ECLI:NL:GHARL:2025:3312

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
200.343.250/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding ontruiming wegens structurele woonoverlast en brandstichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, dat op 29 mei 2024 werd uitgesproken. De bewindvoerster van de huurder, die onder bewind staat, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om de huurder te ontruimen wegens structurele overlast en brandstichting. De verhuurster, Stichting deltaWonen, had de ontruiming gevorderd omdat de huurder, [naam2], zich niet als een goed huurder gedroeg en overlast veroorzaakte. Het hof heeft vastgesteld dat de huurder ook na het vonnis van de voorzieningenrechter is doorgegaan met het veroorzaken van overlast en dat hij op 17 september 2024 brand heeft gesticht in de woning. Dit leidde tot de conclusie dat er geen reden was om de beslissing tot ontruiming te herzien. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de bewindvoerster tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verhuurders om andere huurders en omwonenden te beschermen tegen gevaarlijk gedrag van huurders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.343.250/01
zaaknummer rechtbank Overijssel 11019470
arrest in kort geding van 27 mei 2025
in de zaak van
[appellante]
die in [plaats1] handelt onder de naam [naam1] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van
[naam2], die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde
hierna:
de bewindvoersterrespectievelijk
[naam2]
advocaat: mr. J. Zeegers te Doetinchem
tegen
Stichting deltaWonen
die is gevestigd in Zwolle
en bij de voorzieningenrechter optrad als eiseres
hierna:
verhuurster
advocaat: mr. B.J. van den Berg te Zwolle

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De bewindvoerster heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding [1] dat de kantonrechter als voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, op 29 mei 2024 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep van 26 juni 2024
• de memorie van grieven van 13 augustus 2024
• de memorie van antwoord van 10 september 2024 met productie 1 tot en met 5
• de akte uitlating tevens overlegging producties van verhuurster van 4 november 2024 met productie 6 tot en met 8memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
• een antwoordakte van de bewindvoerster van 2 december 2024.

2.De kern van de zaak

Verhuurster wil dat [naam2] de woning ontruimt omdat hij structureel overlast veroorzaakt en zich niet gedraagt zoals een goed huurder betaamt. De voorzieningenrechter heeft de ontruiming toegewezen. Die beslissing kan in stand blijven. Dat zal hierna worden uitgelegd, waarvoor eerst de relevante gebeurtenissen en het geschil worden beschreven.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1
Het vermogen van [naam2] is sinds 2016 onder bewind gesteld. Daarom vertegenwoordigt zijn bewindvoerster hem in deze procedure.
3.2
Verhuurster verhuurt sinds 16 februari 2012 aan [naam2] de (flat)woning aan de [adres] in [woonplaats1] . Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden van verhuurster van toepassing. Artikel 6 daarvan gaat over de algemene verplichtingen van de huurder. Hierin staat onder meer dat huurder het gehuurde het gehuurde zal gebruiken en onderhouden als een goed huurder betaamt en dat huurder geen overlast of hinder mag veroorzaken.
3.3
[naam2] heeft in juni 2023 melding gemaakt van geluidsoverlast van zijn buren. Volgens [naam2] moet er bij de buren een zware machine/industrieel apparaat aanwezig zijn, dat voor hem gekmakend geklik en gebonk veroorzaakt. Verhuurster heeft de melding onderzocht, maar ter plaatse geen bijzonderheden aangetroffen of overlast geconstateerd.
3.4
In de periode daarna zegt [naam2] de overlast te blijven ervaren. Naar eigen zeggen om zijn buren tot stilte te manen, is [naam2] zelf ook begonnen met het veroorzaken van overlast. Daarnaast heeft hij verhuurster mailberichten gestuurd met beledigende dan wel bedreigende teksten.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan door de voorzieningenrechter

4.1
Verhuurster heeft in kort geding de ontruiming van het gehuurde gevorderd en ook vergoeding van proceskosten. Verhuurster heeft daarvoor aangevoerd dat [naam2] structureel overlast veroorzaakt.
4.2
De voorzieningenrechter in de rechtbank heeft deze vordering toegewezen in die zin dat het gehuurde binnen drie maanden na betekening van het vonnis moet worden ontruimd.

5.De gebeurtenissen na het vonnis van 29 mei 2024

5.1
De bewindvoerster heeft op 26 juni 2024 hoger beroep ingesteld. De bedoeling daarvan is dat de toegewezen ontruiming alsnog wordt afgewezen.
5.2
De ontruiming van het gehuurde is namens verhuurder aangezegd tegen 17 september 2024.
5.3
In een vonnis in kort geding van 11 september 2024 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, de door bewindvoerster gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 mei 2024 afgewezen, onder meer omdat verhuurster voldoende heeft onderbouwd dat [naam2] ook na 29 mei 2024 is doorgegaan met het veroorzaken van overlast aan omwonenden en het sturen van beledigende en bedreigende mailberichten aan verhuurster.
5.4
Op de vroege ochtend van 17 september 2024 heeft [naam2] in het gehuurde brand gesticht en is hij vertrokken. De voor 17 september 2024 geplande ontruiming heeft daarop geen doorgang gevonden. De bewindvoerster heeft op 17 september 2024 voor de nog in het gehuurde aanwezige goederen van [naam2] een ‘afstandsverklaring’ ondertekend.
5.5
In een proces-verbaal van ontruiming en constatering van 19 september 2024 heeft de deurwaarder vastgelegd dat hij na verkregen toegang tot het gehuurde heeft “geconstateerd dat de woning vanwege een brand dermate is beschadigd en thans voor bewoning ongeschikt is.” Aan het proces-verbaal is een aantal foto’s gehecht die het inpandige van het gehuurde laten zien na de brand.
5.6
[naam2] is in verband met de brandstichting (voorlopig) gedetineerd.

