ECLI:NL:GHARL:2025:3497

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.348.601/01 en 200.348.601/02 en 200.348.602/01 en 200.348.602/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van hun ouders. De vader, die geen vaste woon- en verblijfplaats heeft, en de moeder, die in [plaats2] woont, zijn in een juridische strijd verwikkeld over de zorg voor hun kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, terwijl de moeder verzoekt om de huidige regeling te handhaven. Het hof heeft besloten dat er nader onderzoek door de raad voor de kinderbescherming moet plaatsvinden om de situatie van de kinderen beter in kaart te brengen. Het hof heeft voorlopige beslissingen genomen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, waarbij [de minderjarige1] voorlopig bij de vader verblijft en [de minderjarige2] bij de moeder. Tevens is er een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond bij de ouder verblijven bij wie zij geen hoofdverblijf hebben. De vader is ook verplicht om bij te dragen in de kosten van de kinderen, met een voorlopige kinderalimentatie vastgesteld op € 400,- per maand voor [de minderjarige1] en € 88,- per maand voor [de minderjarige2]. Het hof heeft de zaak aangehouden voor nader onderzoek door de raad, dat uiterlijk op 1 oktober 2025 moet worden gerapporteerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.348.601/01, 200.348.601/02, 200.348.602/01 en 200.348.602/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 556823)
beschikking van 3 juni 2025
in de zaak van
[verzoeker](de vader),
die geen vaste woon- en verblijfplaats heeft,
feitelijk verblijft in [plaats1] ,
en zijn briefadres heeft in [plaats2] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. T.O. Sohansingh te Amsterdam,
en
[verweerster](de moeder),
die woont in [plaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.E. Groot te Heerhugowaard.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 13 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 22 november 2024;
- een journaalbericht namens de vader van 6 december 2024 met bijlage(n);
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, tevens houdende een schorsingsverzoek/verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen, met bijlage(n);
- een brief van de raad van 10 maart 2025, waarin de raad te kennen geeft niet ter zitting te zullen verschijnen;
- het verweerschrift tegen het schorsingsverzoek met bijlage(n), tevens houdende een aanvullend verzoek;
- een journaalbericht namens de moeder van 24 april 2025 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 28 april 2025 met bijlage(n).
2.2
De hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben hun mening over de zaak ieder afzonderlijk aan de voorzitter kenbaar gemaakt in kindgesprekken op 6 mei 2025. De voorzitter heeft van de inhoud daarvan ter zitting een samenvatting gegeven.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 8 mei 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. Naast [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben de ouders nog twee meerderjarige kinderen, [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] . De vader heeft de voormalige echtelijke huurwoning in mei 2023 verlaten en de moeder is daar blijven wonen met de kinderen. [de minderjarige1] woont sinds 22 februari 2025 bij de vader in [plaats1] .
3.2
In het ouderschapsplan van partijen van 2 mei 2023 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

Artikel 3. Verzorging en opvoeding
3.1
Zorg/contactregeling
* De achterliggende maanden verbleef de vader met de kinderen in de echtelijke woning; de moeder was om het andere weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de kinderen volgens het principe van
birdnesting. In mediation hebben de ouders het navolgende afgesproken.
* De moeder zal met ingang van maandag 08-05-2023 vanaf 19.00 uur tot maandag 29-05-2023, 19.00 uur, in de woning bij de kinderen verblijven. De vader zal van vrijdag 19-05-2023 vanaf 19.00 uur tot zondag 19.00 uur het weekend met de kinderen doorbrengen, eveneens volgens het principe van
birdnesting.
* Met ingang van maandag 29-05-2023, 19.00 uur, neemt vader het van moeder over en vanaf dan zullen de vader en de moeder week op-week af alternerend de zorg voor de kinderen hebben volgens het principe van
birdnesting.Het wisselmoment is steeds op maandag 19.00 uur.
Vanaf het moment dat de echtscheiding zal zijn afgerond, zal de volgende
omgangsregeling gelden:
* De ouders streven ernaar dat zij beiden over een eigen woonruimte beschikken waar ook de kinderen kunnen verblijven. Tot die tijd zullen de kinderen thuis overnachten bij de ouder waar zij hun hoofdverblijfplaats zullen hebben.
