ECLI:NL:GHARL:2025:4094

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
200.353.294/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling van kinderen na beschuldigingen van seksueel misbruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen. De vader en de gecertificeerde instelling (GI) hadden hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 24 januari 2025 het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling had afgewezen. Het hof oordeelde dat de afwijzing van de kinderrechter niet juist was, omdat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De vader en de GI stelden dat de kinderen hulp nodig hebben, terwijl de moeder van de kinderen betwistte dat er een ontwikkelingsbedreiging was en stelde dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig was. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en de kinderen opnieuw onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van de datum van de beschikking tot 5 februari 2026. Het hof benadrukte dat, ongeacht de uitkomst van de beschuldigingen van de vader, de kinderen behoefte hebben aan adequate hulpverlening en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om hun ontwikkeling te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.353.294 en 200.353.641
(zaaknummers rechtbank Overijssel 326179 en 326181)
beschikking van 3 juli 2025
inzake
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in het hoger beroep met zaaknummer 200.353.294,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.J.M.H. Orgel,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd in Hengelo (O),
verzoekster in het hoger beroep met zaaknummer 200.353.641,
verder te noemen: de GI.
In beide procedures is als belanghebbende aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de kinderrechter), van 24 januari 2025, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift van de vader met bijlagen in de procedure met zaaknummer 200.353.294, ingekomen op 8 april 2025;
  • het beroepschrift van de GI met bijlagen in de procedure met zaaknummer 200.353.641, ingekomen op 22 april 2025;
  • de brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 6 mei 2025, inhoudende de afmelding voor de mondelinge behandeling;
  • het verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, van de moeder;
  • het verweerschrift van de vader in het incidenteel hoger beroep;
  • het journaalbericht namens de vader van 18 juni 2025 met een bijlage.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] heeft op 16 juni 2025 in een gesprek met een rechter van het hof haar mening gegeven over het hoger beroep. De hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben van de uitnodiging om hun mening te geven over het hoger beroep geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling van beide procedures heeft op 19 juni 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de GI,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
2.4
Na de mondelinge behandeling zijn op 30 juni 2025 van de zijde van de vader nog stukken binnengekomen. Het hof laat die buiten beschouwing omdat zij te laat zijn ingediend. Daaraan doet de gegeven toestemming van de zijde van de moeder niet af.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2016.
De ouders zijn samen belast met het gezag over de kinderen, die allen bij de moeder wonen.
3.2
Bij beschikking van 5 februari 2024 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 5 februari 2025.
3.3
De GI heeft de kinderrechter verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van een jaar. De GI heeft de kinderrechter voorts verzocht om op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) een beslissing te nemen in het geschil tussen de moeder en de GI, dat de moeder in het kader van de (verlengde) ondertoezichtstelling haar medewerking verleent aan:
- het gezinsonderzoek van [naam1] ;
- het traject Ouderschap bij scheiding van [naam2] , startend met de [naam3] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de in 3.3 genoemde verzoeken van de GI beide afgewezen.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, voor zover daarbij het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen is afgewezen.
Hij verzoekt het hof om die beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw beschikkende de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van een jaar dan wel de beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De GI is ook in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en de verlenging van de ondertoezichtstelling met de duur van een jaar uit te spreken, dan wel de beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.4
De moeder heeft verweer gevoerd in beide hoger beroepen. Zij vraagt het hof om de vader en de GI niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken in hoger beroep dan wel die verzoeken af te wijzen. De moeder heeft ook voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij verzoekt het hof om te bepalen dat van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen geen sprake (meer) is, zodat reeds op die grond het inleidend verzoek van de GI door de rechtbank afgewezen had moeten worden en de uitspraak in zoverre verbeterd moet worden.
4.5
De vader heeft verweer gevoerd in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. Hij vraagt het hof om de moeder in het desbetreffende verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Wat in de wet staat
5.1
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen. Dat mag steeds voor maximaal een jaar (artikel 1:260 BW).
