] . Toen ik over de [weg] liep zag ik opeens dat er drie personen uit een huis kwamen. Ik zag dat deze drie personen, mannen, een vierde man enorm in elkaar sloegen. Dat ging er heftig aan toe. Mijn schoonmoeder heeft er nog iets van gezegd.
2. Een geneeskundige verklaring van zorgverlener [naam] d.d. 17 augustus 2022, opgenomen op pagina 51 van voormeld dossier, inhoudende de medische informatie betreffende [benadeelde] :
Uitwendig waargenomen letsel:
4 zwellingen en blauwe plekken op hoofd
Blauwe plek onder linkeroog
Kneuzing rug en borstkas (…)
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 11/08/2022
Overweging en conclusies - Openlijk geweld (subsidiair)
Het hof overweegt in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank omtrent het subsidiair tenlastegelegde feit dat de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] enerzijds, en de verklaringen van [benadeelde] en [getuige 1] en [getuige 2] uiteenlopen. Het hof hecht echter zwaarwegende betekenis aan de verklaringen van de [getuige 1] en [getuige 2] , nu zij als onafhankelijke getuigen kunnen worden aangemerkt. Daarnaast vindt de verklaring van aangever steun in de letselverklaring, die kort na het incident is opgemaakt.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen, te weten dat [benadeelde] agressief overkwam en verdachte en zijn broer fysiek heeft aangevallen, waardoor het handelen van verdachte gerechtvaardigd zou zijn, vindt zijn weerlegging in de aan de wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden zoals in het vonnis zijn weergegeven. Daaruit volgt dat, nadat verdachte tegen aangever zei dat hij al om 12:00 uur moest betalen en hem vervolgens uitdagend begon te duwen, aangever ineens van [medeverdachte] een klap in zijn gezicht tegen zijn rechterslaap kreeg en hij ook direct daarna van verdachte een klap tegen de linkerkant van zijn gezicht kreeg.
De feiten en omstandigheden zoals door verdachte naar voren zijn gebracht, zijn naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden en het handelen van verdachte is geenszins verdedigend maar aanvallend van karakter geweest. Naar het oordeel van het hof is derhalve geen sprake geweest van een situatie waarin en een tijdstip waarop voor verdachte de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. F.E.J. Goffin, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 26 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.