ECLI:NL:GHARL:2025:4188

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
21-002034-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na verzuim in procesvoering en bewijsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden voor de voorbereiding van explosies en wapenbezit. Het hof constateerde dat er in de procesvoering sprake was van een schending van de verbaliseringsplicht, maar dat dit verzuim was hersteld, waardoor het proces als geheel eerlijk was. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege ernstige inbreuken op de procesorde, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tenlastegelegde feiten had begaan, en sprak hem vrij van de beschuldigingen. De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijke procesvoering en de noodzaak om verzuimen te herstellen om de rechten van de verdachte te waarborgen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002034-22
Uitspraak d.d.: 8 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle , van 4 mei 2022 met parketnummer 08-952020-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [woonplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. [locatie 1] te [geboorteplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 april 2023 -waarna op 10 mei 2023 een tussenarrest is gewezen-, de terechtzitting van het hof op 24 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.W. Nillesen,- naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden wegens – kort gezegd – de eendaadse samenloop van:
- feit 1: voorbereiding van opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
voorbereiding van enig gebouw opzettelijk vernielen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
- feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7 en
- feit 3: opzetheling
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. Daarnaast komt het hof tot een andere bewijsbeslissing.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 augustus 2019 te [plaats] en/of (elders) in Nederland, ter voorbereiding van het/de te plegen misdrijf/misdrijven van het teweegbrengen van een ontploffing, het vernielen van een gebouw en/of gekwalificeerde diefstal (zogenaamde plofkraak),
in ieder geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk
-een personenauto (Audi, [type] , kleur zwart) voorzien van een of meerdere (duplo-)kentekenpla(a)t(en) [kenteken] , terwijl in voornoemde personenauto (naast de bestuurdersstoel) een snoer (voorzien van een aan- en/of uitknop) doorlopend tot in de kofferbak van die personenauto, was gemonteerd en/of waardoor de achterverlichting van die personenauto aan en/of uit kon worden geschakeld en/of
- een of meerdere explosief/explosieven, bestaande uit onder meer een (metalen) buis gevuld met ongeveer 65 gram, althans een hoeveelheid, pentriet (PETN), althans een explosief materiaal en/of een (metalen) buis, voorzien van een (elektrisch) slagpijpje ( [type] ), althans een ontstekingsmiddel en/of
- een jerrycan gevuld met een vloeistof en/of
- een (aangepaste) trechter en/of
- een (zwarte) jas en/of
- een (zwarte) tas met inhoud, onder meer (werk)handschoenen (merk Gebol) en/of een (zwarte) bivakmuts en/of een (zwarte) heuptas en/of een (zwart vest) en/of een zaklamp en/of
- een spuitflacon gevuld met ammoniak, althans een vloeistof bestemd tot het begaan van dat misdrijf/die misdrijven, heeft verworven en/of vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 31 augustus 2019 te [plaats] en/of (elders) in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere explosief/explosieven, ongeveer 65 gram, althans een hoeveelheid, pentriet (PETN) en/of een (elektrisch) slagpijpje ( [type] ), althans een ontstekingsmiddel, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019 te [plaats] , althans in Nederland, een personenauto (Audi, [type] ), althans een goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed betrof.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Tijdens het verhoor van verdachte hebben de verhorende verbalisanten bewust door verdachte overgelegde medische informatie niet bij de stukken gevoegd. Het uithoren van de audio van het verhoor van verdachte en het horen van de betreffende verbalisanten kunnen dit vormverzuim niet herstellen. De informatie die verdachte heeft overhandigd aan de verbalisanten is in het ongerede geraakt, is niet meer beschikbaar en kan niet opnieuw worden gegenereerd. Van belang is ook de initiële bejegening door het openbaar ministerie. In eerste aanleg heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte het openbaar ministerie een rad voor ogen zou proberen te draaien door het uitkramen van onzin. De rechtbank heeft het openbaar ministerie daarin gevolgd. Inmiddels is – door de verbatim-uitwerking van het verhoor – gebleken dat de overwegingen van de rechtbank en het openbaar ministerie niet juist zijn; wat verdachte verklaard heeft over de gang van zaken rond het verhoor aangaande het overhandigen van de medische informatie klopt. Daarnaast zijn stukken uit onderzoek Karlsbad niet gevoegd aan het dossier, terwijl uit die onderzoeksgegevens blijkt dat een ander (ook) verdacht wordt van het besturen van dezelfde auto op hetzelfde moment op dezelfde plaats.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Er is geen sprake van een
onherstelbaarvormverzuim. De verbalisanten hebben weliswaar slordig gehandeld door de door verdachte tijdens het verhoor overgelegde ziekenhuispapieren niet aan de stukken toe te voegen, maar niet is gebleken dat dit opzettelijk is gebeurd. Het verzuim is hersteld doordat de verdediging het verhoor heeft kunnen uitluisteren en de verbalisanten zijn als getuige door de raadsheer-commissaris zijn gehoord. De conclusie is dan ook dat het recht op een eerlijk proces niet is geschonden.
Oordeel hof
Wat is er gebeurd?
Het hof stelt op basis van het dossier en de behandeling op de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep het volgende vast.
Op 2 juni 2020 is verdachte door de politie verhoord. Verdachte heeft tijdens dat verhoor ontkend dat hij iets met de zaak te maken had. Blijkens het proces-verbaal van verhoor heeft verdachte ook verklaard dat hij in de periode van de strafbare feiten waarvan hij werd verdacht doodziek was en dat hij in die periode chemobehandelingen kreeg.
Bij de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij tijdens het verhoor bij de politie ziekenhuispapieren aan de rechercheurs heeft laten zien waaruit blijkt dat hij in die periode– en ook op de avond dat de Audi, [type] met daarin explosieven door de bestuurder bij een politiecontrole is achtergelaten – was opgenomen in een ziekenhuis voor een chemobehandeling. Verdachte heeft ook verklaard dat één van de verbalisanten tijdens het verhoor de datum van 24 augustus heeft genoemd. Een chemobehandeling bestaat uit een paar dagen ziekenhuis, een dag thuis en dan een middag naar het ziekenhuis. Dat zou bevestigen dat verdachte op 31 augustus 2019 in het ziekenhuis lag. Verdachte heeft verklaard dat de verbalisanten de papieren echter niet wilden voegen aan het dossier. De voormalige raadsvrouw van verdachte heeft de papieren vervolgens meegenomen.
