ECLI:NL:GHARL:2025:3292

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
200.354.393/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake executiegeschil over hypothecaire geldlening en ontruiming van woning

In deze zaak heeft de eigenaar van een woning, aangeduid als [appellant], te maken met verschillende beslagen op zijn woning en een betalingsachterstand bij de hypotheekbank, ABN AMRO Bank N.V. De bank heeft de hypothecaire geldlening opgeëist en de woning in beheer genomen, wat leidde tot een geplande executoriale veiling op 8 mei 2025. De eigenaar heeft in kort geding geprobeerd deze veiling te voorkomen, maar zijn vorderingen werden op 7 mei 2025 afgewezen door de voorzieningenrechter. Na de veiling heeft de eigenaar in hoger beroep een incidentele vordering ingesteld om de gunning van de woning tegen te houden. Het hof heeft deze vordering afgewezen, oordelend dat het vonnis van de voorzieningenrechter niet op misslagen berustte en dat de eigenaar onvoldoende had gedaan om de woning onderhands te verkopen. De bank maakt geen misbruik van haar executiebevoegdheid door de verkoop van de woning door te zetten. De zaak is behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 20 mei 2025 uitspraak deed in het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.354.393/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, 592485
arrest in het incident van 20 mei 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de rechtbank optrad als eiser in kort geding
hierna:
[appellant]
advocaat: mr. R. van Domselaar, die kantoor houdt in Utrecht
tegen
ABN AMRO Bank N.V.
die gevestigd is in Amsterdam
en die bij de rechtbank optrad als gedaagde in kort geding
hierna:
de bank
advocaat: mr. A.J.H. Peters, die kantoor houdt in Rosmalen.

1.Het verloop van de kortgedingprocedure in hoger beroep

1.1
De voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter) heeft op 7 mei 2025 een kortgedingvonnis tussen partijen uitgesproken.
1.2
Naar aanleiding van het verzoek om behandeling als turbo-spoedappel, dat is afgewezen, heeft op 8 mei 2025 een regiegesprek plaatsgevonden tussen de rolraadsheer en de beide advocaten. De rolraadsheer heeft verlof verleend om te dagvaarden op verkorte termijn.
1.3
Bij dagvaarding in hoger beroep van 9 mei 2025, waarin de grieven zijn opgenomen en een incidentele vordering is ingesteld, heeft [appellant] hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 7 mei 2025.
1.4
Op de eerstdienende dag, 13 mei 2025, heeft de bank de conclusie van antwoord in het incident ingediend.
1.5
Partijen hebben het hof gevraagd arrest te wijzen in het incident. De beslissing van het hof is, zoals door de rolraadsheer met de advocaten was afgesproken, telefonisch doorgegeven aan partijen op 15 mei 2025 en bevestigd en in een beveiligde e-mail op 16 mei 2025. Hieronder volgt de schriftelijke uitwerking van de beslissing van het hof.

2.De kern van de zaak

2.1
Op de woning van [appellant] zijn verschillende (executoriale) beslagen gelegd. [appellant] heeft een achterstand laten ontstaan in zijn betalingsverplichtingen die hij tegenover de bank heeft op grond van een hypothecaire geldlening. De bank heeft de hypothecaire geldlening opgeëist en de woning in beheer genomen. De woning is ontruimd en de executoriale veiling was gepland voor 8 mei 2025.
2.2
[appellant] heeft in kort geding getracht de veiling te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft zijn vorderingen echter afgewezen. De veiling heeft inmiddels plaatsgevonden en de gunning stond gepland voor 16 mei 2025. Om de gunning tegen te houden, heeft [appellant] in het hoger beroep een incidentele vordering ingesteld. Het hof wijst deze vordering af. Het hof zal hierna uitleggen waarom.