* De ouders willen toewerken naar co-ouderschap waarbij zij om en om een week voor de kinderen zorg zullen dragen.
* Vakanties: De vakanties en roostervrije dagen zullen jaarlijks op 50-50 basis tussen de ouders worden verdeeld zodra het jaarprogramma van de school bekend is.
* Verjaardagen: De verjaardagen van de kinderen worden door ieder van de ouders met de kinderen gevierd als deze volgens schema bij de betreffende ouder zijn. Dit geldt ook voor de verjaardagen van de ouders en van de beide volwassen kinderen.
* Feestdagen: de voor de ouders relevante feestdagen zijn Suikerfeest, Slachtfeest en Oud- en Nieuw. Deze dagen zullen zij alternerend met de kinderen samen vieren. Dit geldt ook voor de algemene feestdagen waarop de kinderen geen school hebben zoals Paasmaandag en Pinkstermaandag. Voor het alterneren geldt onderstaand schema als beginpunt.
Vader Moeder
Suikerfeest 2023 2024
Offerfeest 2024 2023
Paasmaandag 2023 2024
Pinkstermaandag 2024 2023
Oud- en Nieuw 2024 2023
Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen of de ouders dit samen
overeenkomen, kan de zorg/contactregeling in de toekomst aangepast worden.”
3.3
De moeder heeft de procedure op 4 mei 2023 ingeleid door een echtscheidingsverzoek bij de rechtbank in te dienen. De vader heeft ook verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Beide partijen hebben daarnaast diverse nevenverzoeken ingediend.
3.4
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 14 september 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, de minderjarige kinderen aan de moeder toevertrouwd, een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld die inhoudt dat de kinderen een keer in de twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijven en de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg en is beslist dat de vader vanaf 1 september 2023 een bedrag van € 100,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen. Aan de raad is verzocht om advies uit te brengen in de bodemprocedure over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling.
3.5
De raad heeft bij rapport van 6 februari 2024 aan de rechtbank geadviseerd.
3.6
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is [in] 2025 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank verder, voor zover in hoger beroep van belang:
- bepaald dat de inhoud van het ouderschapsplan van partijen van 2 mei 2023 onderdeel
uitmaakt van de beschikking en een exemplaar van het ouderschapsplan aan de beschikking gehecht;
- bepaald dat de kinderen voortaan hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben;
- de volgende zorgregeling vastgesteld:
- de kinderen verblijven, zolang de vader geen eigen woonruimte heeft, één keer in de twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond bij de vader, waarbij de kinderen bij de moeder kunnen overnachten;
- de kinderen verblijven vanaf het moment dat de vader eigen woonruimte heeft in dezelfde woonplaats als de moeder, om de week bij de ene en de andere ouder, waarbij als wisselmoment geldt maandag naar school;
- de kinderen verblijven vanaf het moment dat de vader eigen woonruimte heeft in dezelfde woonplaats als de moeder de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de vader;
- bepaald dat de moeder met ingang van de datum van inschrijving van de
echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand huurster is van de
voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [plaats2] ;
- bepaald dat de vader met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 94,- per kind per maand, steeds voor de eerste van de maand aan de moeder te voldoen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De vader komt met zes grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad:
- het huurrecht van de voormalige echtelijke woning te [plaats2] toe te wijzen aan de
vader, zonder dat hij gehouden is om de moeder aldaar te ontvangen;
- de hoofdverblijfplaats van de kinderen te bepalen bij de vader, waarbij de moeder een zorgregeling krijgt van een weekend per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de vakanties bij helfte worden verdeeld;
- te bepalen dat de moeder dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 563,- per kind per maand.