De ontvankelijkheid
5.2
De moeder stelt in haar verweer dat de vader en de GI in hun verzoeken in hoger beroep tot verlenging van de ondertoezichtstelling niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De ondertoezichtstelling liep tot 5 februari 2025. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling is in de bestreden beschikking afgewezen, waardoor de ondertoezichtstelling op 5 februari 2025 is geëindigd en niet meer kan worden verlengd.
5.3
Het hof overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van de vader en de GI als volgt. Het hoger beroep geeft een procespartij of belanghebbende de mogelijkheid om een zaak opnieuw te laten behandelen. Op grond van artikel 358 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan van eindbeschikkingen binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld. De eindbeschikking van de kinderrechter is van 24 januari 2025 en de vader en de GI zijn tijdig in hoger beroep gekomen. Daarmee zijn de vader en de GI dus ontvankelijk in het hoger beroep. De omstandigheid dat de ondertoezichtstelling niet meer verlengd kan worden staat daar niet aan in de weg. Het hof merkt op dat de moeder er terecht van uit gaat dat het hof de ondertoezichtstelling in deze zaak niet (meer) kan verlengen. Zoals ook ter zitting is besproken is het hof echter van oordeel dat het niet zo kan zijn dat van een uitgesproken verlenging wel beroep open staat hetwelk tot een andere beslissing kan leiden en van een afwijzing niet. Ook een afwijzing moet door een hogere rechter kunnen worden getoetst en tot een andere beslissing kunnen leiden. Het hof is van oordeel dat het systeem van de wet meebrengt dat in geval het hof van oordeel is dat de rechtbank het verlengingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen, het hof (opnieuw) een ondertoezichtstelling kan uitspreken, welke in tijd overigens wel beperkt is tot de einddatum van het oorspronkelijke door de GI gedane verleningsverzoek, in casu 5 februari 2026.
De standpunten
5.4
De rechtbank stelt dat bij de kinderen altijd nog sprake is van een ernstige ontwikkelingsdreiging, maar de grootste ontwikkelingsbedreiging – het ontbreken van contact tussen de vader en de kinderen – op dit moment door de GI niet kan worden weggenomen. Dit maakt de ondertoezichtstelling niet meer doelmatig, aldus de rechtbank. De vader is het daar niet mee eens. Hij stelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er bij de kinderen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De kinderen hebben daarom hulpverlening nodig. De vader vreest dat, als niet de juiste hulpverlening wordt ingezet, hij geen contact meer zal krijgen met de kinderen. De moeder en de kinderen willen niet meewerken aan inzet van de juiste hulpverlening. Daarom is volgens de vader een verlenging van de ondertoezichtstelling nodig. De vader betwijfelt of de door de moeder in gang gezette paardentherapie voor [de minderjarige2] en de speltherapie voor [de minderjarige3] , gelet op hun ernstige problematiek, voldoende positief effect op de kinderen zullen hebben.
De vader is bereid om zich ook in te zetten om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen, maar hij ziet daartoe op dit moment geen mogelijkheid, omdat hij geen contact met de kinderen mag hebben. Hij is van mening dat hij door de moeder en [de minderjarige1] ten onrechte is beschuldigd van seksueel misbruik, verwaarlozing en mishandeling.
Volgens de vader heeft de kinderrechter ten onrechte overwogen dat hier een lang en intensief traject nodig is, waarvan de afloop onzeker is, terwijl de kinderen gedurende dat traject niet toekomen aan hun overige ontwikkelingstaken en dat hun weerstand tegen de vader en de hulpverlening allen maar groter zal worden. De vader is van mening dat duidelijk moet worden welke uitwerking de houding van de moeder op de kinderen heeft. Zonder ondertoezichtstelling zal de moeder nooit meewerken aan de inzet van de voor de kinderen nodige hulpverlening en zal de problematiek van de kinderen in stand blijven.