De (opvolgend en huidige) raadsman van verdachte heeft – per email – aan de rechtbank een schrijven van het UMC [locatie 2] overgelegd waaruit blijkt dat verdachte op 20 augustus 2019 is gestart met drie chemobehandelingen.
De raadsman heeft bij de rechtbank het verzoek gedaan om het audiofragment van het politieverhoor uit te luisteren om zo de verklaring van verdachte te verifiëren. De officier van justitie heeft zich hier tegen verzet en de rechtbank heeft het verzoek afgewezen.
In het vonnis heeft de rechtbank overwogen dat op geen enkele wijze uit de inhoud van het proces-verbaal van verhoor naar voren komt dat verdachte stukken aan de politie zou hebben overhandigd. De rechtbank heeft bij de noodzaak voor het uitluisteren van de audio-fragmenten ook betrokken dat verdachte heeft verzuimd om zelf dergelijke medische stukken ter terechtzitting te overleggen.
Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld. De verdediging heeft bij appelschriftuur het verzoek tot verstrekking van de auditieve opnamen van het verhoor van verdachte herhaald. Dit verzoek is bij voorzittersbeslissing ingewilligd.
De raadsman heeft aan de hand van deze opnames het verhoor van verdachte d.d. 2 juni 2020 zelf verbatim uitgewerkt. Hieruit blijkt dat verdachte tijdens zijn verhoor medische stukken aan de verbalisanten heeft laten zien en dat de verbalisanten deze stukken niet aan het proces-verbaal hebben willen toevoegen. Het hof neemt de naar zijn oordeel relevante passages uit dit verbatim uitgewerkte verhoor op als bijlage I bij dit arrest.
De raadsman heeft daarnaast in hoger beroep stukken overgelegd uit een ander onderzoek (onderzoek Karlsbad) waaruit blijkt dat een getuige verklaart dat een ander dan verdachte verantwoordelijk zou zijn voor het aan verdachte ten laste gelegde.
Op de zitting van 26 april 2023 van het hof heeft de advocaat-generaal het voorwaardelijke verzoek gedaan om de verbalisanten te horen als getuigen. De verdediging heeft zich aangesloten bij dit verzoek. Het hof heeft dit verzoek toegewezen.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn door de raadsheer-commissaris gehoord. [verbalisant 1] heeft in zijn algemeenheid verklaard dat als een verdachte zelf stukken mee zou nemen deze aan het verhoor gehecht moeten worden als bijlage. [verbalisant 2] heeft eenzelfde verklaring afgelegd. [verbalisant 1] heeft geen verklaring voor het feit dat in het proces-verbaal niet is opgenomen dat verdachte ziekenhuispapieren heeft laten zien. [verbalisant 2] kan zich dit ook niet herinneren.
Juridisch oordeel
Volgens vaste jurisprudentie komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. In een recente uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2025:217) is de toepassing van deze maatstaf verder verduidelijkt. In rechtsoverweging 2.5.2. overweegt de Hoge Raad:
“De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”. In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gehanteerde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht (vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0655), of waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt (vgl. HR 8 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1239).”
In rechtsoverweging 2.5.3 staat vervolgens:
“In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt de onder 2.5.2 besproken maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Het is echter niet uitgesloten, zoals onder 2.3.4 is overwogen, dat in zo’n geval strafvermindering ter compensatie van het daadwerkelijk ondervonden nadeel plaatsvindt.”
Uit het bepaalde in artikel 29a Wetboek van Strafvordering (Sv) volgt dat de verklaring van de verdachte zo volledig mogelijk wordt weergegeven in een proces-verbaal en voor zo veel mogelijk in vraag- en antwoordvorm.
Artikel 152 Sv schrijft voor dat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal opmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing, zoals thans gedefinieerd in artikel 132a Sv, is verricht of bevonden. Redelijke uitleg van die bepaling in het licht van de aan een eerlijk proces te stellen eisen brengt het volgende mee. Het staat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren slechts dan vrij het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten ingeval hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun, aan toetsing door de officier van justitie onderworpen, oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. Ingeval het opmaken van een proces-verbaal achterwege blijft, zal evenwel dienen te worden voorzien in een zodanige verslaglegging van de desbetreffende verrichtingen en bevindingen, dat doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter in het eindonderzoek tot nadere verantwoording omtrent dat onderdeel van het opsporingsonderzoek.
De wet verbindt geen rechtsgevolgen aan de niet-naleving van artikelen 29a en 152 Sv. Het staat dus ter beoordeling van de rechter of en zo ja in hoeverre aan de omstandigheid dat het opmaken van proces-verbaal achterwege is gebleven, enig rechtsgevolg moet worden verbonden.
Met inachtneming van het voorgaande overweegt het hof ten aanzien van het verweer het volgende.
Naar het oordeel van het hof hebben de verbalisanten die verantwoordelijk waren voor het verhoren van verdachte, een op onderdelen ontoereikende en onvolledige weergave van wat door hen is bevonden in strijd gehandeld met de op hen rustende verbaliseringsplicht. Dit verzuim is echter hersteld door de beschikbaarheid van geluidsopnames van het verhoor, de voeging van de verbatim-uitwerking in het dossier en de betreffende verbalisanten als getuige te bevragen bij de raadsheer-commissaris. Naar het oordeel van het hof zijn aldus ‘the proceedings as a whole fair’.
Datzelfde geldt ten aanzien van het medische stuk dat mogelijk ontlastend bewijs had opgeleverd en dat de verbalisanten niet hebben toegevoegd aan het dossier. Niet kan worden uitgesloten dat het voegen van de door verdachte getoonde bescheiden tijdens het verhoor in dit vroege stadium van het onderzoek reële betekenis had kunnen hebben voor het verdere vervolg van de zaak en de beoordeling bij de rechtbank. Niet valt echter in te zien dat een dergelijk stuk niet (opnieuw) had kunnen worden opgevraagd bij het ziekenhuis waar verdachte destijds onder behandeling was en dat de detentie van verdachte daaraan in de weg stond, zoals door de verdediging is aangevoerd.
Dit maakt dat – gelet op de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf – het hof geen aanleiding ziet voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Het hof verwerpt aldus het verweer.