4.3
De moeder voert verweer in het principaal hoger beroep en verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen. De moeder komt op haar beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde zorgregeling betreft, en opnieuw beschikkende:
- ten aanzien van de reguliere zorgregeling te bepalen dat zodra de vader zelfstandige
woonruimte in de woonplaats van de moeder heeft gevonden de kinderen eenmaal per veertien dagen in de oneven weken van vrijdag uit school tot woensdag naar school bij de vader verblijven, dan wel een regeling vast te stellen die het hof in het belang van de kinderen acht;
- de verdeling van de schoolvakanties en de feestdagen op de navolgende wijze vast te stellen:
- de vakanties starten altijd vrijdag uit school en de wisseling naar de andere ouder bij een meerweekse vakantie is op vrijdag om 17.00 uur;
- voorjaarsvakantie: even jaren vader, oneven jaren moeder;
- Hemelvaart en Pasen: conform reguliere zorgregeling;
- Suiker- en Offerfeest: conform de reguliere zorgregeling;
- meivakantie: bij helfte, waarbij de kinderen in de even jaren de eerste helft bij de moeder zijn en de tweede helft bij de vader, waarna deze regeling in de oneven jaren wordt omgekeerd;
- Pinksteren: conform reguliere zorgregeling;
- zomervakantie: bij helfte, waarbij de kinderen altijd de eerste helft bij de vader verblijven en de tweede helft bij de moeder;
- herfstvakantie: even jaren moeder, oneven jaren vader;
- kerstvakantie: bij helfte, waarbij de kinderen in de even jaren de eerste helft bij de moeder zijn en de tweede helft bij de vader, waarna deze regeling in de oneven jaren wordt omgekeerd.
4.4
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof het incidenteel hoger beroep af te wijzen, dan wel ongegrond te verklaren. De vader verzoekt in het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep verder om bij wijze van incident te bepalen dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking wordt geschorst en dat er een beslissing wordt genomen voor de duur van het hoger beroep, namelijk dat de vader het huurrecht van de voormalige echtelijke woning in [plaats2] krijgt en dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen wordt gewijzigd naar de vader en een zorgregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen.
4.5
De moeder voert verweer in het door de vader opgeworpen incident en zij verzoekt het hof dit verzoek af te wijzen. De moeder verzoekt op haar beurt om bij wijze van incident te bepalen dat de vader [de minderjarige1] binnen twee dagen na de beschikking van het hof dient af te geven aan de moeder en te bepalen dat de vader de vastgestelde zorgregeling dient na te komen op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of een gedeelte van de dag dat de vader hiermee in gebreke blijft, dan wel een beslissing te nemen die het hof in het belang van [de minderjarige1] acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof acht zich op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting onvoldoende voorgelicht om een beslissing te nemen over het huurrecht van de voormalige echtelijke woning in [plaats2] , de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. Het hof zal de raad verzoeken nader onderzoek te verrichten en zal iedere verdere beslissing aanhouden in afwachting van de uitkomsten van dat onderzoek. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.
5.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat bij de ouders nog altijd sprake is van een groot wantrouwen naar elkaar, gebaseerd op ieders eigen perceptie van de gebeurtenissen in het verleden. Beide ouders vinden het echter wel belangrijk dat de kinderen goed contact hebben met de andere ouder. Een grote belemmering hierbij vormt het feit dat het voor de partij die niet het huurrecht van de voormalige echtelijke woning heeft vrijwel onmogelijk is om elders woonruimte te vinden. De vader verblijft op dit moment in [plaats1] , afwisselend bij zijn moeder en een vriend. Weliswaar woont [de minderjarige1] sinds 22 februari 2025 bij de vader in [plaats1] (volgens de vader alleen bij zijn moeder, en niet bij de vriend), maar op vragen van het hof heeft de vader geantwoord dat als het huurrecht van de voormalige echtelijke woning in [plaats2] bij de moeder blijft, hij niet in staat is om op deze manier de zorg voor [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) te blijven dragen. De moeder heeft op haar beurt verklaard dat als het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan de vader zou worden toegewezen, zij geen andere woonruimte zal kunnen vinden en de kinderen niet langer een stabiele basis zal kunnen bieden. Voor zover de moeder al een urgentie had kunnen krijgen voor [plaats1] zal dat per 1 augustus 2025 niet meer het geval zijn, omdat zij per die datum een nieuwe baan heeft in [plaats2] . De urgentie van de moeder voor [plaats2] is blijkens haar mededeling ter zitting verlopen.
