In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 17 december 2024 het gezag van de moeder beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, omdat het kind ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd door het ontbreken van een rol van de moeder in zijn leven. De moeder was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De moeder voerde aan dat zij betrokken wilde zijn in het leven van haar kind en dat er geen sprake was van een ontwikkelingsbedreiging. De Raad voor de Kinderbescherming stelde echter dat het kind geen contact had met de moeder en dat dit schadelijk was voor zijn identiteitsontwikkeling. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht het gezag van de moeder had beëindigd, omdat de moeder niet in het belang van het kind handelde en geen betrokkenheid toonde. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en benadrukte dat het belang van het kind voorop staat. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 juli 2025.