ECLI:NL:GHARL:2025:4025

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
200.350.536
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige wegens ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 17 december 2024 het gezag van de moeder beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, omdat het kind ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd door het ontbreken van een rol van de moeder in zijn leven. De moeder was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De moeder voerde aan dat zij betrokken wilde zijn in het leven van haar kind en dat er geen sprake was van een ontwikkelingsbedreiging. De Raad voor de Kinderbescherming stelde echter dat het kind geen contact had met de moeder en dat dit schadelijk was voor zijn identiteitsontwikkeling. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht het gezag van de moeder had beëindigd, omdat de moeder niet in het belang van het kind handelde en geen betrokkenheid toonde. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en benadrukte dat het belang van het kind voorop staat. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 juli 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.350.536
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 579904
beschikking van 1 juli 2025
over de beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige]
in de zaak van
[verzoekster](de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. R.W. de Gruijl
en
raad voor de kinderbescherming(de raad)
die is gevestigd in Utrecht
en
[de vader](de vader)
die woont in [woonplaats2]

1.1. Samenvatting

De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft op verzoek van de raad het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat de vader alleen is belast met het gezag over [de minderjarige] .
Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2017.
2.2.
De moeder oefende na de geboorte van [de minderjarige] van rechtswege het gezag uit over [de minderjarige] .
2.3.
De moeder heeft aan de vader geen toestemming gegeven om [de minderjarige] te erkennen. Bij beschikking van 25 juni 2018 heeft de rechtbank aan de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen. De vader heeft daarna [de minderjarige] erkend.
2.4.
Bij beschikking van 19 juli 2018 heeft de rechtbank de vader naast de moeder belast met het gezag over [de minderjarige] .
Tot de bestreden beschikking waren de vader en de moeder samen belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.5.
[de minderjarige] heeft van 5 juli 2018 tot 5 juli 2024 onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland.
2.6.
Bij beschikking van 24 juli 2020 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald waar zij sinds die tijd ook woont.

3.De procedure bij de rechtbank

3.1.
De raad heeft de rechtbank verzocht het gezag van de moeder te beëindigen.
3.2.
De rechtbank heeft het verzoek van de raad toegewezen en die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Die beslissing is vastgelegd in een beschikking van 17 december 2024.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij komt daarvan in hoger beroep. De moeder wil dat het hof de beslissing van de rechtbank ongedaan maakt.
4.2.
De raad wil dat de beslissing in stand blijft.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift van de raad.
4.4.
[de minderjarige] heeft geschreven dat zij niet met een raadsheer en griffier van het hof wil spreken. [de minderjarige] heeft wel geschreven dat zij wil dat de vader over haar beslist.
4.5.
De zitting bij het hof was op 24 juni 2025. Aanwezig waren:
  • namens de moeder haar advocaat
  • een vertegenwoordiger van de raad
  • de vader.

