ECLI:NL:GHARL:2025:3271

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
24/1023 en 24/1025
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over navorderingsaanslagen en schadevergoedingen na onterechte detentie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013 en 2014. De belanghebbende, die onterecht in voorarrest heeft gezeten, heeft schadevergoedingen ontvangen die hij niet als belastbaar inkomen wil laten aanmerken. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij de toegekende schadevergoedingen zijn betrokken. De Rechtbank Noord-Nederland had eerder de beroepen van de belanghebbende gegrond verklaard, maar zowel de belanghebbende als de Inspecteur hebben hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 2 april 2025 is de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door zijn advocaat. Het Hof heeft vastgesteld dat de schadevergoedingen zijn toegekend wegens inkomensverlies dat verband houdt met de detentie en dat deze vergoedingen terecht zijn belast. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven tegen de belastingrente aangevoerd, waardoor ook dit onderdeel van het hoger beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 24/1023 en 24/1025
uitspraakdatum: 27 mei 2025
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 5 maart 2024, nummers
LEE 22/2243 en 22/2247 , ECLI:NL:RBNNE:2024:768, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

2013
1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.067 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.468.
1.2.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 261.433 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 66.508. Tegelijk met deze navorderingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 31.850 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 2.178.
1.3.
De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De Inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 211.977 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 61.668. De vergrijpboete van € 2.178 heeft de Inspecteur vernietigd. De beschikking belastingrente heeft de Inspecteur verminderd tot een bedrag van € 25.707.
2014
1.4.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.475. Tegelijk met deze belastingaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 75 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 344.
1.5.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 328.268 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 57.232. Tegelijk met deze navorderingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 36.455 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 49.968.
1.6.
De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De Inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 312.813 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 52.272. De beschikking belastingrente heeft de Inspecteur verminderd tot een bedrag van € 34.443 De vergrijpboete heeft de Inspecteur verminderd tot een bedrag van € 47.649.
1.7.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar over 2013 en 2014 in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.
Voor 2013 heeft de Rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 211.977 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.468 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
Voor 2014 heeft de Rechtbank de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 312.813 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.713, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete vernietigd.
De Rechtbank heeft verder vergoedingen toegekend voor griffierecht, proceskosten en immateriële schade.
1.8.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld en bij verweerschrift gereageerd op elkaars hogerberoepschrift.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende bijgestaan door zijn advocaat mr. J.W. Elzinga-Snoek alsmede
[naam1] namens de Inspecteur bijgestaan door [naam2] . Ter zitting heeft belanghebbende een brief van zijn psychiater uit 2008 overgelegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De definitieve aanslagen IB/PVV over 2013 en 2014 zijn vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangiften.
2.2.
Belanghebbende heeft de periode 21 juni 2005 tot en met 11 september 2006 in voorarrest (inverzekeringstelling en vervolgens voorlopige hechtenis) doorgebracht. Op
27 september 2011 is belanghebbende door het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Gerechtshof) vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Namens belanghebbende is begin 2012 bij verzoekschriften gevraagd om schadevergoedingen, onder meer op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, wegens geleden immateriële en materiële schade die verband houden met het onterechte voorarrest, van (uiteindelijk) in totaal € 2.231.479.
2.3.
Bij tussenbeschikkingen van 14 juni 2013 en 20 december 2013, en bij eindbeschikking van 23 september 2014, heeft het Gerechtshof, ter vergoeding van de door belanghebbende geleden schade, een deel van de gevraagde schadevergoedingen toegekend. Het Gerechtshof heeft zijn oordeel in de eindbeschikking van 23 september 2014 mede gebaseerd op het deskundigenrapport van 25 april 2014 van de door hem benoemde deskundige,
[de deskundige] . Het gaat blijkens de tussenbeschikkingen en eindbeschikking om de volgende toegekende schadeposten:
Datum beschikking
A Immateriële schadevergoeding ten gevolge van ten onrechte ondergaan voorarrest
€ 34.380
14 juni 2013
B Materiële schadevergoeding ten gevolge van ten onrechte ondergaan voorarrest
1. [naam3] BV
1.1 verlies door vermindering waarde aandelen
€ 60.109
23 september 2014
1.2 winstderving
€ 55.982
23 september 2014
1.3 waardevermindering verzekeringsportefeuille
€ 184.250
23 september 2014
€ 300.341
2. [naam4] BV
2.1 verlies 2005
€ 117.420
23 september 2014
2.2 verlies 2006
€ 176.929
23 september 2014
2.3 verlies 2007
€ 147.216
23 september 2014
€ 441.565
3. Gederfde inkomsten en persoonlijke verliezen
3.1 oninbare vordering [naam4] BV
niet toegekend
23 september 2014
3.2 inkomstenderving 2005 en 2006
€ 55.809
14 juni 2013
3.2 inkomstenderving 2005 en 2006
€ 156.733
23 september 2014
3.3 inkomstenderving i.v.m. arbeidsongeschiktheid
€ 15.455
23 september 2014
3.4 inkomensderving bonusverlies 2007 en 2008
€ 109.904
23 september 2014
3.5 inkomstenderving verlaging salaris i.v.m.