3.De feiten

3.1
[appellant] is gerechtigd tot een appartemensrecht in het appartementencomplex “Gooimeerzicht”, kadastraal bekend gemeente Almere, sectie D, nr. 288-A-2, plaatselijk bekend onder het adres [adres] in [woonplaats1] (hierna: de woning). Op deze woning is een recht van hypotheek gevestigd ten gunste van de bank. Sinds 2020 zijn er verschillende (executoriale) beslagen gelegd op de woning.
3.2
Op 24 september 2024 is de woning executoriaal geveild, maar de twee executerende beslagleggers ASR en Zilveren Kruis hebben het pand niet gegund in verband met de alsnog met [appellant] gemaakte afspraak dat hij de woning vóór 30 juni 2025 onderhands zal verkopen.
3.3
[appellant] is zijn betalingsverplichtingen aan de bank niet nagekomen. De bank heeft bij brief van 29 oktober 2024 de overeenkomst van hypothecaire geldlening opgezegd en de resterende schuld uit lening opgeëist, totaal € 408.616,77.
3.4
Bij beschikking van 19 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter de bank gemachtigd om de woning in beheer te nemen en zo nodig te ontruimen, met veroordeling van [appellant] om hieraan zijn medewerking te verlenen. [1] Deze beschikking is op 4 april 2025 aan [appellant] betekend, waarbij de ontruiming is aangezegd tegen 10 april 2025.
3.5
[appellant] heeft daarop op 9 april 2025 contact opgenomen met de door de bank
ingeschakelde deurwaarder. Per e-mail van 9 april 2025 heeft de deurwaarder aan [appellant] laten weten aan welke voorwaarden hij dient te voldoen teneinde veiling van de woning te voorkomen:
(1) aanzuivering betalingsachterstand en betaling reeds gemaakte veilingkosten;
(2) schriftelijk aantonen dat er regelingen zijn getroffen met de beslagleggers op de woning;
(3) schriftelijk aantonen (met inkomsten en uitgaven) hoe de toekomstige verschuldigde hypotheektermijnen worden betaald, en
(4) schriftelijk verklaren waarom de betalingsachterstand is ontstaan en wat het plan van aanpak is om een nieuwe achterstand in de toekomst te voorkomen.
3.6
Op 9 april 2025 is een bedrag van € 26.138,06 betaald aan de bank. Daarmee is de betalingsachterstand op de hypothecaire geldlening aangezuiverd en zijn de reeds gemaakte veilingkosten tot en met 10 april 2025 betaald. Tussen [appellant] en de deurwaarder zijn vervolgens nog e-mails uitgewisseld over de het al dan niet voldaan hebben aan de voorwaarden (2) tot en met (4).
3.7
De woning is op last van de deurwaarder ontruimd op 10 en 11 april 2025.
3.8
[appellant] is vervolgens dit kort geding gestart tegen de bank, met als inzet schorsing van de executie (op grond van art. 438 lid 2 Rv) en het weer ter beschikking te stellen van de woning aan [appellant] . In het kortgedingvonnis van 7 mei 2025, waarvan beroep, heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de bank.
3.9
De woning is executoriaal geveild op 8 mei 2025. De gunning moet plaatsvinden uiterlijk op 16 mei 2025 om 17:00 uur. De bank heeft bevestigd dat zij niet eerder dan vrijdag 16 mei 2025 om 12:00 uur tot gunning zal overgaan, zodat eerst de beslissing van het hof afgewacht kan worden.

