Uitspraak
[appellante],
verhuurster,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
De feiten
4.Het geschil en de beoordeling daarvan door de kantonrechter
5.Het oordeel van het hof
“Naast het feit dat [appellante] géén (vereiste) huisvestingsvergunning kan overleggen, was ook geen sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met haar moeder.”Dat [appellante] niet over een huisvestingsvergunning beschikt, is in hoger beroep door haar niet bestreden. Zij heeft het onderwerp van de huisvestingsvergunning in de memorie van grieven niet aan de orde gesteld en heeft (dus ook) geen grief gericht tegen de vaststelling door de kantonrechter dat zij geen huisvestingsvergunning kan overleggen. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat [appellante] niet over deze vergunning beschikt. Dit leidt op grond van het bepaalde in artikel 7:268 lid 3 onder c BW tot een (verplichte) afwijzing van de vordering tot voortzetting van de huurovereenkomst.