arbeidsongeschiktheid
€ 49.456
20 december 2013
3.6 gat pensioenopbouw
€ 134.101
20 december 2013
€ 521.458
Totaal B.
€ 1.263.364
2.4.
In het deskundigenrapport van 25 april 2014 van [de deskundige] staat – onder meer en voor zover van belang – het volgende vermeld:
“In het kader van dit deskundigenbericht is gekeken naar de schade die de heer
[belanghebbende] heeft geleden als gevolg van zijn detentie in de periode 21 juni 2005 tot
12 september 2006. Hierbij is het in detentie nemen van de heer [belanghebbende] aangeduid als ‘schadeveroorzakende gebeurtenis’.
Om te bepalen of er sprake is van schade (en op welke bedragen deze schade dient te worden begroot) zijn de daadwerkelijke ontwikkelingen, resultaten, inkomsten en vermogen vergeleken met de ontwikkelingen, resultaten, inkomsten en vermogen in de (theoretische) situatie waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet had voorgedaan. (…)
In bijlage 2 is het conceptrapport inzake schade [belanghebbende] opgenomen met daarin een uitgebreide berekening van de schade per post. (…)
De door de deskundige berekende schadeposten zijn in overwegende mate veroorzaakt door de detentie van verzoeker gedurende de periode van 21 juni 2005 tot 12 september 2006. Uit de verstrekte informatie is mij niet gebleken dat er andere feiten/omstandigheden of ontwikkelingen een relevante invloed op de schade hebben uitgeoefend. (…)
De door partij [belanghebbende] gemaakte verzoeken en opmerkingen geven geen aanleiding tot het wijzigen van de uitkomsten van het deskundigenbericht en/of het rapport inzake schade. (…)”.
2.5.
In bijlage 2 getiteld “Rapport inzake schade [belanghebbende] ” van het voormelde deskundigenbericht staat – onder meer en voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis had de heer [belanghebbende] een arbeidsovereenkomst met [naam3] B.V. De vergoeding voor de werkzaamheden van de heer [belanghebbende] waren per 21 juni 2005 een brutosalaris van
€ 3.975 per maand en een bonusregeling. De bonusregeling heeft betrekking op de door de heer [belanghebbende] aangebrachte provisieomzet. In het kort komt de regeling neer op een bonus van 17,5% over de omzet tot € 100 duizend (met een franchise van € 23 duizend) en een bonus van 30% over de omzet boven € 100 duizend. (…)
Voor het bepalen van de bonus is uitgegaan van de prognose van de omzet van de heer [belanghebbende] over de periode 2005 tot en met 2007 (…). Voor het bepalen van de prognose over 2008 is rekening gehouden met een groei van 2,49% zijnde de gemiddelde inflatie (CPI) in Nederland over 2008.
Naast de gemiste bonus is sprake van niet ontvangen salarisbetalingen over 2005
(5 maanden) en 2006 (8 maanden). Tevens is in verband met de ziekte van de heer [belanghebbende] over de periode 20 september 2007 tot en met 20 september 2008 slechts 70% van zijn salaris uitbetaald. (…)
Op basis van de in dit rapport verwoorde uitgangspunten en veronderstellingen (…) zijn de verschillende schadeposten als volgt weer te geven.
