ECLI:NL:GHARL:2025:3638

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
200.352.464
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verstrekking van financiële gegevens in het kader van kinderalimentatie

In deze beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wordt het incidentele verzoek van de man behandeld, waarin hij de vrouw verzoekt om financiële gegevens te verstrekken ter onderbouwing van zijn verzoek om wijziging van de kinderalimentatie. De man en de vrouw zijn voormalige echtgenoten en hebben samen twee minderjarige kinderen. De man heeft eerder verzoeken ingediend om de kinderalimentatie te wijzigen, maar deze zijn afgewezen. Het hof oordeelt dat de man geen belang heeft bij het ontvangen van de verzochte financiële gegevens van de vrouw. Het hof wijst het verzoek van de man af, omdat de man niet voldoende heeft aangetoond dat hij recht heeft op de gevraagde informatie. De beschikking van het hof van 12 maart 2024, waarin het inkomen van de vrouw is vastgesteld, is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. De man had in dat geval cassatie moeten instellen als hij het niet eens was met die beslissing. Het hof compenseert de proceskosten, omdat de partijen met elkaar gehuwd zijn geweest. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.352.464/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 439674)
beschikking van 17 juni 2025
inzake
[verzoeker](de man),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. M. de Jonge,
en
[verweerster](de vrouw),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster,
advocaat: mr. D. Brouwer.

1.De samenvatting

Het hof beslist in deze beschikking op het incidenteel verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot het verstekken van een afschrift van bepaalde gegevens op straffe van verbeurte van een dwangsom. Het hof wijst dit verzoek af en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 16 november 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van
26 maart 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
De man en de vrouw zijn de ouders van twee minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2016;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2019.
2.3
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.4
In de echtscheidingsbeschikking van 26 maart 2021 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), onder meer bepaald dat de vrouw met ingang van 26 maart 2021 aan de man € 8,50 per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie).
2.5
Bij vonnis van 17 juni 2021 heeft de rechtbank in Marokko de man veroordeeld om aan de vrouw met ingang van 21 december 2020, 500 Marokkaanse dirham per kind per maand te betalen als kinderalimentatie.
2.6
Bij beschikking van 10 februari 2022 heeft dit hof de beschikking van 26 maart 2021 vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de vrouw met ingang van 26 maart 2021 € 8,50 per kind per maand als kinderalimentatie aan de man zal betalen, en heeft het hof zich onbevoegd verklaard ten aanzien van het verzoek van de man tot het vaststellen van door de vrouw aan hem te betalen kinderalimentatie. De man is daarvan in cassatie gegaan. De Hoge Raad heeft op 29 september 2023 de beschikking van het hof van 10 februari 2022 vernietigd en het geding verwezen naar het hof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
2.7
Op 15 december 2022 heeft de man de rechtbank verzocht om de
uitspraak van de rechtbank in Marokko van 17 juni 2021 ten aanzien van de kinderalimentatie te wijzigen, in die zin dat de door de man te betalen kinderalimentatie op nihil wordt gesteld. De man heeft de rechtbank daarnaast verzocht te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 198,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de man dient te betalen. Bij beschikking van 26 januari 2023 heeft de rechtbank de verzoeken van de man tot wijziging van de kinderalimentatie afgewezen. De man heeft tegen die beschikking hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 12 maart 2024 heeft dit hof de beschikking van 26 januari 2023 vernietigd voor zover die betrekking heeft op kinderalimentatie en heeft het hof met wijziging van het vonnis van de rechtbank in Marokko van 17 juni 2021 bepaald dat de vrouw aan de man met ingang van 1 januari 2023 als kinderalimentatie een bedrag van € 38,50 per kind per maand zal betalen.

3.De procedure bij de rechtbank

3.1
De man heeft de rechtbank op 8 augustus 2024 verzocht te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 januari 2023 een bedrag van € 122,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2024 een bedrag van € 133,- per kind per maand als kinderalimentatie bij vooruitbetaling aan de man moet voldoen, dan wel een bedrag dat de rechtbank juist acht. Daarnaast heeft de man de rechtbank verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2
De vrouw heeft verweer gevoerd en de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van het verzoek van de man dan wel de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel het verzoek van de man af te wijzen, kosten rechtens.
3.3
Bij beschikking van 16 december 2024 (verder: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken en bepaald dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen.

4.De procedure bij het hof

De hoofdzaak (200.352.464/01)
4.1
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de vrouw te betalen kinderalimentatie aan de hand van de door de vrouw verstrekte gegevens, dan wel, bij gebreke daarvan, aan de hand van de door de man genoemde inkomensgegevens van de vrouw, met ingang van 1 januari 2023, en 1 januari 2025 (of zoveel eerder indien blijkt dat de vrouw haar inkomen reeds eerder gewijzigd is) vast te stellen op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, meer subsidiair het door de man verzochte alsnog toe te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties.
Incidenteel verzoek van de man (200.352.464/02)
4.2
De man verzoekt het hof ook, alvorens verder te beslissen in de hoofdzaak, de vrouw op grond van artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te veroordelen aan de man een afschrift te verstrekken van al haar loonstroken over 2022, 2023, 2024 en 2025, haar jaaropgaves 2022, 2023 en 2024, haar aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2022, 2023 en voor zover beschikbaar 2024, door
deze te overleggen in de onderhavige procedure, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat zij dit verzuimt.
4.3
De vrouw voert verweer tegen het incidenteel verzoek van de man. Zij vraagt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel verzoek dan wel zijn incidenteel verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
De stukken
4.4
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift, tevens houdende een vermeerdering verzoek en een incidenteel verzoek, met bijlagen, ontvangen op 3 maart 2025;
  • het verweerschrift tegen het incidenteel verzoek van de man, met bijlagen;
  • journaalberichten namens de vrouw van 22 april 2025, 28 april 2025 en 29 april 2025, allemaal met één of meer bijlagen.
  • een journaalbericht namens de man van 1 mei 2025 met bijlagen.
De zitting
4.5
De zitting bij het hof was op 12 mei 2025. Aanwezig waren:
  • de man met zijn advocaat;
  • namens de vrouw haar advocaat.

