ECLI:NL:GHARL:2025:4189

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
21-001419-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met strafoplegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van verkrachting wegens onvoldoende steunbewijs, maar is wel veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Het hof oordeelt dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is en dat er voldoende steunbewijs aanwezig is voor haar verklaring. De verdachte heeft de aangeefster gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. De opgelegde straf bestaat uit een gevangenisstraf van 2 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001419-22
Uitspraak d.d.: 8 juli 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 8 april 2022 met het parketnummer 18-245983-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J. Gunning, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de advocaat, mr. C.E. Hok-A-Hin, namens de benadeelde partij [benadeelde] , naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen, deze vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 juni 2019 te [plaats] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
-het op de mond zoenen en/of
-het aanraken van de ontblote penis van verdachte en/of
-het meermalen drukken van het hoofd van [slachtoffer] naar de ontblote penis van verdachte,
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte,
-een arm om [slachtoffer] heeft geslagen en/of [slachtoffer] voor zich uit heeft geduwd en/of meegevoerd en/of meegetrokken en/of tegen [slachtoffer] aan is gaan staan en/of [slachtoffer] tegen een muur heeft gedrukt en/of
-zijn broek heeft opengemaakt en zijn penis heeft ontbloot en/of
-tegen [slachtoffer] heeft gezegd:" ja kan me wel even verwennen en/of je kan me wel pijpen
en/of
je kan me toch wel even aftrekken en/of kom op je kan je handen toch wel even gebruiken" althans woorden gelijke strekking en/of
-een hand/arm van [slachtoffer] naar zijn penis heeft getrokken en/of
-meermalen het hoofd van [slachtoffer] naar zijn ontblote penis heeft geduwd en/of
waarbij [slachtoffer] telkens heeft aangegeven dat ze dit niet wilde;
2.
hij in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 19 juni 2019 te [plaats] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde] , te weten het meermalen, althans eenmaal, duwen van een of meer vingers in de vagina van [benadeelde] en/of het duwen van zijn penis in de mond en/of de vagina van [benadeelde] en/of het betasten van de borsten van [benadeelde] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid hierin dat verdachte,
-het hoofd van [benadeelde] heeft beetgepakt en naar zijn penis heeft geduwd en/of zijn penis in de mond van [benadeelde] heeft geduwd en/of het hoofd van [benadeelde] heen en weer heeft bewogen en/of
-aan de kleding van [benadeelde] heeft getrokken en/of kleding van [benadeelde] heeft uitgetrokken en/of
-tegen [benadeelde] heeft gezegd "dat ze niet naar huis ging en/of van hem was" en/of
- [benadeelde] bij de armen en/of haar middel en/of benen heeft vastgepakt en/of - [benadeelde] heeft bespuugd en/of
-een honkbalknuppel aan [benadeelde] heeft getoond en/of
- [benadeelde] wisselend op haar buik en/of rug heeft gelegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De verdachte ontkent de tenlastegelegde verwijten stellig.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman – kort samengevat – aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar is en dat er zeer behoedzaam met de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] omgegaan dient te worden. Verder bevestigen de beide getuigenverklaringen in onvoldoende mate de verklaring van aangeefster en kunnen daarom niet dienen als steunbewijs.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman – kort samengevat – aangevoerd dat de verklaring van [benadeelde] niet betrouwbaar is en dat de betrouwbaarheid van haar verklaring niet mede kan worden gebaseerd op de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 1] . Het gedrag van aangeefster en haar contact na 18 juni 2019 maken onaannemelijk dat sprake is geweest van een verkrachting. Ook ten aanzien van dit feit geldt dat de verklaring van aangeefster onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijs. De steunverklaringen zijn gebaseerd op mededelingen uit dezelfde bron, zonder concrete eigen waarneming.
Het oordeel van het hof
Beoordelingskader
In zedenzaken is het bijeenbrengen van voldoende bewijs van betrokkenheid van een verdachte, gelet op de besloten aard van de strafbare gedraging, doorgaans problematisch als een verdachte ontkent. De vraag die het hof moet beantwoorden is of er is voldaan aan het bewijsminimum. Het hof stelt voorop dat volgens artikel 342, tweede lid, Sv het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van het slachtoffer. Dat betekent dat de enkele verklaring van een slachtoffer onvoldoende is. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden. De vraag of er voldoende steunbewijs is indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige, zoals vaak het geval is bij zedenzaken, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn daarvoor in de jurisprudentie enige regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs “voldoende steun” geven aan de verklaring van die getuige, dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige. Steunbewijs mag in beginsel niet enkel afkomstig zijn van dezelfde bron in die zin dat als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie de getuige heeft verteld wat haar of hem is overkomen. Enkel een de auditu (“van horen zeggen”)-verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. Wel kunnen bepaalde waarnemingen die de de auditu-getuige persoonlijk heeft gedaan voldoende steunbewijs opleveren. Ook kunnen eigen waarnemingen van getuigen, die weliswaar niet het kernverwijt (bijvoorbeeld de seksuele handelingen) bevestigen, binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om als objectief gegeven in combinatie met andere omstandigheden een rol van betekenis te spelen als steunbewijs naast de verklaring van het slachtoffer. Het is niet (per se) vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen. Het hof benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is.