5.3
Los hiervan zijn er voor het hof veel vragen blijven bestaan over de feitelijke situatie op dit moment. Daar waar de vader stelt dat hij de zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige2] – op één keer na – altijd is nagekomen, stelt de moeder dat de vader [de minderjarige2] tijdens zijn zorgweekenden regelmatig niet ophaalt, waardoor de moeder dan – omdat zij juist in die weekenden werkt – geen opvang heeft voor [de minderjarige2] . De vader stelt dat de moeder [de minderjarige2] – en eerder ook [de minderjarige1] – vaak ’s avonds alleen thuislaat en geld voor hem achterlaat om eten te kopen. De vader ziet zich dan genoodzaakt om [de minderjarige2] op te halen om voor hem te zorgen. De moeder betwist dat zij [de minderjarige2] geregeld alleen thuis laat. Volgens de moeder doet dat zich alleen voor in de weekenden dat [de minderjarige2] eigenlijk bij de vader had moeten zijn en zij moet werken. Ten aanzien van [de minderjarige1] geldt dat zij inmiddels bij de vader in [plaats1] verblijft en in het kindgesprek heeft aangegeven daar ook te willen blijven, omdat zij na de zomer in [plaats1] gaat studeren. De vader heeft ter zitting echter verklaard dat hij bij voorkeur in [plaats2] wil wonen, omdat de kinderen daar hun sociale leven hebben, hetgeen ook voor [de minderjarige1] de situatie zou veranderen. De moeder heeft zorgen geuit over mogelijke beïnvloeding door de vader van wat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de kindgesprekken naar voren hebben gebracht. [de minderjarige2] heeft in het kindgesprek onder meer verteld dat hij graag vaker bij de vader wil zijn en dat hij meer tijd bij de vader wil doorbrengen dan bij de moeder. De moeder is bovendien bang dat de vader druk op [de minderjarige1] heeft uitgeoefend, als gevolg waarvan zij niet meer bij de moeder durft te gaan wonen. De moeder geeft aan dat tijdens de relatie de vader dominant en controlerend was en dat hij de moeder blijft diskwalificeren. De moeder spreekt zelfs over intieme terreur. De vader betwist dit en hij betwist dat hij de kinderen heeft beïnvloed en druk op hen uitoefent.
5.4
Het hof vindt dat er zoveel onduidelijkheden zijn over de huidige feitelijke situatie rondom de zorg voor de kinderen dat het nodig is dat de raad aanvullend onderzoek verricht, zodat meer duidelijk wordt over de wijze waarop door partijen uitvoering wordt gegeven aan de zorgregeling, over de vraag of [de minderjarige2] al dan niet (vaak) door de moeder alleen thuis wordt gelaten zonder dat voor hem toereikend eten beschikbaar is en over de vraag in hoeverre er door (één van) de ouders druk op de kinderen wordt uitgeoefend ten aanzien van de wensen die zij uiten.
5.5
Om te kunnen beslissen over de vraag bij welke ouder de hoofdverblijfplaats van de kinderen moet worden bepaald, is verder nodig dat meer duidelijk wordt over de gevolgen voor zowel de ouders als de kinderen in de verschillende mogelijke scenario’s ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en het huurrecht van de voormalige echtelijke woning.
5.6
Ter zitting is uitgebreid met partijen gesproken over de impasse waarin zij zijn beland en daaruit lijkt de conclusie te kunnen worden getrokken dat als een situatie kan worden bereikt waarin beide partijen woonruimte hebben in [plaats2] , dat een belangrijke angel uit de strijd haalt. Daarvoor is echter onvermijdelijk nodig dat door één van partijen een urgentieverklaring wordt verkregen.
5.7
Het hof verzoekt de raad om nader onderzoek te doen naar de vraag welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling in het belang van de kinderen moet worden geacht en zo mogelijk ook welke beslissing over het huurrecht van de voormalige echtelijke woning moet worden gegeven. De beslissingen over de hoofdverblijfplaats en over het huurrecht van de woning lijken zonder urgentie voor woonruimte voor de andere ouder volledig met elkaar verbonden; het toekennen van hoofdverblijf van een kind/de kinderen aan een ouder zonder woonruimte zal immers zeer moeilijk zijn. Het hof verzoekt de raad bij zijn advies niet uit te gaan van de situatie dat de moeder het huurrecht krijgt, maar ook het toekennen van het huurrecht aan één van de ouders als een open vraag te bekijken.