Vrijspraak

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat hij niet de bestuurder was, maar dat zijn DNA-materiaal mogelijk op de spullen is beland toen hij de auto heeft gesweept, plausibel is.
De advocaat-generaal acht feit 3 bewezen. Gelet op het strafblad van verdachte begeeft hij zich kennelijk in criminele kringen. Het is bekend dat auto’s als deze vaak worden gesweept om te kijken of er bijvoorbeeld afluisterapparatuur in zit en dat deze auto’s worden gebruikt voor het plegen van delicten. Verdachte had dus redelijkerwijs kunnen vermoeden dat het om een gestolen auto ging. Hij had de sleutel en dus ook de beschikkingsmacht over de auto in de ten laste gelegde periode.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle feiten vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte in het ziekenhuis lag op het moment dat de feiten 1 en 2 werden gepleegd. Ook overigens is niet aannemelijk dat hij op de tenlastegelegde datum in de auto heeft gezeten. Dat hij had moeten vermoeden dat de auto van misdrijf afkomstig was kan niet op basis van objectief waarneembare uiterlijkheden worden vastgesteld.
Oordeel hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof acht aannemelijk dat verdachte in de ten laste gelegde periode een chemobehandeling heeft ondergaan. Deze verklaring vindt steun in de patiëntbrieven van het UMC [locatie 2] waaruit blijkt dat verdachte op 20 augustus 2019 is gestart met drie chemokuren en dat de chemotherapie in december 2019 is afgerond. Ook vindt de verklaring steun in dat wat is gebleken uit het verbatim uitgewerkte proces-verbaal van verhoor van 2 juni 2020.
Verdachte heeft voorts een verklaring gegeven voor het in de Audi [type] aangetroffen DNA-materiaal. Deze lezing wordt niet weersproken door de bewijsmiddelen. Daardoor kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op de tenlastegelegde datum in de auto heeft gezeten en de hem verweten feiten heeft begaan. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde.
Voor wat betreft het onder feit 3 ten laste gelegde overweegt het hof dat het enkele feit dat verdachte in een auto van het exclusieve type (een Audi [type] ) heeft gezeten en hij naar eigen zeggen deze auto heeft gesweept, onvoldoende is om te concluderen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de betreffende auto een door misdrijf verkregen goed betrof. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van datgene wat hem onder feit 3 is tenlastegelegd.