4.De beoordeling in het incident in hoger beroep

de omvang van het geding in hoger beroep

4.1
In de hoofdzaak vordert [appellant] dat het kortgedingvonnis van 7 mei 2025 wordt vernietigd en dat zijn in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog worden toegewezen, en daarbij - rekening houdend met de omstandigheid dat de openbare veilig al heeft plaatsgevonden - de bank te verbieden de woning te gunnen, met bijkomende vorderingen.
de omvang van het geding in het incident
4.2
In het incident vordert [appellant] dat bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van de executie van de woning op grond van de hypotheekakte wordt geschorst althans opgeschort en dat de bank wordt verboden tot gunning of levering van de woning over te gaan totdat op het hoger beroep is beslist, met veroordeling van de bank in de kosten van het incident, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.3
Het hof overweegt dat de hoofdzaak een executiegeschil betreft, waarmee [appellant] wil bereiken dat de (verdere) executie van de woning bij wege van voorlopige voorziening wordt geschorst. Met dit incident wil [appellant] bewerkstelligen dat een voorlopige maatregel wordt getroffen die toewijzing van zijn vordering in de hoofdzaak van dit executiekortgeding niet illusoir maakt. De bank heeft dat ook zo begrepen. Dat betekent volgens het hof dat sprake is van een vordering tot het treffen van een provisionele voorziening hangende een kort geding.
4.4
Het hof stelt vast dat het spoedeisend belang bij het gevorderde, in elk geval voor zover het gaat om het executiegeschil als zodanig, volgt uit de aard van het gevorderde.
het incident inhoudelijk
4.5
Ter onderbouwing van de incidentele vordering heeft [appellant] gesteld dat het vonnis van 7 mei 2025 op een feitelijke en/of juridische misslag berust. Een feitelijke misslag, omdat de voorzieningenrechter eraan voorbij heeft gezien dat [appellant] alle door de deurwaarder gevraagde documenten heeft aangeleverd en er geen rekening mee heeft gehouden dat die voorwaarden pas op het allerlaatste moment zijn gesteld. Een juridische misslag, omdat de voorzieningenrechter heeft miskend dat [appellant] heeft voldaan aan alle voorwaarden die de deurwaarder heeft gesteld. Door de executie desondanks door te zetten, maakt de bank misbruik van haar executiebevoegdheid. De bank heeft geen direct belang bij de executieverkoop, terwijl [appellant] juist uitzicht heeft op volledige aflossing bij onderhandse verkoop van zijn woning. Dat maakt dat voortzetting van de executie onredelijk is en disproportioneel, mede in het licht van de zorgplicht die op de bank rust. Verder zal gunning van de woning tot een onomkeerbare situatie leiden, terwijl [appellant] en zijn minderjarige kinderen van 6 en 10 jaar in een tijdelijk onderkomen zonder vaste woonruimte verblijven. Aldus tot zover [appellant] .
4.6
De bank heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vorderingen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.
4.7
Artikel 223 Rv biedt partijen de mogelijkheid om in een aanhangige procedure (de hoofdzaak) te vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van de hoofdzaak. Die incidentele vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Toewijzing van de incidentele vordering van [appellant] komt neer op een voorlopige maatregel die inhoudt dat de bank de verdere executie van de woning moet staken totdat in de hoofdzaak van dit kort geding is beslist. Hiermee is voldaan aan het vereiste dat de gevraagde voorlopige maatregel moet samenhangen met de hoofdvordering.
4.8
Het staat vast dat de bank de hypothecaire geldleningsovereenkomst heeft opgezegd en de resterende schuld uit geldlening heeft opgeëist. Het staat ook vast dat de bank op grond van de beschikking van 19 maart 2025 de woning rechtmatig in beheer heeft genomen. Het gaat er vervolgens om of het vonnis van 7 mei 2025 van de voorzieningenrechter is gebaseerd op één of meer (feitelijke of juridische) misslagen, of de bank misbruik maakt van haar executierecht en/of de belangen van [appellant] zwaarder moeten wegen dan die van de bank bij onverminderde voorzetting van de executie.
4.9