5.5
De GI voert aan dat bij de kinderen nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, zoals de kinderrechter terecht heeft overwogen. Omdat de moeder niet wil meewerken met de volgens de GI noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen is volgens de GI een ondertoezichtstelling zeker in het belang van de kinderen. De GI stelt dat extra onderzoeken voor de kinderen en voor het gezin niet te belastend hoeven zijn. Het hoofddoel is niet om contactherstel tussen de kinderen en de vader te bereiken, maar om de ernstige ontwikkelingsbedreiging zoveel mogelijk weg te nemen. Het doel is om gepaste hulpverlening voor de kinderen te kunnen inzetten, zowel in de situatie dat de vader terecht is beschuldigd van seksueel misbruik, als in de situatie waarin de vader ten onrechte is beschuldigd en de kinderen mogelijk door de moeder zijn gemanipuleerd. Volgens de GI valt er in beide gevallen met systeembehandeling zeker nog wel het nodige te bereiken.
5.6
De moeder is van mening dat er bij de kinderen geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Zij stelt dat de vader zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik, verwaarlozing en mishandeling. De moeder begrijpt niet dat de vader dit blijft ontkennen. Het is voor de moeder ook onbegrijpelijk dat de GI van de vader niet verlangd dat hij gaat werken aan zijn al jaren bestaande persoonlijke problematiek, terwijl van haar en de kinderen wordt verwacht dat zij intensieve trajecten gaan volgen om zo mogelijk tot contactherstel tussen de kinderen en de vader te komen. De moeder en de kinderen hebben de periode van de ondertoezichtstelling niet ervaren als hulp, maar als een vorm van belaging. Zij hebben nu vooral behoefte aan rust. Volgens de moeder wil de GI met een ondertoezichtstelling op dezelfde voet doorgaan met waarmee zij bezig was, waarbij de kinderen niet werden geloofd, de moeder werd gezien als boeman en van de vader niets werd verwacht. De kinderen dreigen daarmee straks niet alleen maar traumabehandeling nodig te hebben voor hetgeen zij volgens de moeder bij de vader hebben meegemaakt, maar ook voor alle ervaringen rond de ondertoezichtstelling. De moeder vindt een ondertoezichtstelling voor de kinderen niet nodig. Zij weet zelf wel welke hulp de kinderen nodig hebben. Indien blijkt dat de kinderen meer of andere hulpverlening nodig hebben, is de moeder zeer wel zelf in staat te beoordelen welke hulp nodig is en zal zij die hulp zeker zoeken en aanvaarden in een vrijwillig kader.
Het oordeel van het hof
5.7
Uit de stukken en wat tijdens de zitting van het hof is gezegd is het volgende gebleken. De ouders hebben na hun echtscheiding een co-oudershapsregeling getroffen voor hun drie kinderen. Deze regeling zijn zij tot medio 2023 zonder problemen nagekomen. [de minderjarige1] heeft in die periode aangifte gedaan van door de vader gepleegd seksueel misbruik. De moeder heeft de vader toen meegedeeld dat zij de co-ouderschapsregeling per direct wilde stopzetten. [de minderjarige1] wilde direct geen enkel contact meer met de vader. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] begrepen aanvankelijk niet waarom hun contact met de vader was verbroken en zij misten de vader, maar ook zij hebben kort daarna gezegd geen contact meer met hem te willen. Sindsdien heeft de vader, die het seksueel misbruik, en ook de beschuldiging van verwaarlozing en mishandeling, altijd heeft ontkend, de kinderen nu dus ruim twee jaar niet gezien.