3 Gederfde inkomsten en persoonlijke verliezen [belanghebbende]
3.1 (…)
3.2 inkomstenderving 2005 en 2006 (gemiste bonussen) ad
€ 156.733
3.3 inkomstenderving i.v.m. arbeidsongeschiktheid ad
€ 15.455
3.4 inkomensderving bonusverlies 2007 en 2008 ad
€ 109.904
Subtotaal 3
€ 282.092
(…)
Punt 3.2 (inkomstenderving 2005 en 2006) heeft betrekking op het gemiste salaris over 2005 en 2006, vermeerderd met de gemiste bonussen over 2005 en 2006 [voetnoot 8]. (…)
Voetnoot 8: € 49.438 (bonus 2005) + € 51.486 (bonus 2006) + € 21.465 (salaris 2005) + € 34.344 (salaris 2006) = € 156.733”
2.6.
De Inspecteur heeft belanghebbende onder meer gevraagd de onder 2.2. aangeduide verzoekschriften en een in verband daarmee opgesteld accountantsrapport over te leggen. Belanghebbende heeft de betreffende stukken die onderdeel zijn van het advocatendossier in de schadevergoedingszaken niet overgelegd en zich daarbij beroepen op het (afgeleide) verschoningsrecht van zijn advocaat.
2.7.
De correcties in box 1 die de Inspecteur bij het doen van uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2013, respectievelijk de Rechtbank bij de beslissing op het beroep heeft gehandhaafd, betreffen de volgende schadevergoedingen:
Datum beschikking
3.2 inkomstenderving 2005 en 2006
€ 55.809
14 juni 2013
3.6 gat pensioenopbouw
€ 134.101
20 december 2013
€ 189.910
2.8.
De correcties in box 1 die de Inspecteur bij het doen van uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2014, respectievelijk de Rechtbank bij de beslissing op het beroep heeft gehandhaafd, betreffen de volgende schadevergoedingen:
Datum beschikking
3.2. inkomstenderving 2005 en 2006
€ 156.733
23 september 2014
3.4 inkomensderving bonusverlies 2007 en 2008
€ 109.904
23 september 2014
€ 266.637
2.9.
Overeenkomstig de in belanghebbendes beroepschriften ingenomen standpunten heeft de Rechtbank het belastbare inkomen uit sparen en beleggen over 2013 verminderd tot het aangegeven inkomen box 3 van € 4.468 en dat over 2014 verminderd tot een inkomen box 3 van € 9.713.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014, zoals laatstelijk verminderd bij de uitspraak van de Rechtbank, terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. In hoger beroep beperkt het geschil zich tot (uitsluitend) de vraag of de aan belanghebbende in 2013 en 2014 toegekende schadevergoedingen tot bedragen van in totaal € 189.910 respectievelijk € 266.637 in die jaren behoren tot zijn belastbare inkomen uit werk en woning.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat de toegekende schadevergoedingen buiten aanmerking moeten worden gelaten, omdat de schadevergoedingen onbelast zijn doordat deze zijn toegekend wegens blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van de onterechte detentie. De omschrijving van het Gerechtshof, inhoudende dat de schadevergoedingen zijn toegekend wegens inkomensderving, klopt volgens belanghebbende niet, want deze zijn toegekend wegens vergoeding van een definitief verlies aan arbeidscapaciteit en niet wegens gederfde inkomsten.
Voor 2013 concludeert belanghebbende tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 22.067 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.468 en daarmee tot vernietiging van de navorderingsaanslag.
Voor 2014 concludeert belanghebbende tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 46.176 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.713.
3.3.
Volgens de Inspecteur zijn de toegekende schadevergoedingen voor de nog in geding zijnde bedragen terecht betrokken in de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, nadat hij zijn hoger beroep met nummer BK-ARN 24/1124 ter zitting heeft ingetrokken.
3.4.
Met instemming van partijen gaat het Hof, gelijk de Rechtbank dat kon doen, er bij de beoordeling van uit dat de data waarop het Gerechtshof de beschikkingen over de schadevergoedingen heeft genomen (zie 2.2.), ook de fiscaal relevante data zijn voor het (eventueel belast) in aanmerking nemen van de betreffende inkomsten in box 1. Anders gezegd, het genietingsmoment is gelijk aan de data van de tussen- of eindbeschikkingen.