5.8
De raad dient bij dat onderzoek zo nodig ook te betrekken de vraag of er aanleiding is om een kinderbeschermingsmaatregel te treffen. Ter zitting is gebleken dat beide partijen open staan voor solo parallel ouderschap, zoals eerder door de raad aan partijen is geadviseerd, maar dat het hen zonder hulpverlening niet lukt om dit te realiseren. Het hof verzoekt de raad om ook te adviseren over wat nodig is om dit solo parallel ouderschap tussen partijen van de grond te krijgen.
5.9
Het hof zal voor de duur van de procedure in hoger beroep voorlopige beslissingen geven over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en het huurrecht van de voormalige echtelijke woning. Het hof ziet aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] met ingang van heden voorlopig bij de vader te bepalen en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] voorlopig te houden bij de moeder. Het hof zal verder bepalen dat het huurrecht van de voormalige echtelijke woning voorlopig bij de moeder blijft.
5.1
Ten aanzien van de zorgregeling zal het hof bepalen dat de kinderen één keer in de twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond bij de ouder zijn bij wie zij geen (voorlopig) hoofdverblijf hebben, zodanig dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] het ene weekend samen bij de vader verblijven en het andere weekend samen bij de moeder. [de minderjarige1] zal bij de moeder verblijven in de weekenden dat [de minderjarige2] in de huidige situatie ook bij de moeder is, omdat de moeder haar werkrooster daarop heeft afgestemd. In de andere weekenden zal [de minderjarige2] dan bij de vader verblijven. Op deze manier zijn de beide kinderen elk weekend samen. Voor de vakanties zal het hof voorlopig beslissen zoals door de moeder is verzocht, omdat daartegen door de vader geen bezwaar is gemaakt.
5.11
Omdat het hof beslist zoals hiervoor vermeld, is aan de incidentele verzoeken van de vader en de moeder het belang komen te ontvallen. Het hof zal die verzoeken daarom afwijzen.
De kinderalimentatie
5.12
Omdat de situatie ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen is gewijzigd, ziet het hof aanleiding om met ingang van heden een voorlopige kinderalimentatie te bepalen, totdat nader door het hof zal worden beslist. De vader stelt zich op het standpunt dat de moeder in hoger beroep geen verzoek tot kinderalimentatie voor [de minderjarige2] heeft gedaan, zodat een dergelijk bedrag ook niet kan worden toegewezen. Gezien echter dat moeder in eerste aanleg wel een verzoek ten aanzien van kinderalimentatie heeft gedaan en de devolutieve werking van het hoger beroep, kan een dergelijke bijdrage wel worden bepaald.
5.13
Omdat partijen daartegen geen grief hebben gericht, gaat het hof daarbij uit van:
- een behoefte van de kinderen van € 1.190,- per maand in 2022. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte dan € 1.391,69 per maand, oftewel (afgerond) 696,- per kind per maand;
- een draagkracht van de moeder van € 1.028,- per maand in 2024. Geïndexeerd naar 2025 is dat € 1.094,82 per maand, oftewel (afgerond) € 547,- per kind per maand;
- een draagkracht van de vader van € 390,- per maand in 2024. Geïndexeerd naar 2025 is
dat € 415,35 per maand, oftewel (afgerond) € 208,- per kind per maand.
5.14
Voor zover partijen ten aanzien van de draagkracht over en weer hebben gesteld dat bij de ander sprake is geweest van een inkomensstijging, hebben zij die stelling onvoldoende met stukken onderbouwd. Het hof stelt vast dat beide partijen geen actuele financiële gegevens in het geding hebben gebracht, zoals het Procesreglement verzoekschriften-procedure familiezaken gerechtshoven voorschrijft, zodat geen aanleiding bestaat om de hiervoor genoemde bedragen anders dan met de wettelijke indexering te corrigeren. Het hof neemt verder in aanmerking dat partijen zelf niet uitgaan van enige onderhoudsbijdrage ten behoeve van hun jongmeerderjarige dochter [de meerderjarige2] , terwijl zij het bovendien niet eens zijn over de vraag bij wie [de meerderjarige2] woont. Het hof zal daarom bij het bepalen van de draagkracht van partijen geen rekening houden met enige bijdrage voor [de meerderjarige2] .