5.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
5.1.
De rechtbank kan het gezag van een ouder beëindigen als het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dat is als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij moet duidelijk zijn dat de ouder de verzorging en opvoeding niet binnen een aanvaardbare termijn weer zelf op zich kan nemen. De aanvaardbare termijn is de periode van onzekerheid, die een kind kan overbruggen zonder ernstige schade in zijn ontwikkeling op te lopen. De rechtbank kan het gezag van een ouder ook beëindigen als de ouder het gezag misbruikt. [1]
5.2.
Het belang van het kind staat voorop. Een kind dat niet bij zijn ouders kan wonen heeft recht op zekerheid over waar het woont en blijft wonen. [2]
Wat vinden de moeder en de raad?
5.3.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om haar gezag te beëindigen. De moeder voert daartoe aan dat [de minderjarige] niet in haar ontwikkeling wordt bedreigd door het feit dat zij mede het gezag heeft, zodat niet aan het wettelijk criterium is voldaan. Dit blijkt volgens de moeder onder meer uit de omstandigheid dat de ondertoezichtstelling niet langer is verlengd. De moeder wil betrokken zijn in het leven van [de minderjarige] en zij heeft er alles aan gedaan om betrokken te zijn. De moeder heeft in de periode dat [de minderjarige] bij haar woonde op een juiste manier uitvoering gegeven aan het gezag over haar. De moeder heeft ook nooit misbruik gemaakt van haar gezag. De moeder wijst er in dit kader op dat de vader drieënhalf jaar geleden voor het laatst om vervangende toestemming heeft moeten verzoeken bij de rechtbank. De moeder wist en weet wat [de minderjarige] nodig heeft en wat in haar belang is. Tot slot, zo voert de moeder aan, heeft de raad enkel in algemene zin gesteld dat [de minderjarige] in haar identiteitsontwikkeling wordt bedreigd door de afwezigheid van de moeder. Niet is gebleken dat daar in het specifieke geval van [de minderjarige] ook daadwerkelijk sprake van is.
5.4.
De raad heeft verweer gevoerd. [de minderjarige] woonde de eerste paar jaar van haar leven bij de moeder en had toen geen contact met de vader. Sinds [de minderjarige] bij de vader woont, heeft zij geen enkel contact met de moeder omdat de moeder dit contact afwijst. De raad vindt het zorgelijk dat [de minderjarige] nog nooit in dezelfde periode contact heeft gehad met zowel de vader als de moeder. Daarmee heeft de raad zorgen over de identiteitsontwikkeling, het zelfbeeld en het zelfvertrouwen van [de minderjarige] . De ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] zit hem volgens de raad in het ontbreken van iedere rol van de moeder in het leven van [de minderjarige] . De moeder stelt dat zij er alles aan doet om in het leven van [de minderjarige] te zijn, maar zij kan er op geen enkele manier mee instemmen dat [de minderjarige] bij de vader woont. Er is ook geen zicht op de opvoedingsvaardigheden van de moeder omdat het de gezinsvoogd niet lukt om direct contact met de moeder te krijgen. De moeder wil bovendien geen informatie over [de minderjarige] ontvangen. Daarmee weet de moeder niets over de ontwikkeling van [de minderjarige] en hoe het met haar gaat. De raad heeft tot slot aangevoerd dat de gezinsvoogd heeft gezegd dat de moeder nergens toestemming voor geeft.
Hoe oordeelt het hof?
5.5.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het gezag van de moeder over [de minderjarige] terecht heeft beëindigd. Het hof is het ook eens met de overwegingen van de rechtbank en neemt deze na eigen onderzoek over. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat zij zich goed ontwikkelt. Het hof benadrukt dat deze positieve ontwikkelingen voortkomen uit de inspanningen van de vader. Dit is niet de verdienste van de moeder. Het hof merkt in dit kader op dat de moeder in eerste aanleg en in hoger beroep niet bij de mondelinge behandeling is verschenen. Dit strookt niet met de stelling van de moeder dat zij er alles aan heeft gedaan om betrokken te zijn in het leven van [de minderjarige] . Dat de moeder te gespannen is om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn moge zo zijn, maar de moeder weigert ook elk contact met de gezinsvoogd en wil zelfs niet over [de minderjarige] worden geïnformeerd. Het lukt de moeder in die zin niet om te handelen in het belang van [de minderjarige] . De ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] is er naar het oordeel van het hof in gelegen dat de moeder op geen enkele manier betrokken is in het leven van [de minderjarige] . In de periode dat [de minderjarige] bij de vader woont, is de moeder mede belast met het gezag over [de minderjarige] , maar zij heeft hier op geen enkele manier uitvoering aan gegeven. Het hof overweegt verder dat er de afgelopen drieënhalf jaar weliswaar geen procedures zijn gevoerd om vervangende toestemming van de moeder te verkrijgen, maar de vader heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat hij gezagsbeslissingen, waaronder bijvoorbeeld vaccinaties volgens het rijksvaccinatieprogramma, op advies van de GI heeft uitgesteld. De vader heeft deze beslissingen uitgesteld, omdat hij eerder procedures heeft moeten starten om vervangende toestemming te krijgen voor erkenning, vakanties en inschrijving bij de huisarts en tandarts.
5.7.
Dit betekent dat de beslissing van de rechtbank in stand zal blijven (worden bekrachtigd).

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 december 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, S. Kuijpers en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door mr. mr. M. van Esveld als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.

Voetnoten

1.artikel 1:266 lid 1 onder a en b BW
2.Artikel 3 en artikel 20 Verdrag inzake de rechten van het kind