ECLI:NL:GHARL:2025:3773

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
21-000410-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland inzake witwassen en diefstal met recidive

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, dat op 26 januari 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1977, was veroordeeld voor (meermalen medeplichtigheid aan) witwassen en diefstal. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de politierechter op goede gronden heeft geoordeeld, maar dat de opgelegde straf niet passend was. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf weken geëist, met een proeftijd van drie jaren, en het hof heeft deze eis overgenomen. De verdachte had een lange geschiedenis van verslaving en was recentelijk stabieler geworden, wat het hof in zijn beslissing heeft meegewogen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 85,00 toegewezen, maar voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van het hof houdt in dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000410-24
Uitspraak d.d.: 4 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 januari 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-185027-23 en 18-291326-23, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-225871-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde] toegewezen moet worden tot een bedrag van € 85,00 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 18-225871-20 van één maand gevangenisstraf zal gelasten en deze straf zal omzetten in een taakstraf van 120 uren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. I. Djordjevic, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 26 januari 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, waarvan zeven weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 18-225871-20 toegewezen en de vordering van benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 85,00 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof is onder verbetering van gronden als hierna weergegeven van oordeel dat de politierechter op goede gronden heeft geoordeeld en op de juiste wijze heeft beslist, behalve voor zover het de op te leggen straf betreft.
Het hof zal het vonnis dan ook bevestigen, met verbetering van de gronden en met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de op te leggen straf. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de politierechter. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Verbetering van de aangehaalde artikelen

De verdachte is bij vonnis van 26 januari 2024 door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld voor (meermalen medeplichtigheid aan) witwassen, strafbaar gesteld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De politierechter heeft in de aangehaalde wetsartikelen, naast artikel 420bis Sr, ten onrechte artikel 420quatr Sr opgenomen. Dat artikel ziet echter op schuldwitwassen, dat gelet op de bewezenverklaringen in het vonnis (blad 5) niet door de politierechter bewezen is verklaard. Het hof zal dit artikel daarom verwijderen uit de opsomming van de wetsartikelen. Nu de kwalificatie en bewezenverklaringen niet wijzigen, is het hof van oordeel dat met deze weglating kan worden volstaan.

Oplegging van straf

De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat het beroep zich richt tegen de strafmaat, omdat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de rechtbank in het vonnis heeft opgelegd, geen doel (meer) dient. De v heeft een lange geschiedenis met een hardnekkige verslaving en veel problemen. Het heeft tijd gekost om daar een andere, betere weg in te vinden. De verdachte is bereid om verantwoordelijkheid te nemen voor de feiten en sinds 2023 is zijn situatie stabiel. Hij heeft dagbesteding en huisvesting, welke waarschijnlijk na een eventuele nieuwe detentie niet meer beschikbaar zal zijn voor hem. De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij de vordering van de advocaat-generaal en kan zich daar goed in vinden.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan witwassen door zijn bankpas ter beschikking te stellen aan personen die door oplichting ten minste drie personen geld afhandig hebben gemaakt. De verdachte heeft op zijn bankrekening bedragen ontvangen waarvan hij wist dat deze bedragen van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft deze bedragen voorhanden gehad en ervoor gezorgd dat onbekend gebleven andere personen deze geldbedragen van zijn bankrekening konden opnemen. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Witwassen faciliteert andere strafbare feiten en is daarom een ernstig strafbaar feit. Daarnaast heeft de verdachte met zijn handelen het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens geschaad.
Het hof heeft verder gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte onder andere eerder onherroepelijk is veroordeeld voor witwassen. Deze veroordeling heeft kort vóór de tenlastegelegde periode van de feiten 1, 2 en 3 (parketnummer 18-185027-23) plaatsgevonden en blijkens dit uittreksel is de toen opgelegde gevangenisstraf ook al geëxecuteerd. De verdachte was dus een gewaarschuwd mens. Tevens volgt hieruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De verdachte heeft, zo blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, inmiddels afstand genomen van zijn oude leven en is langzaamaan op de goede weg. De verdachte lijkt dat ook vol te houden. Het hof ziet reden om deze weg niet te doorkruisen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel acht het hof het wenselijk dat de verdachte een flinke stok achter de deur krijgt om te voorkomen en te bevorderen dat hij terug zal vallen in zijn delictgedrag.
Het hof volgt het door de verdediging gesteunde voorstel van de advocaat-generaal en legt op een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken met een proeftijd van drie jaar. Het hof acht deze straf passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland d.d. 26 januari 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, parketnummer 18-225871-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken, zal het hof in plaats van een bevel tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf van één maand een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door dertig dagen hechtenis, gelasten. Hiermee is het voorwaardelijk deel van voormelde straf volledig geëxecuteerd. Voor het omzetten naar een hogere taakstraf - zoals gevorderd door de advocaat-generaal - ziet het hof geen aanleiding.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 286,00 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 85,00 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-291326-23 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 85,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat die kosten niet in rechtstreeks verband staan met de bewezen verklaarde diefstal en behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 48, 57, 63, 310 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep enkel ten aanzien van de op te leggen straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-291326-23 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 85,00 (vijfentachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-291326-23 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 85,00 (vijfentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 augustus 2023.
Beveelt in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 januari 2021 met parketnummer 18-225871-20, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 1 mnd met een proeftijd van 2 jaren, een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. M.E. de Boer en mr. M.M.H.P. Houben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I. Buitenhuis, griffier,
en op 4 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.