3.5.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur zijn hoger beroep, dat ziet op de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 (BK-ARN 24/1124), ingetrokken. Gelet hierop zal het Hof een hierna omschreven proceskostenvergoeding toekennen aan belanghebbende en bepalen dat van de Inspecteur griffierecht wordt geheven.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat de Inspecteur de in 2013 en 2014 toegekende schadevergoedingen tot bedragen van in totaal € 189.910 respectievelijk € 266.637 terecht heeft belast. De omschrijvingen van de schadevergoedingen in de beschikkingen van het Gerechtshof en de inhoud van het deskundigenrapport dat aan de eindbeschikking ten grondslag ligt, duiden erop dat de in geding zijnde schadevergoedingen zijn toegekend wegens inkomensverlies dat verband houdt met de detentie en dat is opgetreden in de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008. Het ontstane inkomensverlies bestaat uit salaris, bonussen en gemiste pensioenopbouw die belanghebbende gedurende die jaren uit zijn dienstbetrekking had kunnen verwerven als hij niet gedetineerd was geweest en niet als gevolg van die detentie (tijdelijk) ziek was geweest gedurende een deel van 2007 en 2008. Daarmee is naar het oordeel van het Hof sprake van vergoedingen voor gederfd (salaris en bonussen) of te derven (pensioen) loon als bedoeld in artikel 3.82, onderdeel a, ten eerste, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4.2.
Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat de in geding zijnde schadevergoedingen zijn toegekend wegens een definitief verlies aan arbeidscapaciteit omdat hij door de detentie arbeidsongeschikt is geworden. Blijkens de omschrijvingen in de beschikkingen heeft het Gerechtshof onderscheid gemaakt tussen inkomensverlies wegens arbeidsongeschiktheid enerzijds en anderzijds inkomensverlies dat is ontstaan in de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008. Anders dan belanghebbende heeft gesteld blijkt daaruit juist niet dat het Gerechtshof onzorgvuldig is geweest in zijn omschrijvingen. Voor zover belanghebbende daarbij stelt dat het Gerechtshof is afgeweken van de grondslag uit het verzoek om schadevergoeding, heeft hij dat niet met concrete stukken onderbouwd. Daarbij verdient opmerking dat het verzoek is ingediend in 2012 en dat belanghebbende, gelet op het tijdsverloop tot dan toe, in staat moet zijn geacht alle op dat moment relevante omstandigheden, waaronder een zich tegen die tijd gemanifesteerd hebbend definitief verlies aan arbeidscapaciteit, ten grondslag te leggen aan zijn verzoek. Bovendien heeft belanghebbende kunnen reageren op het deskundigenrapport, maar (ook) dat heeft geen aanleiding gegeven tot andersluidende omschrijvingen van de schadevergoedingen. Hierbij wijst het Hof erop dat de deskundige heeft gerapporteerd dat hem uit de verstrekte informatie niet is gebleken dat andere feiten/omstandigheden of ontwikkelingen relevant zijn geweest voor de schade. Gelet op dit alles ontbreekt grond voor het oordeel dat de in geding zijnde schadevergoedingen ten onrechte door de Inspecteur zijn belast.
4.3.
Ter zitting zijn de diepe sporen besproken die (de nasleep van) de detentie heeft getrokken in het leven van belanghebbende, zijn vrouw en hun destijds jonge kinderen. Uit de brief van belanghebbendes psychiater en hetgeen belanghebbende heeft verteld, is voor het Hof duidelijk geworden dat de detentie heeft geleid tot cognitieve, communicatieve en relationele schade voor belanghebbende en zijn gezinsleden en dat de traumata bijna 20 jaar na dato nog steeds voortwoekeren, in het bijzonder in het leven van zijn jongste kind. Hoe pijnlijk het Hof deze gevolgen ook vindt, tot een ander oordeel over de fiscale kwalificatie van de schadevergoedingen leidt het niet, omdat uit de beschikkingen van het Gerechtshof niet blijkt, en ook overigens niet aannemelijk is geworden, dat deze omstandigheden als zodanig grond zijn geweest voor toekenning van de onderhavige schadevergoedingen.
4.4.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

De intrekking van het hoger beroep door de Inspecteur is voor het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van dat hoger beroep heeft moeten maken. Tevens moet van de Inspecteur voor het instellen van hoger beroep een griffierecht van € 559 worden geheven.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep van de Inspecteur heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.721 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (verweerschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 1,5 x € 907). Ter zitting van het Hof hebben partijen eenparig verklaard dat, gelijk in eerste aanleg, ook voor het hoger beroep een wegingsfactor van 1,5 kan worden toegepast.

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.721, en
  • bepaalt dat van de Inspecteur een bedrag van € 559 aan griffierecht wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en
mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 27 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. Keuning)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.