ECLI:NL:GHARL:2025:3778

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
21-000832-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beslissing van de rechtbank in een ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 7 februari 2023. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene vastgesteld op € 275.889,84 en de terugbetalingsverplichting aan de Staat op € 248.300,86. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 6 juni 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van de beslissing van de rechtbank vroeg. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met aanvulling van de gronden naar aanleiding van de argumenten die in hoger beroep zijn aangevoerd. De verdediging had betoogd dat er geen sprake was van acht oogsten en dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist was. Het hof oordeelt echter dat de verdediging deze stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof concludeert dat er in de periode van 26 november 2018 tot en met 6 juli 2020 meerdere oogsten zijn geweest en dat de berekening van de fraude-inspecteur betrouwbaar is. De betrokkene heeft verklaard opzettelijk te lage meterstanden te hebben doorgegeven, maar het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en legt de betrokkene de verplichting op tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 275.889,84, met een terugbetalingsverplichting van € 248.300,86 aan de Staat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000832-23
Uitspraak d.d.: 20 juni 2025
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 7 februari 2023 met parketnummer 18-270789-20 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman,
mr. L. de Leon, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij beslissing van 7 februari 2023 het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene vastgesteld op een bedrag van € 275.889,84 en de terugbetalingsverplichting van de betrokkene aan de Staat (wegens overschrijding van de redelijke termijn) vastgesteld op € 248.300,86.
Het gerechtshof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het gerechtshof zal de beslissing bevestigen, met aanvulling van de gronden naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd door de verdediging, en met ambtshalve verbetering van de gronden.
Verbetering bewijsmiddel 2:
De rechtbank verwijst naar paginanummer 91 en verder van voornoemd dossier, dit moet zijn paginanummer 106 en verder.
Het hof overweegt, in aanvulling op de beslissing van de rechtbank, als volgt.
De verdediging heeft in hoger beroep wederom het verweer gevoerd dat er geen sprake is geweest van acht oogsten. De verdediging heeft in aanvulling op de verweren bij de rechtbank betoogd dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist is, omdat het onmogelijk is om in één jaar (2019) een verbruik te hebben gehad van 121.935 kW, zoals door de meteropnemer van [energiebedrijf] is vastgesteld. Volgens de verdediging berust de berekening aldus op foutieve aannames. Het hof verwerpt dit verweer nu dit verweer onvoldoende is onderbouwd. Uit de stukken die verdachte heeft overgelegd blijkt niet of de elektriciteitsinrichting in zijn woning een dergelijk verbruik niet heeft kunnen verwerken.
Het door de rechtbank aangehaalde bewijs vormt, in onderling verband en samenhang bezien, afdoende objectief, betrouwbaar en verifieerbaar bewijs dat er in de periode van 26 november 2018 tot en met 6 juli 2020 meerdere oogsten zijn geweest. Het hof gaat er evenals de rechtbank vanuit dat betrokkene 8 keer heeft geoogst en dat hij daaraan heeft verdiend. Het hof acht de berekening van de fraude-inspecteur duidelijk en aannemelijk en ziet dan ook geen reden om deze berekening in twijfel te trekken, nu het gaat om een professionele partij die gespecialiseerd is in het berekenen van het stroomgebruik.
Betrokkene heeft verklaard in de jaren 2014 tot en met 2018 zelf opzettelijk te lage meterstanden te hebben doorgegeven. Niet aannemelijk is geworden dat structureel een te laag stroomgebruik is opgegeven tot en met 2018 nu het opgegeven stroomgebruik over de jaren 2014 en 2018 geen onaannemelijk beeld laat zien. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verklaring van betrokkene dat het stroomverbruik in de jaren voor 2018 hoger was en kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid en het verbruik van apparatuur zoals een sauna, een jacuzzi en houtverwerkingsapparatuur niet geloofwaardig en dus onaannemelijk is nu verdachte dit niet nader heeft onderbouwd. Het in hoger beroep ter zitting tonen van een foto waarop een sauna is te zien, is voor de onderbouwing onvoldoende. Deze foto zegt niets over het energieverbruik van de sauna, zegt niets over waar de sauna gestaan heeft, over hoe lang de sauna er gestaan heeft en hoe vaak de sauna in die jaren is gebruikt.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
275.889,84 (tweehonderdvijfenzeventigduizend achthonderdnegenentachtig euro en vierentachtig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 248.300,86 (tweehonderdachtenveertigduizend driehonderd euro en zesentachtig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Aldus gewezen door
mr. F.E.J. Goffin, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. Z.J. Oosting, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 20 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Oosting voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.