6.Het oordeel van het hof

Inleiding
6.1
De bewindvoerster heeft drie grieven (bezwaren) opgeworpen tegen het vonnis. Deze grieven vallen de toewijzing van de voorlopige voorziening aan en keren zich tegen wat is overwogen en beslist over het spoedeisend belang, het zich voordoen van structurele en/of ernstige overlast en de ontruimingstermijn. Op basis daarvan vordert de bewindvoerster de vernietiging van het vonnis en alsnog de afwijzing van wat verhuurster heeft gevorderd. De grieven lenen zich daarom voor gezamenlijke bespreking van het geschil.
6.2
Deze zaak is een kort geding. Dat betekent dat (ambtshalve) [2] eerst moet worden onderzocht of in hoger beroep (nog steeds) een spoedeisend belang bestaat bij toewijzing van de (oorspronkelijke) vordering in kort geding. [3] Deze afweging moet plaatsvinden aan de hand van de stand van zaken op het moment van oordeel in hoger beroep. [4]
Spoedeisend belang
6.3
De bewindvoerster bestrijdt het door de voorzieningenrechter aan de zijde van verhuurster aangenomen spoedeisend belang bij haar vordering tot ontruiming. Anders dan de bewindvoerster betoogt, acht het hof dit spoedeisend belang aanwezig. Dit geldt ook in hoger beroep, gezien wat onbestreden is aangevoerd over de gebeurtenissen na het vonnis van 29 mei 2024.
Ontruiming
6.4
In de procedure bij de voorzieningenrechter heeft [naam2] erkend dat hij al langere geluidsoverlast heeft veroorzaakt terwijl uit de door verhuurster overgelegde mailberichten van [naam2] aan verhuurster blijkt dat hij gedurende langere tijd meerdere keren over de schreef is gegaan met beledigende en intimiderende teksten. Die omstandigheden gaven de voorzieningenrechter voldoende grond om in de afweging van de aan de orde zijn belangen van enerzijds [naam2] en anderzijds verhuurster en de omwonenden van [naam2] over de gevorderde ontruiming de beslissing te nemen, zoals zij heeft gedaan.
6.5
De feiten en omstandigheden die zijn gebleken dan wel zich hebben voorgedaan ná het vonnis van de voorzieningenrechter – en die, omdat sprake is van een toetsing naar de situatie van vandaag, in de overwegingen moeten worden betrokken – maken naar het oordeel van het hof dat er geen reden is om anders over de beslissing tot ontruiming te denken.
6.6
Gezien de in hoger beroep overgelegde overlastmeldingen van omwonenden in de periode van 31 mei 2024 tot en met 14 augustus 2024 is voldoende aannemelijk dat [naam2] ook na het vonnis van 29 mei 2024 is doorgegaan met het veroorzaken van (geluids)overlast. Uit de overgelegde mailberichten van [naam2] uit de periode van 9 tot en 21 augustus 2024 volgt dat hij na dat vonnis ook vele malen medewerkers van verhuurster agressieve en beledigende teksten heeft gestuurd.
6.7
De bewindvoerster heeft daarnaast erkend dat [naam2] op 17 september 2024 brand heeft gesticht in het gehuurde. Het spreekt voor dat dit zeer ernstig is, omdat brandstichting in een (flat)woning tot (aanzienlijk) gevaar voor het leven van personen (de omwonenden) en schade aan de (flat)woning(en) kan leiden. Verhuurster hoeft dit niet te dulden, en mag dit ook niet dulden, gezien de verantwoordelijkheid die zij heeft ten opzichte van haar andere huurders / de omwonenden. Buiten iedere twijfel staat dat brandstichting volstrekt in strijd is met wat een goed huurder betaamt.
6.8
Gelet op wat hiervoor is overwogen, moeten de belangen van [naam2] wijken voor de belangen van verhuurster en de overige huurders / de omwonenden, die op zijn minst gevrijwaard moeten blijven van zulk gevaarzettend handelen als waaraan Pieters zich schuldig heeft gemaakt.
Termijn
6.9
Bij memorie van grieven is betoogd dat [naam2] bij een ontruiming een ruimere termijn moet worden gegeven omdat hij niet beschikt over vervangende woonruimte. Met het in brand steken van zijn woning en het daarmee feitelijk onbewoonbaar maken van zijn woning, als gevolg waarvan de bewindvoerster ook afstand heeft gedaan van de nog in de woning aanwezige inboedelgoederen, is het belang bij een ruimere termijn voor ontruiming weggevallen. Dit betoog kan daarmee verder onbesproken worden gelaten.
De conclusie
6.1
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat de bewindvoerster in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [5]
6.11
De proceskostenveroordeling kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

7.De beslissing

Het hof:
7.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 29 mei 2024;
7.2
veroordeelt de bewindvoerster tot betaling van de volgende proceskosten van verhuurster:
  • € 798,- aan griffierecht
  • € 1.821,- aan salaris van de advocaat van verhuurster (1,5 procespunt × appeltarief II à € 1.214,-)
7.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
7.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
7.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, H. de Hek en R.E. Weening, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
27 mei 2025.

Voetnoten

2.HR 1 februari 1968,
3.vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437,
4.zie o.m. HR 30 juni 2000,
5.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.