5.15
De totale draagkracht van de moeder en de vader tezamen (€ 547,- + € 208,- = € 755,- per kind per maand) is groter dan de behoefte van de kinderen (€ 696,- per kind per maand). Het hof dient daarom te beoordelen in welke verhouding partijen dienen bij te dragen in de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof zal het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen bepalen aan de hand van een draagkrachtvergelijking. De verdeling van de behoefte over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de resterende behoefte. Het aandeel van de moeder in de behoefte van [de minderjarige1] bedraagt dan (afgerond) € 504,- per maand (€ 547,- /
€ 755,- x € 696,-). Het aandeel van de vader in de behoefte van [de minderjarige2] bedraagt dan (afgerond) € 192,- per maand (€ 208,- / € 755,- x € 696,-).
5.16
Gelet op de voorlopige zorgregeling die het hof vaststelt, moet zowel bij de moeder als bij de vader rekening worden gehouden met een zorgkorting van 15%, oftewel (afgerond)
€ 104,- per maand. Dat betekent dat de moeder dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] met een bedrag van (€ 504,- minus € 104,- =) € 400,- per maand en dat de vader dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] met een bedrag van (€ 192,- minus € 104,- =) € 88,- per maand.
5.17
Het hof zal deze voorlopige kinderalimentatie vaststellen in het dictum van deze beschikking, met ingang van heden tot nader door het hof zal worden beslist over de kinderalimentatie.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst de incidentele verzoeken van de vader en de moeder af;
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen als hiervoor onder 5.1 tot en met 5.8 omschreven en daarover uiterlijk op 1 oktober 2025 te rapporteren;
bepaalt dat de ouders de gelegenheid krijgen binnen twee weken na ontvangst van het raadsrapport hun schriftelijke reactie daarop te geven;
bepaalt dat de zaak daarna in beginsel op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof na gemotiveerd verzoek van (een van de) ouders alsnog een zitting gelast, dan wel het hof ambtshalve aanleiding ziet om alsnog een zitting te gelasten;
bepaalt voorlopig, totdat nader door het hof zal worden beslist:
- dat de moeder huurster blijft van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [plaats2] ;
- dat [de minderjarige1] , geboren [in] 2010, met ingang van heden haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
- dat [de minderjarige2] , geboren [in] 2013, zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder houdt;
- dat de volgende zorgregeling geldt:
- de kinderen verblijven één keer in de twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond bij de ouder bij wie zij geen (voorlopig) hoofdverblijf hebben, zodanig dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] het ene weekend samen bij de vader verblijven en het andere weekend samen bij de moeder. Daarbij wordt het huidige ritme van omgang van [de minderjarige2] bij vader gevolgd;
- de vakanties en feestdagen worden bij helfte tussen partijen verdeeld, waarbij:
- de vakanties altijd starten vrijdag uit school en de wisseling naar de andere ouder bij een meerweekse vakantie is op vrijdag om 17.00 uur;
- de kinderen in de voorjaarsvakantie in de even jaren bij de vader zijn en in de oneven jaren bij de moeder;
- tijdens Hemelvaart en Pasen de reguliere zorgregeling geldt;
- tijdens het Suikerfeest en het Offerfeest de reguliere zorgregeling geldt;
- de kinderen in de meivakantie in de even jaren de eerste helft bij de moeder zijn en de tweede helft bij de vader, waarna deze regeling in de oneven jaren wordt omgekeerd;
- tijdens Pinksteren de reguliere zorgregeling geldt;
- de kinderen in de zomervakantie de eerste helft bij de vader verblijven en de tweede helft bij de moeder;
- de kinderen in de herfstvakantie in de even jaren bij de moeder verblijven en in de oneven jaren bij de vader;
- de kinderen in de kerstvakantie in de even jaren de eerste helft bij de moeder verblijven en de tweede helft bij de vader, waarna deze regeling in de oneven jaren wordt omgekeerd;
- dat de moeder met ingang van heden dient bij te dragen in de kosten van verzorging
en opvoeding van [de minderjarige1] met een bedrag van € 400,- per maand, de toekomstige
termijnen telkens bij vooruitbetaling aan de vader te voldoen;
- dat de vader met ingang van heden dient bij te dragen in de kosten van verzorging en
opvoeding van [de minderjarige2] met een bedrag van € 88,- per maand, de toekomstige termijnen
telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, A.P. de Jong-de Goede en
M.A.L.M. Willems, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 3 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.