In strafzaken dienen aangiftes kritisch en zorgvuldig te worden bezien. Behoedzaamheid geldt aanvullend in zedenzaken, waarin doorgaans naast aangever, dan wel aangeefster en verdachte geen getuigenverklaringen voorhanden zijn. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden kunnen voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Veroordeling ten aanzien van feit 1
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] betrouwbaar zijn en overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat aangeefster [slachtoffer] in de kern consistent is geweest in haar verklaringen tijdens het informatieve gesprek en het daarop volgende verhoor bij de politie. Ook tijdens haar verhoor bij de raadsheer-commissaris bleef zij op hoofdlijnen consistent verklaren. Aangeefster heeft in heldere bewoordingen verklaard over de manier waarop de verdachte haar seksueel benaderde. Het hof is van oordeel dat zij in haar verklaringen gedetailleerd en authentiek is in de beschrijving van de seksuele handelingen. Bovendien worden haar verklaringen ondersteund door twee getuigenverklaringen, te weten die van [getuige 2] en [getuige 1] . Deze getuigen zien niet alles gebeuren, maar de verklaringen komen wel in de kern en op essentiële onderdelen overeen met het verhaal van aangeefster. De verdachte stelt hiertegenover slechts een kale ontkenning. Een reden waarom aangeefster en de getuigen hem met hun verklaringen in een kwaad daglicht stellen heeft de verdachte niet kunnen geven.
Om genoemde redenen ziet het hof, evenals de rechtbank, geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van deze verklaringen. De verklaringen van aangeefster acht het hof dan ook bruikbaar voor het bewijs en het hof zal haar verklaringen als uitgangspunt nemen.
De volgende vraag die voorligt, is of er ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde sprake is van ander bewijs dat de verklaringen van aangeefster ondersteunt. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde die hieronder cursief zijn weergegeven.
Uit de verklaring van aangeefster volgt dat verdachte – nadat zij vrijwillig met verdachte vanuit de club naar buiten is gelopen – haar steeds meer naar zich toe trok en begon te zoenen. Aangeefster zei daar niets van maar zei nadien wel dat ze terug wilde. Verdachte trok aangeefster opnieuw naar zich toe en sloeg een arm om haar heen en duwde haar mee, verder bij de club vandaan. Aangeefster stond met haar rug tegen de muur en verdachte stond zo dicht tegen haar aan dat ze niet weg kon komen. Ze heeft geprobeerd verdachte van haar af te duwen maar dat lukte niet. Aangeefster zag dat verdachte zijn broek opende en zijn geslachtsdeel uit zijn broek haalde. Vervolgens voelde zij dat verdachte met zijn hand haar hoofd naar beneden probeerde te duwen. Dit lukte hem niet omdat aangeefster dat tegenhield. Verdachte sloeg opnieuw zijn arm om haar schouder waardoor hij nog dichter tegen aangeefster aan kwam staan. Hij duwde opnieuw haar hoofd naar beneden. Aangeefster heeft meerdere keren gezegd dat zij dit niet wilde.
De rechtbank vindt in de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] steun voor de verklaring van aangeefster. Getuige [getuige 1] heeft gezien dat aangeefster tegen de muur stond en dat verdachte aangeefster bij haar haren pakte en aan haar haren trok. [getuige 1] zag ook dat de riem van verdachte los was. Getuige [getuige 2] heeft niet gezien dat de broek van verdachte los was, maar kon wel merken aan aangeefster dat haar houding veranderde op het moment dat zij met haar rug tegen het muurtje stond en verdachte om haar heen hing. [getuige 2] verklaart te hebben gezien dat aangeefster bewoog alsof ze aan hem wilde ontsnappen en dat ze merkte aan aangeefster dat ze overstuur was toen getuigen tussenbeide kwamen.