5.Het oordeel van het hof over het incidenteel verzoek van de man

5.1
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep op 3 maart 2025 is ingesteld. Dit heeft tot gevolg dat het nieuwe bewijsrecht van toepassing is (zie artikel XIIA van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht).
5.2
In artikel 195 lid 1 Rv is bepaald dat de rechter op verzoek van de partij die daar op grond van artikel 194 lid 1 Rv recht op heeft, de wederpartij kan bevelen tot het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens waarover de wederpartij beschikt.
5.3
Op grond van artikel 194 lid 1 Rv komt het recht op inzage, afschrift of uittreksel van (a) bepaalde gegevens toe aan b) een partij bij een rechtsbetrekking, als zij c) daarbij voldoende belang heeft. Degene die inzage, afschrift of uittreksel verzoekt, moet zijn belang daarbij duidelijk omschrijven en zo nodig onderbouwen.
5.4
Het inzagerecht van artikel 194 Rv kan ook in een verzoekschriftenprocedure worden ingezet. Een dergelijke incidenteel verzoek is - anders dan waarvan de man uitgaat - geen voorlopige voorziening in de zin van artikel 223 Rv, vanwege het definitieve karakter daarvan en het feit dat een dergelijke beslissing verder reikt dan de duur van het geding. Het hof ziet dit incidentele verzoek van de man dan ook als een incidenteel verzoek in de zin van de artikelen 208 en 209 Rv.
5.5
Naar het oordeel van het hof heeft de man geen belang bij het ontvangen van de verzochte financiële gegevens van de vrouw.
5.6
Wat betreft de gegevens over het jaar 2022 stelt de man in de hoofdzaak dat de vrouw het hof onjuist heeft voorgelicht in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 12 maart 2024, omdat zij in 2022 een hoger inkomen had dan volgt uit de door haar in die procedure overgelegde jaaropgave 2022. Volgens de man bedroeg het inkomen van de vrouw in 2022 € 65.536,- in plaats van € 44.548,- waarvan het hof is uitgegaan. De man heeft zich in de eerdere procedure bij het hof ook al op het standpunt gesteld dat de vrouw het hof onjuist heeft voorgelicht. Het hof heeft die stelling toen gemotiveerd verworpen. Het enige verschil ten opzichte van die procedure is dat de man zich in die procedure beriep op een telefoongesprek met de Belastingdienst en dat de man in deze procedure een schriftelijke onderbouwing heeft overgelegd, te weten een bericht van de Raad voor de Rechtsbijstand (hierna: de Raad) van 28 mei 2024 waarin onder het kopje ‘partner’ als verzamelinkomen het bedrag € 65.536,- staat vermeld en bij ‘Belastingjaar (= peiljaar)’ het jaartal 2022.
5.7
Het hof overweegt dat de beschikking van het hof van 12 maart 2024 inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. Als de man het er niet mee eens was dat het hof het bedrag ad € 44.548,- bruto als bruto jaarinkomen ter berekening van de draagkracht van de vrouw als uitgangspunt heeft genomen, dan had het op de weg van de man gelegen om cassatie in te stellen. In het geval dat de man vindt dat sprake is van een novum dan kan hij om herroeping vragen. Nu het hof niet is gebleken dat de man een herroepingsverzoek heeft ingediend en de beschikking van het hof inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan, heeft de man geen belang bij zijn verzoek om de gegevens over het jaar 2022.
5.8
Wat betreft de gegevens over de jaren 2023 tot en met 2025 geldt dat de man in de hoofdzaak stelt dat het inkomen van de vrouw in 2023 en 2025 is gestegen. De man heeft aangevoerd dat de vrouw is gewisseld van baan en dat hij heeft vernomen dat het inkomen van de vrouw is gestegen naar € 74.000,- respectievelijk € 87.900,- per jaar. Naar het oordeel van het hof is het in het algemeen in een hoofdzaak aan de alimentatieplichtige om de rechter ervan te overtuigen dat hij niet voldoende draagkracht heeft. De alimentatieplichtige die stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft, maar wat gemotiveerd wordt betwist, dient de nodigde bescheiden te overleggen. Doet hij dit niet, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld en is het enigszins aannemelijk dat er draagkracht is, dan mag aan het niet overleggen van de benodigde bescheiden voor het oordeel over de draagkracht betekenis worden toegekend. [1] De rechter kan op grond van artikel 21 Rv daaruit de gevolgtrekking maken die het hof geraden acht.
Nu de discussie over de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de draagkracht van de vrouw in de hoofdzaak binnen het hiervoor geschetste kader gevoerd moet worden, heeft de man onvoldoende gesteld dat hij op dit moment een belang heeft bij het ontvangen van de verzochte gegevens over de jaren 2023 tot en met 2025.
5.9
Het hof zal de proceskosten in het incident compenseren, omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het incident:
wijst de verzoeken van de man af;
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, R. Prakke-Nieuwenhuizen en K. Hermsen, bijgestaan door de griffier, en is op 17 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.S.F.M. Wortmann, Groene Serie Personen- en familierecht, art.1:397 BW, aant. 2B.