ECLI:NL:GHARL:2025:3826

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.341.535
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wijziging kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had de rechtbank Midden-Nederland verzocht om de kinderalimentatie, zoals vastgelegd in een ouderschapsplan, te wijzigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 357,52 aan achterstallige kinderalimentatie moest betalen, en dat de maandelijkse bijdrage zou stijgen naar € 311,- per maand met ingang van 30 mei 2023. De man kwam met negen grieven in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat deze grieven niet voldoende onderbouwd waren. Het hof stelde vast dat de man niet had voldaan aan zijn stelplicht, waardoor de vrouw in haar verweer werd geschaad. Het hof wees het verzoek in hoger beroep van de man af en compenseerde de proceskosten, zodat elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke onderbouwing van grieven in hoger beroep en bevestigt de onderhoudsplicht van beide ouders voor hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.535
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 558153)
beschikking van 24 juni 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P. Delawi,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Ettaia.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 mei 2024;
  • een journaalbericht namens de man van 20 november 2024 met als bijlage een akte wijziging petitum beroepschrift, gedateerd 20 november 2024;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht namens de man van 1 mei 2025, met als productie een begeleidende brief van dezelfde datum met daarin een verzoek om nadere financiële informatie van de vrouw en haar partner;
  • een journaalbericht namens de man van 1 mei 2025, met als productie een begeleidende brief van 13 mei 2025 met daarin een correctie op de geformuleerde grieven;
  • een journaalbericht namens de man van 9 mei 2025, met als producties een draagkrachtberekening en financiële stukken;
  • een journaalbericht namens de man van 9 mei 2025, met als producties nogmaals een verzoek om nadere financiële informatie van de vrouw en haar partner en de akte wijziging petitum beroepschrift, gedateerd 20 november 2025;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 12 mei 2025, met als producties financiële stukken;
  • een journaalbericht namens de man van 19 mei 2025, met als bijlage een akte wijziging petitum beroepschrift, gedateerd 19 mei 2025;
  • een journaalbericht namens de man van 20 mei 2025, met als bijlage een akte wijziging petitum beroepschrift, gedateerd 19 mei 2025.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 mei 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2010.
3.2
De man is [in] 2017 hertrouwd met [naam1] . Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [de minderjarige2] , [in] 2018, en
  • [de minderjarige3] , [in] 2022.
3.3
De vrouw heeft nog drie kinderen:
  • [de minderjarige4] , geboren [in] 2016,
  • [de minderjarige5] , geboren [in] 2021, en
  • [de minderjarige6] , geboren [in] 2024.
3.4
De ouders hebben op 16 maart 2013 een ouderschapsplan ondertekend. In dat ouderschapsplan is ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] (hierna ook: kinderalimentatie) het volgende opgenomen:

De ouders komen over een dat de niet-verzorgende ouder met ingang van 1 november 2012 maandelijks een bedrag ad € 175,- ten titel van kinderalimentatie aan de verzorgende ouder zal voldoen. De ouders komen over een dat dit bedrag aan kinderalimentatie ieder jaar in de maand januari, voor het eerst per 1 januari 2014, van ieder kalenderjaar worden geïndexeerd in de zin van art. 1:402 BW.
Ten behoeve van de kinderen is door de ouders een spaarrekening [de bank] onder
rekeningnummer [nummer1] afgesloten, waarop maandelijks een bedrag ad € 15,- per ouder, wordt gestort. De ouders zullen deze spaarrekening voortzetten.. De rekening zal op naam van [de minderjarige1] worden gesteld. De moeder zal de rekening gaan beheren en het saldo aanwenden ten behoeve van het kind. Per kwartaal of per half jaar zal de moeder de vader een afschrift van de rekening sturen.. De opbrengst zal worden aangewend ter financiering van diverse kosten voor [de minderjarige1] (bijv, studiekosten, rijlessen) vanaf haar 18e.
3.5
Bij beschikking van 26 juni 2013 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat het door partijen ondertekende ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking;
  • als zorgregeling vastgesteld dat de man iedere vrijdag van 8.00 uur tot en met 19.00 uur de zorg voor [de minderjarige1] zal hebben, alsmede eenmaal in de drie weken een weekend van vrijdag 8.00 uur tot en met zondag 17.00 uur en de helft van de vakanties.
3.6
De vrouw heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man te betalen kinderalimentatie zoals vastgelegd in het ouderschapsplan in die zin te wijzigen dat de man met ingang van 1 januari 2022 € 490,- per maand aan de vrouw dient te betalen, kosten rechtens.
De rechtbank heeft het verzoekschrift op 30 mei 2023 ontvangen.
3.7
De man heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. De man heeft de rechtbank verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen. Daarnaast heeft de man de rechtbank verzocht om de kinderalimentatie zoals overeengekomen in het ouderschapsplan met ingang van 24 augustus 2023 (de datum van het verweerschrift) op nihil te stellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de kinderalimentatie, zoals overeengekomen in het ouderschapsplan, gewijzigd en bepaald dat de man aan de vrouw dient te betalen:
  • € 311,- per maand met ingang van 30 mei 2023;
  • € 330,- per maand met ingang van 1 januari 2024; en
  • € 355,- per maand met ingang van 28 augustus 2024.
De rechtbank heeft verder bepaald dat de man de kinderalimentatie steeds voor de eerste van de maand dient te betalen en de man veroordeeld om binnen veertien dagen na de datum van de bestreden beschikking € 357,52 aan achterstallige (indexering van de) kinderalimentatie over de periode van 1 mei 2018 tot vandaag aan de vrouw te voldoen.
4.2
De man is met negen grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man heeft, blijkens de laatste wijziging van het verzoek in hoger beroep, het volgende verzoek geformuleerd:

Appellant, de man wendt zich tot Uw Hof met het eerbiedig verzoek de beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland d.d. 28 februari 2024, zaaknummer C/1 6/5581 53/FA RK 23-1105, voorzover deze betrekking heeft op de kinderalimentatie te vernietigen en opnieuw recht doende in hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vaststelling kinderalimentatie, althans haar verzoek tot vaststelling kinderalimentatie af te wijzen en het verzoek van de man om de vastgestelde kinderalimentatie van € 175,00 per maand bij beslissing van 26 juni 2013, met ingang van 30 mei 2023 op nihil vast te tellen, toe te wijzen, gegeven onder de zaaknummer C/16/333456/FA RK 12-7209 313486/FA RK 11-6146. Eén en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.3
De vrouw voert verweer. De vrouw vraagt het hof om het verzoek in hoger beroep van de man af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Twee-conclusieregel
5.1
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 347 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) in verbinding met artikel 362 Rv in hoger beroep de zogeheten twee-conclusie regel geldt. Dit betekent dat partijen in één schriftelijk stuk hun standpunt moeten uiteenzetten. Het aanvoeren van standpunten in nadere stukken is in beginsel niet meer mogelijk.
5.2
Onder verwijzing naar de twee-conclusie regel heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling beslist en aan partijen meegedeeld dat de begeleidende brief van 1 mei 2025 datum bij het journaalbericht namens de man van diezelfde datum en ook de begeleidende brief van 13 mei 2025 bij het journaalbericht namens de man van 1 mei 2025 “correctie op de grieven”, buiten beschouwing blijven. Het hof heeft bij dit oordeel ook meegewogen dat de vrouw in haar verweer wordt geschaad als deze stukken wel in de beoordeling worden betrokken.
Verzoek in hoger beroep
5.3
Ingevolge artikel 278 lid 1 Rv in samenhang met artikel 362 Rv vermeldt het verzoekschrift, voor zover hier van belang, een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust.
5.4
De man heeft in hoger beroep negen grieven geformuleerd. Zes van deze grieven, namelijk de grieven 1, 3, 4, 6, 7 en 9, zijn in het geheel niet onderbouwd. De overige grieven zijn slechts met een enkele zin toegelicht.
De vrouw heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat de wijze van procederen door de man een inhoudelijk verweer in de weg staat. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw dit standpunt herhaald.
5.5
Het hof stelt voorop dat het op de weg van de man ligt om zijn verzoek in hoger beroep voldoende te onderbouwen. Duidelijk moet immers zijn met welke onderdelen van de bestreden beslissing de verzoeker in hoger beroep het niet eens is en welke argumenten aan deze stellingen (grieven) ten grondslag worden gelegd. Als het verzoek in hoger beroep goed is onderbouwd, kan de wederpartij adequaat verweer voeren en kan het hof vervolgens een oordeel vormen over de grieven. De man heeft in dit geval weliswaar grieven geformuleerd, maar hij nagelaten om zijn grieven duidelijk en inzichtelijk te onderbouwen. De man heeft daarmee niet voldaan aan zijn stelplicht. De vrouw wordt hierdoor geschaad in haar verweer. Het hof is onder deze omstandigheden van oordeel dat het verzoek in hoger beroep van de man moet worden afgewezen, wegens gebrek aan onderbouwing.
5.6
Het hof overweegt ten overvloede nog dat de advocaat van de man tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd nog heeft verklaard dat de man vraagt om nihilstelling van de kinderalimentatie, omdat hij meent dat de vrouw en haar nieuwe partner volledig in de behoefte van [de minderjarige1] kunnen voorzien. Het hof overweegt dat, nog daargelaten dat niet is vast komen te staan dat de nieuwe partner van de vrouw onderhoudsplichtig is jegens [de minderjarige1] , draagkracht aan de zijde van de vrouw de man niet ontslaat van zijn eigen onderhoudsplicht jegens [de minderjarige1] . Met andere woorden: de man dient kinderalimentatie voor [de minderjarige1] te betalen, ook als de vrouw beschikt over voldoende draagkracht om in de behoefte van [de minderjarige1] te voorzien. Beide onderhoudsplichtige ouders dragen naar rato van hun draagkracht bij in de kosten van hun kind.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het verzoek in hoger beroep van de man afwijzen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst af het verzoek in hoger beroep van de man;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, R. Feunekes en K. Hermsen, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 24 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.