ECLI:NL:GHARL:2025:3197

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
21-005002-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanvulling van gronden in zaak van openlijke geweldpleging met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel van 7 november 2024. De verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging, waarbij hij samen met mededaders een slachtoffer heeft mishandeld. De rechtbank had eerder een taakstraf van 100 uren opgelegd, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een gedeeltelijke schadevergoeding van € 500,00 aan de benadeelde partij toegewezen. Het hof bevestigt de bewezenverklaring van de rechtbank, maar komt tot een andere beslissing met betrekking tot de straf. Het hof vernietigt de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf en legt enkel de taakstraf op, omdat de verdachte sinds de feiten niet meer met justitie in aanraking is gekomen. De vordering van de benadeelde partij wordt deels toegewezen, waarbij het hof de eerdere beslissing van de rechtbank overneemt. Het hof overweegt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld, wat ernstige gevolgen heeft voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en maatschappelijke onrust veroorzaakt. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de zitting van 12 mei 2025, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. Het hof heeft de relevante wettelijke voorschriften toegepast en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005002-24
Uitspraak d.d.: 26 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 7 november 2024 met parketnummer 08-275591-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. Snorn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 7 november 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, en tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank beslist tot gedeeltelijke, hoofdelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, te weten tot € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij ten aanzien van het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring op juiste wijze en gronden heeft beslist. Het vonnis zal in zoverre, met aanvulling van de gronden, worden bevestigd. Ten aanzien van de opgelegde straf komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank, zodat het vonnis in zoverre zaal worden vernietigd.

Aanvulling van de gronden

De redengevende bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zoals die in het vonnis zijn opgenomen ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit worden als volgt aangevuld:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 november 2022, opgenomen op pagina 12 van het dossier met nummer PL0600-2022366216 d.d. 12 januari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik was samen met mijn vrouw en kinderen op bezoek bij mijn schoonmoeder aan de [weg] in [plaats] . Toen ik over de [weg] liep zag ik opeens dat er drie personen uit een huis kwamen. Ik zag dat deze drie personen, mannen, een vierde man enorm in elkaar sloegen. Dat ging er heftig aan toe. Mijn schoonmoeder heeft er nog iets van gezegd.
2. Een geneeskundige verklaring van zorgverlener [naam] d.d. 17 augustus 2022, opgenomen op pagina 51 van voormeld dossier, inhoudende de medische informatie betreffende [benadeelde] :
Uitwendig waargenomen letsel:
4 zwellingen en blauwe plekken op hoofd
Blauwe plek onder linkeroog
Kneuzing rug en borstkas (…)
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 11/08/2022
Overweging en conclusies - Openlijk geweld (subsidiair)
Het hof overweegt in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank omtrent het subsidiair tenlastegelegde feit dat de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] enerzijds, en de verklaringen van [benadeelde] en [getuige 2] en [getuige 3] uiteenlopen. Het hof hecht echter zwaarwegende betekenis aan de verklaringen van de [getuige 2] en [getuige 3] , nu zij als onafhankelijke getuigen kunnen worden aangemerkt. Daarnaast vindt de verklaring van aangever steun in de letselverklaring, die kort na het incident is opgemaakt.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen, te weten dat [benadeelde] agressief overkwam en [medeverdachte] en diens broer fysiek heeft aangevallen, waardoor het handelen van verdachte gerechtvaardigd zou zijn, vindt zijn weerlegging in de aan de wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden zoals in het vonnis zijn weergegeven. Daaruit volgt dat, nadat [medeverdachte] tegen aangever zei dat hij al om 12:00 uur moest betalen en hem vervolgens uitdagend begon te duwen, aangever ineens van verdachte een klap in zijn gezicht tegen zijn rechterslaap kreeg en hij ook direct daarna van [medeverdachte] een klap tegen de linkerkant van zijn gezicht kreeg.
De feiten en omstandigheden zoals door verdachte naar voren zijn gebracht, zijn naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden en het handelen van verdachte is geenszins verdedigend maar aanvallend van karakter geweest. Naar het oordeel van het hof is derhalve geen sprake geweest van een situatie waarin en een tijdstip waarop voor verdachte de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een eventuele strafoplegging.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de straf heeft de rechtbank het navolgende overwogen:
‘Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen [benadeelde] . Hij heeft samen met zijn mededader(s) [benadeelde] op zijn erf en op straat meerdere malen tegen het lichaam en hoofd geslagen en getrapt. Het geweld ging ook nog door op het moment dat [benadeelde] probeerde weg te komen. Door deze gewelddadige handelingen heeft [benadeelde] kneuzingen aan zijn rug en borstkas en blauwe plekken op zijn hoofd opgelopen. Door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] waarvoor hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk misdrijf hiervan nog lang de nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Daarnaast zorgt een dergelijk feit voor maatschappelijke onrust en versterkt het de gevoelens van onveiligheid in de samenleving, met name nu het geweld van verdachte in een woonwijk en op straat heeft plaatsgevonden waar meerdere omstanders getuige van zijn geweest. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan. De rechtbank weegt verder bij het opleggen van de straf in strafverzwarende zin mee dat verdachte de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht, terwijl hij geen partij was bij het conflict.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 10 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte na de pleegdatum van dit feit is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, namelijk mishandeling. De rechtbank zal, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Sr, rekening houden met de eerdere veroordeling van verdachte.
Bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van honderd uren opleggen, te vervangen door vijftig dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht.’
Het hof verenigt zich met de hierboven opgenomen overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt. Anders dan de rechtbank ziet het hof, mede gelet op de straf die in de zaak van [medeverdachte] is opgelegd en de omstandigheid dat verdachte sinds de bewezenverklaarde feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, geen aanleiding meer om naast een taakstraf nog een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur aan verdachte op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels hoofdelijk wordt toegewezen, te weten tot € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de benadeelde partij ten aanzien van het overige gevorderde niet-ontvankelijk wordt verklaard in diens vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering toe te wijzen conform de beslissing van de rechtbank.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft de rechtbank het navolgende overwogen:
‘Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden: hij heeft lichamelijk letsel opgelopen door het tegen hem gepleegde openlijke geweld. Uit het dossier volgt dat [benadeelde] blauwe plekken en zwellingen op zijn hoofd en kneuzing aan zijn rug en borstkas heeft opgelopen. De fysieke klachten ten gevolge van het ontstane letsel hielden een aantal weken aan. De rechtbank stelt op basis hiervan de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2022. Het gevorderde bedrag zal dan ook voor dit bedrag worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
(…)
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.’
Het hof verenigt zich met de hierboven opgenomen overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. F.E.J. Goffin, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 26 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.