ECLI:NL:GHARL:2025:4105

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
21-001845-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging met eerdere veroordeling en vordering tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, die eerder was veroordeeld voor belaging, heeft opnieuw hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren. De zaak betreft belaging van de benadeelde partij, waarbij de verdachte stelselmatig ongewenst contact heeft gezocht, ondanks een contactverbod dat hem was opgelegd. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een nieuwe straf opgelegd, waarbij het hof de ernst van het bewezenverklaarde gedrag van de verdachte heeft meegewogen. De verdachte is opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001845-24
Uitspraak d.d.: 3 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2024 met parketnummer 18-261957-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-191431-21, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd:
  • vernietiging van het vonnis;
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 61 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. L.S. Slinkman, en door de benadeelde partij en haar vertegenwoordiger van Slachtofferhulp Nederland, [naam] , naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een contact- en een locatieverbod.
Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering voor het overige afgewezen.
De politierechter heeft de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een (enigszins) andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 16 februari 2023 tot en met 05 juli 2023 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door (stelselmatig/veelvuldig)
- hinderlijk en/of ongewenst en/of (be)dreigend naar die [benadeelde] te bellen, althans telefonisch contact met die [benadeelde] op te nemen met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Het hof bezigt met betrekking tot het tenlastegelegde de navolgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken betreft dit (voor kopie conform het origineel verklaarde) op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Politie eenheid Noord-Nederland, met zaakregistratienummer PL0100-2023203013, gesloten op 23 oktober 2023.
1. Een proces-verbaal van aangifte, pagina’s 40-42, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als verklaring van [benadeelde] op 2 augustus 2023:
Ik doe aangifte van belaging. Ik heb eerder aangiftes gedaan van stalking. Hiervoor is verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] , veroordeeld. Op dit moment geldt er een locatie- en contactverbod voor [verdachte] . Deze geldt van 27 september 2021 tot en met 27 september 2023.
Ik wil graag een aanvulling doen op de bovenstaande aangiftes, omdat de telefoonoproepen nog niet zijn gestopt sinds mijn laatste aangifte in januari.
Op de volgende datums en tijdstippen heb ik anonieme oproepen ontvangen en ik vermoed dat deze van [verdachte] afkomstig zijn:
3 juli 2023, om 12:00 uur;
5 juli 2023, om 12:24 uur.
Ik word gemiddeld drie keer per week anoniem gebeld op mijn werktelefoon, met [telefoonnummer 1] .
Ongeveer drie à vier weken geleden ontving ik een oproep op mijn werktelefoon. Ik
heb deze oproep opgenomen en ik herkende de stem van [verdachte] . Ik hoorde hem
zeggen dat hij vanaf september vrij spel heeft en dat hij mijn bedrijf kapot wil maken.
2. Een proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 59-60, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als relaas van [verbalisant] :
Op 21 juli 2023 ontving ik de uitslag van de vordering historische telefoongegevens, van het [telefoonnummer 1] Dit telefoonnummer behoort toe aan aangeefster [benadeelde] .
In de periode van 16 februari 2023, 20:46 uur en 5 juli 2023, 12:24 uur, zijn er hoogstwaarschijnlijk 38 events/oproepen van het [telefoonnummer 2] naar het telefoonnummer van aangeefster gepleegd.
Op 24 juli 2023 ontving ik antwoord op de CIOT bevraging, van [telefoonnummer 2] . Hierin stond het volgende:
Telefoonnummer : [telefoonnummer 2]
Voorletters: [voorletter] .
Achternaam: [verdachte]
Straat: [straatnaam]
Huisnummer: [huisnummer]
Postcode: [postcode]
Woonplaats: [woonplaats] .
3. Een proces-verbaal van verhoor, pagina’s 79-83, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als vraag van (een van de) verbalisant(en) (V) en als antwoord van verdachte (A):
V: Welk(e) telefoonnummer(s) gebruik jij? (CIOT [telefoonnummer 2] op naam van [verdachte] )
A: Ik heb maar een, dat is [telefoonnummer 2] .
V: Ben jij de enige die dit nummer gebruikt?
A: Ja dat is de enige. Ik leen hem uit voor kabeltekeningen, maar daar ben ik altijd bij, 9 van de 10 keer.