De kinderrechter heeft op 5 februari 2024 bij de instelling van de ondertoezichtstelling geoordeeld dat er bij de kinderen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de GI in kaart kan brengen wat de kinderen nodig hebben voor een veilige, stabiele en gezonde ontwikkeling en ook wat er nodig is om bij de kinderen ruimte te creëren voor een veilige manier van omgang met de vader. De kinderrechter oordeelde destijds ook dat, afgezien van het antwoord op de vraag of de vader zich wel of niet schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik, verwaarlozing en mishandeling, systeemtherapie ingezet zou moeten worden om de moeder als hoofdopvoeder in de lastige thuissituatie te begeleiden. Omdat er getwijfeld werd aan de bereidheid van de moeder om in een vrijwillig kader aan een en ander mee te werken, achtte de kinderrechter op dat moment de ondertoezichtstelling noodzakelijk. In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter geoordeeld dat de ondertoezichtstelling niet meer doelmatig is en het verzoek tot verlenging ervan afgewezen.
5.8
Het hof constateert dat in het kader van de ondertoezichtstelling door hulpverleningsorganisatie [naam4] een traject is ingezet, waaraan de moeder en de kinderen uiteindelijk hun medewerking hebben verleend. Naar aanleiding van dit traject kon worden geconcludeerd dat er bij de moeder thuis in grote lijnen een steunende opvoeding wordt gegeven. [naam4] heeft geadviseerd nog andere doelen te onderzoeken. De moeder wil rust voor haar en de kinderen en wil aan een verdergaand onderzoek geen medewerking meer verlenen. Het hof is van oordeel dat - wat er ook zij van de problematiek van de vader en van (het gebrek aan) omgang van de kinderen met de vader - er wel grote zorgen bestaan rond de kinderen. Zowel in de situatie, waarin de kinderen daadwerkelijk slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik, verwaarlozing en mishandeling door de vader, zoals zij hebben verklaard, als in de situatie waarin zij deze beschuldigingen ten onrechte hebben geuit, verkeren de kinderen in een zeer zorgelijke positie. In het laatste geval moet immers worden onderzocht hoe de kinderen tot die (in dat geval onterechte) beschuldigingen zijn gekomen. In beide situaties hebben de kinderen behoefte aan juiste, gedegen hulpverlening. De kinderen krijgen nu therapie, [de minderjarige1] in verband met de revalidatie na een ongeval in 2023, [de minderjarige2] krijgt paardentherapie en [de minderjarige3] speltherapie. Het hof is van oordeel dat nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, waarbij het de vraag is of de huidige door moeder ingezette therapie voldoende helpend is voor de kinderen. De vader heeft verklaard te willen meewerken aan verder onderzoek om dat goed te kunnen vaststellen. De moeder wil niet meewerken. Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat nader onderzoek zal zorgen voor her-traumatisering bij de kinderen. Tot op heden is namelijk nog steeds niet onderzocht of er bij de kinderen daadwerkelijk sprake is geweest van een trauma. Aangezien het niet de verwachting is dat de moeder nu wel op vrijwillige basis zal meewerken aan een nader onderzoek en de door de GI aan de hand daarvan noodzakelijk geachte hulpverlening, maar volledig haar eigen koers vaart, is naar het oordeel van het hof de ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk. Voor de volledigheid merkt het hof nog op dat het vorenstaande niet betekent dat de moeder nu (onverkort) moet meewerken aan het gezinsonderzoek van [naam1] en het traject Ouderschap bij scheiding van [naam2] , startend met de [naam3] . Van dat deel van de beslissing van de rechtbank in het kader van de geschillenregeling staat immers geen hoger beroep open.
De conclusie
5.9
Nu het hof een ondertoezichtstelling noodzakelijk acht zal het hof de bestreden beschikking, voor zover daarbij het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling is afgewezen, vernietigen. Omdat er in de periode van 5 februari 2025 tot vandaag geen ondertoezichtstelling was, is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling niet toewijsbaar. Het hof zal zoals aangegeven de kinderen (opnieuw) onder toezicht stellen van de GI met ingang van heden tot 5 februari 2026.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 januari 2025, voor zover daarbij het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling is afgewezen,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met ingang van heden tot 5 februari 2026 onder toezicht van de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, R. Feunekes en A.T. Bol, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 3 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.