ECLI:NL:GHARL:2025:3779

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
21-003922-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van verdachte in hennepplantage zaak met illegale elektriciteitsafname

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het telen van hennepplanten en de diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor het aanwezig hebben van 39 hennepplanten. Het hof oordeelde dat de politie op gerechtvaardigde gronden de woning van de verdachte had betreden, waardoor het bewijs rechtmatig was verkregen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er onvoldoende grond was voor de binnentreding, maar het hof kwam tot een andere conclusie op basis van feiten zoals een afwijkend warmtebeeld en eerdere observaties van de woning. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat het hof niet kon vaststellen dat zij opzettelijk betrokken was bij deze diefstal. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en constateerde een schending van het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn, maar legde desondanks een taakstraf op.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003922-22
Uitspraak d.d.: 20 juni 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 6 september 2022 met parketnummer 16-088467-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. S.Ph.Chr. Wester, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 6 september 2022 verdachte integraal vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Volgens de rechtbank was er onvoldoende grond om de woning van verdachte te betreden en is er aldus sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft de uitkomsten van dat onderzoek uitgesloten van het bewijs waardoor de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen heeft geacht dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 9 februari 2021 te [plaats] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 39, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 9 februari 2021 te [plaats] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 39, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 9 februari 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 9 februari 2021 te [plaats] een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Liander, in elk geval aan een ander, toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder haar bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 9 februari 2021 te [plaats] een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Liander, in elk geval aan een ander dan aan die onbekend gebeleven persoon/personen, toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die onbekend gebleven persoon/personen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 9 februari 2021 te [plaats] , (meermalen) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door die onbekend gebleven persoon/personen meermalen, althans eenmaal, toegang tot haar woning te verschaffen en/of een illegale elektriciteitsaansluiting te laten maken, teneinde een hennepkwekerij van elektriciteit te voorzien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het binnentreden

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman naar voren gebracht dat de binnentreding door de politie in de woning van verdachte aan de [adres 1] op 9 februari 2021 onrechtmatig is geweest, omdat er onvoldoende verdenking was dat daar een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd. Volgens de raadsman is de enkele constatering dat er een ‘afwijkend warmtebeeld’ is waargenomen onvoldoende, omdat een afwijkend warmtebeeld ook kan worden veroorzaakt door bijvoorbeeld een sauna.
Omdat het huisrecht en het recht op privacy door deze onrechtmatige binnentreding zijn geschonden, dient dit te leiden tot bewijsuitsluiting van de uitkomsten van het onderzoek en daarmee tot vrijspraak van het tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Ten tijde van het binnentreden van de woning was er, anders dan de raadsman stelt, naar het oordeel van het hof sprake van een redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet in die woning. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden van belang.
Op 28 december 2017 zijn er door de afdeling Dienst Infra Luchtvaart tijdens een routinevlucht fotografische opnames gemaakt van de daken van de woningen gelegen aan de [adres 1] te [plaats] . Bij die gelegenheid werd waargenomen dat het dak van de woning gelegen aan de [adres 1] , ondanks de sneeuwval in die periode, slechts gedeeltelijk met sneeuw was bedekt, hetgeen naar ervaringsregels zou kunnen worden veroorzaakt door de aanwezigheid van een hennepkwekerij op de zolderverdieping.
Op 5 februari 2021 is er naar aanleiding van een anonieme melding dat er in een woning aan de [adres 2] hennep wordt geteeld opnieuw onderzoek gedaan met een warmtebeeldcamera in de betreffende straat.
Bij dit onderzoek blijkt dat er wederom een afwijkend warmtebeeld wordt waargenomen op (onder meer) nummer [adres 1] .
Deze afwijkende warmtebron bevindt zich op exact dezelfde plek als tijdens het onderzoek op 28 december 2017. Ook is door verbalisanten waargenomen dat bij de daken van de woning op nummer [adres 1] geen of minder sneeuw te zien was in vergelijking met andere daken in de straat.
Het hof acht voornoemde feitelijke omstandigheden in onderlinge samenhang bezien voldoende om te kunnen komen tot een redelijk vermoeden dat sprake is van een overtreding van de Opiumwet. Het enkele feit dat verbalisanten ‘slechts’ hebben gerelateerd dat sprake was van een ‘afwijkend’ warmtebeeld in plaats van een ’extreme warmtebron’ maakt dit niet anders. Duidelijk is immers dat sprake was van een zodanige afwijking dat dit goed zichtbaar was op de warmtebeeldcamera en dat de warmtebron zodanig was dat er geen of minder sneeuw te zien was op het dak in vergelijking met andere daken in de straat. Ook de omstandigheid dat een vergelijkbaar afwijkend warmtebeeld bij een andere woning in de straat is gezien en dat dit achteraf bezien kon worden verklaard door een andere omstandigheid dan hennepteelt doet er niet aan af dat voormelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien met betrekking tot de (woning van) verdachte een redelijk vermoeden van schuld opleveren. Naar het oordeel van het hof hebben verbalisanten derhalve op gerechtvaardigde gronden de woning op basis van artikel 9 van de Opiumwet betreden, zodat het bewijs op rechtmatige wijze is verkregen. Het verweer wordt verworpen.