Het hof gaat niet mee in het betoog van [appellant] dat het vonnis van de voorzieningenrechter op één of meer (feitelijke of juridische) misslagen berust. Van een misslag kan worden gesproken wanneer het evident is dat het beroepen vonnis op een vergissing berust, maar niet reeds wanneer ook een andere beslissing mogelijk zou zijn geweest. De overweging van de voorzieningenrechter dat [appellant] het gevraagde bedrag tijdig (door zijn broer) heeft laten overmaken aan de bank en enkele documenten heeft aangeleverd, is niet een vergissing. De conclusie die de voorzieningenrechter daaraan verbindt, namelijk dat [appellant] niet voldoende heeft gedaan om tegemoet te komen aan de door de deurwaarder geformuleerde voorwaarden, is dat evenmin. Uit de weergave van de feiten in het vonnis waarvan beroep, blijkt dat de voorzieningenrechter zich er wel degelijk van bewust was dat de communicatie tussen [appellant] en de deurwaarder - waarin de voorwaarden van de bank zijn geformuleerd - dateert van kort vóór de ontruiming. [appellant] klaagt erover dat het voor hem niet duidelijk was dat met het door de deurwaarder gebruikte woord 'regelingen' 'betalingsregelingen' werd bedoeld, maar tegen de achtergrond van de voorgeschiedenis is het niet onredelijk dat de voorzieningenrechter dat kennelijk als vanzelfsprekend heeft beschouwd. Hoe dan ook, een vergissing is het niet, laat staan een evidente misslag.
4.1
Net als voor de voorzieningenrechter is het voor het hof duidelijk dat [appellant] met een onderhandse verkoop van de woning een hogere opbrengst (tegen lagere kosten) hoopt te behalen, zodat hij daarmee een groter deel van zijn schuldeisers tevreden zal kunnen stellen. Dat op zichzelf betekent nog niet dat de bank misbruik maakt van haar executiebevoegdheid door de veiling door te zetten. De bank heeft aangevoerd dat [appellant] sinds de veiling (door andere beslagleggers) op 24 september 2024 niets heeft gedaan om de woning alsnog onderhands te verkopen, terwijl dat wel uitdrukkelijk de bedoeling was. In wat namens [appellant] is aangevoerd, ziet het hof vooralsnog geen duidelijke weerlegging van deze stelling. Evenmin ziet het hof een duidelijke betwisting van de stelling van de bank dat [appellant] pas enkele dagen voor de aangezegde ontruiming van zich heeft laten horen. Het hof ziet dan ook geen grond om in het kader van dit incident ervan uit te gaan dat [appellant] (mogelijk) te weinig tijd heeft gekregen om de executieveiling af te wenden. Hetzelfde geldt voor het betoog van [appellant] dat hij te weinig tijd heeft gekregen om waardevolle kunstwerken ter waarde van circa € 1 miljoen op de markt te brengen.
4.11
Ook op grond van wat er nu in hoger beroep voorligt, kan de vraag of [appellant] heeft voldaan aan de voorwaarden van de bank naar het voorlopig oordeel van het hof niet bevestigend worden beantwoord. Er is ook onvoldoende grond om er nu – in het kader van een voorlopige maatregel in dit kort geding – vanuit te gaan dat die vraag (mogelijk) bevestigend beantwoord moet worden. Met name heeft [appellant] geen betalingsregelingen overgelegd met de executerende beslagleggers (zie 3.2) en de drie andere beslagleggers op de woning. Ook heeft hij niet voldoende inzichtelijk gemaakt waarom volgens hem de woning bij onderhandse verkoop voldoende zou opbrengen om alle schulden volledig af te lossen, inclusief de hypotheek van de bank. [appellant] stelt dat wel, maar hij onderbouwt het niet.
4.12
Verder is er onvoldoende grond of aanleiding om er nu, in het kader van het verzoek tot het treffen van een voorlopige maatregel, vanuit te gaan dat de bank (mogelijk) misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. De belangen die [appellant] naar voren heeft gebracht, leiden evenmin tot het door hem gewenste oordeel. Het verlies van de woning heeft zeker grote gevolgen voor hem en zijn kinderen, maar die gevolgen doen zich ook voor bij een onderhandse verkoop van de woning, waartoe hij zich tegenover in ieder geval twee van de beslagleggers heeft verbonden. Bovendien is het verlies van de eigendom van de woning naar vaste rechtspraak inherent aan een openbare verkoop door een hypotheekhouder en daarmee op zichzelf geen reden om de executie op grond van een belangenafweging op te schorten.
4.13
Alles afwegende luidt de conclusie dat de incidentele vordering zal worden afgewezen. De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

5.De beslissing

in het incident:
5.1
wijst de vorderingen af;
5.2
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
5.3
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 3 juni 2025voor het nemen van de memorie van antwoord;
5.4
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, J. Smit en A.A.J. Smelt, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025.

Voetnoten

1.Zaaknummer 587315.