Het hof is voorts van oordeel dat het chatbericht dat aangeefster [slachtoffer] kort na het voorval naar de verdachte heeft gestuurd haar verklaring ondersteunt, te weten:
"Hee, [slachtoffer] hier .. ik vind het echt niet fijn wat je deed, ik zeg nog nee en toch maak je je broek open. en ik probeer weg te lopen en je trekt me gewoon terug. Als [getuige 1] niet was gekomen was je dan helemaal niet gestopt? Kan je dan echt geen grens accepteren. Wat is niet duidelijk aan NEE? Ik zei duidelijk nee en probeerde zelfs wegtelopen."
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] , die het hof betrouwbaar acht, niet op zichzelf staan. Er is daarom aan het bewijsminimum voldaan.
Het hof is op grond van het voorgaande, met de rechtbank, van oordeel dat de verdachte op 2 juni 2019 in [plaats] aangeefster [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, door zo om haar heen te staan dat zij niet weg kon en haar meerdere keren bij haar haren vast te pakken en naar zijn geslachtsdeel te duwen, terwijl zijn broek al open was. Uit zijn handelen volgt onmiskenbaar dat het zijn bedoeling was om haar tegen haar wil seksuele gedragingen te laten plegen of ondergaan. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Het voorgaande brengt mee dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde aanranding.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Niet ter discussie staat dat aangeefster [benadeelde] op 18 en 19 juni 2019 in de woning van de verdachte is geweest en dat hij haar een rondleiding in zijn woning heeft gegeven in het kader van uit te voeren schoonmaakwerkzaamheden. Ook niet ter discussie staat dat de verdachte en aangeefster na 18 juni 2019 via Whatsapp vriendelijke gesprekken hebben gevoerd. Waar de verklaringen van aangeefster en de verdachte uiteenlopen is of de verdachte aangeefster op 18 en 19 juni 2019 heeft gedwongen seksuele handelingen te ondergaan.
Uit de verklaring van aangeefster [benadeelde] volgt dat de verdachte een rondleiding heeft gegeven in zijn huis. In de badkamer heeft de verdachte haar uitgekleed en haar seksueel misbruikt, waarna dit misbruik is voortgezet in de slaapkamer. De seksuele handelingen bestonden volgens haar onder meer uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl zij geen kant op kon en heeft gegild en gehuild. De verdachte luisterde niet toen ze vroeg om te stoppen. Op de slaapkamer heeft de verdachte een honkbalknuppel tevoorschijn gehaald en daarmee bij aangeefster hevige angst veroorzaakt. Ook lag er een groot mes op de slaapkamer.
Tegenover de verklaring van aangever [benadeelde] staat de stellige ontkenning van de verdachte van het feit. Volgens hem is er in het geheel niets gebeurd tussen aangeefster en hem die avond en nacht. [benadeelde] heeft op 18 en 19 juni 2019 wel in de woning verbleven, maar heeft de nacht op zolder doorgebracht. Verdachte wijst op onjuistheden in de tijdlijn en op het feit dat aangeefster na de door haar gestelde verkrachting nog bij hem thuis is gekomen en ook dat er via Whatsapp een vriendschappelijk contact is geweest.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of naast de verklaringen van aangeefster in het procesdossier ondersteunende bewijsmiddelen aanwezig zijn die redengevend zijn voor het tenlastegelegde en voldoende inhoudelijk verband hebben met de verklaringen van aangeefster [benadeelde] .
Het hof is van oordeel dat de door aangeefster [benadeelde] uitgebreid afgelegde verklaringen het enige rechtstreekse bewijs vormen waaruit zou kunnen volgen dat de tenlastegelegde handelingen hebben plaatsgevonden. Het hof constateert dat aangeefster uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard hoe de vermeende verkrachting zou hebben plaatsgevonden.