Verweer

In de procedure in hoger beroep heeft verdachte een alternatief scenario ingebracht, dat er op neerkomt dat niet hijzelf, maar de zoon van verdachte naar aangeefster heeft gebeld met de telefoon van verdachte.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Aangeefster heeft omstreeks 5 juli 2023 een oproep op haar telefoon opgenomen. Zij herkende toen de stem van verdachte.
Verdachte heeft bij zijn verhoor door de politie op 9 oktober 2023 verklaard dat hij de enige persoon is die het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebruikt en dat, mocht hij de telefoon werkgerelateerd uitlenen, hij daar vrijwel altijd bij aanwezig is.
Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij het telefoonnummer van aangeefster niet in zijn telefoon had staan. Ook heeft hij verklaard dat zijn kinderen de toegangscode tot zijn telefoon wisten.
De zoon van verdachte is ter zitting in hoger beroep als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij enkele keren naar aangeefster heeft gebeld maar dat hij, als de telefoon werd opgenomen, dichtklapte en niets heeft gezegd. Ook heeft hij stellig verklaard dat het telefoonnummer van aangeefster in de telefoon van verdachte stond. Verder heeft hij verklaard dat de telefoon van zijn vader geen toegangscode had.
De verklaring van de zoon van verdachte strookt daarmee op belangrijke punten niet met de verklaring van verdachte.
Bovendien heeft aangeefster verklaard dat zij een oproep heeft opgenomen en de stem herkende van verdachte. Het hof heeft op de zitting de stem van zowel verdachte als de stem van verdachtes zoon gehoord. Het hof heeft geconstateerd dat deze stemmen verschillen vertonen. De stem van verdachte klinkt zwaarder dan de stem van de zoon van verdachte en daarnaast heeft verdachte in tegenstelling tot zijn zoon een duidelijk hoorbaar Drents accent.
Gelet op het voorgaande acht het hof het alternatieve scenario dat het de zoon van verdachte degene is geweest die telkens met de telefoon van verdachte heeft gebeld naar aangeefster, onvoldoende aannemelijk geworden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks de periode van 16 februari 2023 tot en met 5 juli 2023 te [plaats] , [gemeente] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door stelselmatig/veelvuldig hinderlijk en/of ongewenst en/of (be)dreigend naar die [benadeelde] te bellen, met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster [benadeelde] . Hij heeft haar gedurende een periode van bijna vijf maanden meermalen gebeld, terwijl hij op dat moment geen contact met haar mocht zoeken omdat hem een contactverbod was opgelegd.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 mei 2025 blijkt immers dat verdachte op 27 september 2021 ter zake van een soortgelijk strafbaar feit, dat ook betrekking had op [benadeelde] , onherroepelijk tot straffen is veroordeeld. Verdachte liep ten tijde van het onderhavige feit nog in de proeftijd die op 27 september 2021 was opgelegd. Blijkbaar heeft die proeftijd hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan belaging van aangeefster. Bovendien wist hij dat aangeefster niet wilde dat hij contact met haar opnam, gelet op haar eerdere aangiftes en voornoemde veroordeling. Toch bleef hij contact met haar opnemen. Het hof weegt dat in strafverzwarende zin mee. Verdachte heeft met dit grensoverschrijdende gedrag op ingrijpende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Dat is treffend naar voren gekomen in de door aangeefster opgestelde slachtofferverklaring.
Voormelde veroordeling maakt ook dat het zogenoemde taakstrafverbod van artikel 22b Sr geldt. Van nieuwe politie- of justitiecontacten is verder niet gebleken.
Ook heeft het hof het op 17 juni 2025 opgemaakte reclasseringsrapport in aanmerking genomen. Uit het rapport volgt dat de reclassering geen noodzaak ziet interventies aan te bieden.
Verdachte heeft met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij rust voor zichzelf en zijn gezin wil en dat hij door de gevolgen van de eerdere veroordeling wegens belaging een teruggetrokken leven leidt. Hij heeft verder verklaard dat hij naar aanleiding van de eerdere strafzaak gesprekken heeft gevoerd met een medewerker van het AFPN en dat hij daar veel baat bij heeft gehad.
Het hof ziet in het voorgaande en de omstandigheid dat het na de tenlastegelegde pleegperiode rustig is gebleven, aanleiding om aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren. Deze straf is passend en geboden. Het hof legt een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf op dan de advocaat-generaal heeft gevorderd om de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen. Daarnaast dient deze straf als stevige stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden niet in herhaling te vallen. Zoekt verdachte toch opnieuw contact met aangeefster, dan loopt hij het risico dat hij de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf alsnog moet uitzitten.
Het hof ziet gelet op deze stevige waarschuwing in de vorm van een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaren, gelet op de omstandigheid dat verdachte al geruime tijd geen contact met aangeefster heeft opgenomen geen meerwaarde in het opleggen van een contact- of locatieverbod.
Mede gelet op de beslissing van het hof op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf, ziet het hof geen aanleiding om daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.250,- te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De door de benadeelde partij geleden schade is naar het oordeel van het hof het rechtstreekse gevolg van het bewezen verklaarde feit, als bedoeld in art. 361 lid 2 aanhef en onder b van het Wetboek van Strafvordering. Artikel 6:95 van het Burgerlijk wetboek (BW) bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft.
Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het artikel luidt, voor zover hier relevant:
‘Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Van dat laatste is in ieder geval sprake als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat van de in artikel 6:106 BW aanhef en onder b bedoelde aantasting in haar persoon “op andere wijze” sprake is. Het hof stelt in dat verband vast, dat de benadeelde partij – na eerder slachtoffer te zijn geweest van belaging door verdachte – gedurende een periode van meerdere maanden herhaaldelijk is gebeld door verdachte. Verdachte heeft daarmee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij en dit is voor haar – blijkens haar toelichting bij de vordering – beangstigend geweest. Ze heeft daaromtrent naar voren gebracht dat ze zich machteloos en radeloos voelde toen verdachte door bleef gaan met bellen ondanks het contactverbod en dat ze last kreeg van hartkloppingen. Ze voelde zich onveilig op haar werk en in haar eigen woning, was ’s nachts alert en kon door spanningsklachten lastig in slaap komen. Gelet op de aard en de ernst van de normschending, de indringendheid en de frequentie van het bewezenverklaarde en de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is naar het oordeel van het hof sprake van een aantasting in haar persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 onder b BW. Het hof vindt dan ook dat de benadeelde partij in aanmerking komt voor schadevergoeding.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden naar maatstaven van billijkheid toe te wijzen tot een bedrag van
€ 1.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering zal voor het overige deel worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 september 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, parketnummer 18-191431-21. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Anders dan de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman van veroordeelde ziet het hof wel aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging te bevelen, temeer nu sprake is van het plegen van eenzelfde strafbaar feit ten aanzien van dezelfde aangeefster. Verdachte moet zich ervan bewust zijn, mede in het licht van de in deze strafzaak opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, dat het overtreden van de voorwaarden leidt tot tenuitvoerlegging van de straf.
Op grond van hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een bevel tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van 200 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 juli 2023.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 september 2021 met parketnummer 18-191431-21, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 3 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.