Vrijspraak feit 2

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt het hof het volgende.
Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat haar betrokkenheid bij de hennepkwekerij beperkt is gebleven tot het beschikbaar stellen van haar woning. Verdachte heeft verder niet over haar rol en betrokkenheid willen verklaren. Het hof kan niet vaststellen dat sprake is geweest van een verdergaande betrokkenheid van verdachte bij de kwekerij dan dat ze haar woning ter beschikking heeft gesteld en evenmin dat ze wist dat de elektriciteit op een illegale wijze werd afgenomen.
Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van diefstal van stroom, nu van een bewuste en nauwe samenwerking in dit verband niet is gebleken
Voor een bewezenverklaring ter zake van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit dient te worden vastgesteld dat verdachte tweeledig opzet heeft gehad. Uit wettige bewijsmiddelen moet blijken dat het opzet was gericht op, enerzijds, het misdrijf dat werd ondersteund en, anderzijds, op die ondersteuning zelf. Met betrekking tot de diefstal van elektriciteit is het hof van oordeel dat dit (voorwaardelijk) dubbel opzet onvoldoende uit het voorhanden bewijs kan worden afgeleid. Dit brengt mee dat verdachte ook van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
zij op 9 februari 2021 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand aan de [adres 1] , 39 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 39 hennepplanten. Door haar woning beschikbaar te stellen, heeft zij gelegenheid geboden voor die teelt en de productie van hennep mogelijk gemaakt. De teelt van hennep is niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid onaanvaardbaar, maar ook omdat met de handel grote winsten worden gemaakt buiten de legale economie. Het gevolg hiervan is dat hennepteelt allerlei vormen van criminaliteit genereert of bestendigt. Daar komt bij dat hennepteelt overlast en (brand)gevaarlijke situaties kan veroorzaken in panden.
Het hof houdt bij de strafoplegging verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die naar voren zijn gebracht ter terechtzitting van het hof.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële Documentatieregister d.d. 1 mei 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Wel is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing, nu de verdachte na het plegen van dit feit een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen.
Al het hierboven genoemde in aanmerking genomen, acht het hof een taakstraf voor de duur van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen vervangende hechtenis passend en geboden. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte ter zitting van het hof geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar handelen.
Het hof stelt vast dat het recht van verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, met negen maanden, is geschonden. Het hoger beroep is ingesteld op 20 september 2022 en het arrest wordt gewezen op 20 juni 2025 en daarmee dus na een langere periode dan twee jaar. Gelet op de beperkte hoogte van de op te leggen straf volstaat het hof in dit geval met een constatering van deze overschrijding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. Z.J. Oosting en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 20 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Oosting is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.