Beslissing op beslag

Naar het oordeel van het hof kunnen de inbeslaggenomen rollen tape en de tas aan [rechthebbende] worden teruggegeven, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen de teruggave verzet
.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan [rechthebbende] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- zwarte tas
- twee rollen isolatietape.
Aldus gewezen door
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Steenbrink en mr. S. Weening, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. van Dalen, griffier,
en op 8 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

BIJLAGE I

“ Z: Nee, heel eerlijk, je hebt het nu over.. wat zei je? Augustus ofzo toch?
V1: Ja
Z: Je hebt het over augustus?
V1 en V2: 31 augustus
Z: Weten jullie dat ik vanaf mei dood en doodziek ben geweest?
V1: Nee.
Z: Dat bedoel ik.
V1: Oke
Z: (..) Ik ben vanaf mei dood en doodziek geweest. En ik weet wel, ik ga niet met explosieven in de rondte rijden, of weet ik veel wat als ik doodziek ben.
(..)
Z: Kom op hé jongens, als jullie een klein beetje je huiswerk hadden gedaan, dan weet je gewoon dat ik dood en doodziek was. (..) Die inval kwam net na m’n laatste chemo. Dat ik denk van, serieus.. Wisten jullie niet dat ik ziek was, of hebben jullie gewacht dat de chemo afgelopen was?
V1: 1. Dat wisten wij niet, 2. Wij krijgen geen medische gegevens van iemand.
V2: Kan jij aantonen dat jij de 31e in het ziekenhuis lag dan?
Z: Eh, ik weet niet, ik moet even kijken. Ik heb mijn ziekenhuistrajectpapieren meegenomen.
(..)
V2: (zoekend in het formulier): 24 augustus..
V1: Ja ik zie het.
V1: Momentje.
V2: Die medische gegevens, vind je het goed dat we die opnemen in het..
V1: Die ga ik niet opnemen. Dat mag niet, dat mag niet.
(..)
Z: Deze papieren ja, ik weet niet, je neemt het niet in het dossier op. Dat maakt me niet zoveel uit, maar mocht je het nodig hebben, dan kan je altijd..
V1: Ja. Dat is natuurlijk ook voor je eigen verdediging belangrijk om te hebben.
Z: Maar misschien ook voor jullie, dat je ook helderheid krijgt. Snap je? Het is niet alleen van mij?
V1: Ben je van mening dat je het ontkennen of beroepen op je zwijgrecht je zal helpen in het strafproces?
(..)
Z: Aan de andere kant, nu weten jullie dat ik ziek ben geweest en zo. En ja kom op zeg, iemand die dood heeft gelopen. Ik kan foto’s terughalen van mezelf. Echt waar, ik kon mijn eigen reet nog niet afvegen.
V1: Ja, dat zeg je de hele tijd hè, en dat geloof ik hè, maar ik ken ook zat mensen die het hebben gehad en dat wel konden en dat maakt niet uit.
Z: Iedere chemo is anders hè.
V1: Ja dat weet ik en dat maakt verder niet uit. Weet je, je kan het zeggen. Ik zou je willen geloven, maar dat lukt niet. Ik doe dit al 10 jaar. En al 10 jaar zitten ze voor mijn neus te liegen. Ik impliceer niet dat jij dat doet, maar dat is gewoon ervaring.
Z: Hoeveel augustus zei je dat het was?
V1: 31
Z: 31 augustus, toen zat ik als het goed is al aan de chemo. Dus, hoe ga ik dat doen dan?
V1: Dat weet ik niet. Ik weet niet hoe jij er op gereageerd hebt. Er zijn mensen die hebben er last van en er zijn mensen die maanden in het ziekenhuis moeten liggen van chemo. Dan kom ik weer terug op het vorige, ik ga niemand geloven die aan de andere kant van het glas zit. Dat is mijn ervaring.”