Het hof constateert echter ook dat er na 18 juni 2019 ogenschijnlijk vriendschappelijke chatcontacten zijn tussen aangeefster en de verdachte. [benadeelde] heeft op 19 juni 2019 onder meer naar de verdachte gestuurd: ‘
Ik neem straks lekker eten voor je mee’, ‘
Kun je me over een uurtje ophalen?’ en ‘
Tot zo xx’. De verdachte heeft die dag onder meer app’jes gestuurd naar aangeefster: ‘
Schat dankjewel kamer van me dochter ziet er supper uit’ en ‘
Dankjewel xxx’. Aangeefster heeft vervolgens de volgende dag gereageerd met: ‘
Graag gedaan’, ‘
Nu de rest van het huis nog en dan ben je helemaal happy’ en ‘
Hoe is jouw dag?’. De dagen hierop hebben de verdachte en aangeefster elkaar meerdere berichten gestuurd. Op 27 juni 2019 heeft aangeefster het volgende bericht gestuurd: ‘
Ik heb erover nagedacht en ik wil geen contact meer met je. Dus ik blokkeer je nummer.’, waarna het contact tussen de verdachte en aangeefster is geëindigd. Dat aangeefster het contact op deze wijze met verdachte onderhield uit wraakgedachten – zoals zou kunnen volgen uit haar verklaring en de verklaring van haar ambulante begeleider [naam 1] – is voor het hof onvoldoende overtuigend om deze chatberichten met de vermeende verkrachting te rijmen. Dit brengt niet met zich dat het hof van oordeel is dat aangeefster niet de waarheid heeft verklaard in haar aangifte en verklaringen, maar het maakt wel dat zwaardere eisen worden gesteld aan het steunbewijs om tot bewijs voor de vermeende verkrachting te kunnen komen. Temeer nu hetgeen [naam 1] heeft verklaard afkomstig is uit dezelfde bron, namelijk aangeefster [benadeelde] . Het hof zal daarom behoedzaam omgaan met haar verklaringen
Nu de verdachte de seksuele handelingen ontkent, dient de verklaring van aangeefster [benadeelde] in voldoende mate te worden ondersteund door ander bewijsmateriaal. Het hof moet daarom de vraag beantwoorden of, naast de verklaring van de aangeefster, voldoende wettig en overtuigend steunbewijs voorhanden is in het dossier.
Als steunbewijs voor de verklaring van aangeefster [benadeelde] kunnen in beginsel worden aangemerkt de verklaring over de waarneming van de emotionele toestand waarin zij zat toen zij aan [naam 1] en [naam 2] vertelde dat ze verkracht zou zijn door de verdachte. Zij begon volgens getuige [naam 1] te kokhalzen op het moment dat zij naar details werd gevraagd. Daarnaast volgt uit de brief van GZ- [psycholoog] en haar ambulante begeleidster [naam 1] en haar verklaring bij de raadsheer-commissaris wat de vermeende verkrachting voor impact op haar heeft gehad.
In het concrete geval acht het hof deze waarnemingen over haar emotionele toestand onvoldoende steunbewijs voor de verkrachting, nu niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat deze emoties enkel door het vermeende onvrijwillige seksueel contact op 18 en 19 juni 2019 zijn ontstaan. Uit het dossier volgt dat er sprake is van een belaste voorgeschiedenis bij de aangeefster en zij was daar op dat moment voor in behandeling.
Dan resteren nog de verklaringen van aangeefster [benadeelde] over het mes, de honkbalknuppel en de spiegel in de slaapkamer van de verdachte. De verdachte heeft bevestigd dat deze spullen aanwezig zijn in zijn woning. Het hof is echter van oordeel dat dat aangeefster deze ook heeft kunnen zien in het door de verdachte geschetste scenario, te weten dat zij in de woning was voor schoonmaakwerkzaamheden. Dat aangeefster daadwerkelijk schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht, wordt ondersteund door de hiervoor genoemde app-contacten. Het hof is daarom van oordeel dat de waarnemingen van [benadeelde] onvoldoende zijn om tot het oordeel te kunnen komen dat er sprake is van voldoende steunbewijs.
Op grond van het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat in het onderhavige geval onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de onder 2 tenlastegelegde verkrachting. Dat brengt mee dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 2 juni 2019 te [plaats] , door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het aanraken van de ontblote penis van verdachte en
- het meermalen drukken van het hoofd van [slachtoffer] naar de ontblote penis van verdachte, en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat verdachte,
- een arm om [slachtoffer] heeft geslagen en [slachtoffer] heeft meegevoerd en tegen [slachtoffer] aan is gaan staan en [slachtoffer] tegen een muur heeft gedrukt en
- zijn broek heeft opengemaakt en zijn penis heeft ontbloot en
- tegen [slachtoffer] heeft gezegd: “je kan me wel even verwennen” en “je kan me wel pijpen” en “je kan me toch wel even aftrekken” en “kom op je kan je handen toch wel even gebruiken”, althans woorden van gelijke strekking en
- een hand van [slachtoffer] naar zijn penis heeft getrokken en
- meermalen het hoofd van [slachtoffer] naar zijn ontblote penis heeft geduwd,
waarbij [slachtoffer] telkens heeft aangegeven dat ze dit niet wilde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mocht het hof tot een (gedeeltelijke) bewezenverklaring komen, verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hiertoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat de verdachte in het kader van een andere strafzaak het in detentie zwaar heeft gehad met als gevolg detentieschade. Daar bovenop is de verdachte slachtoffer geworden van een zeer brute gewapende woningoverval. Momenteel gaat het geestelijk niet goed met de verdachte. Hij ondervindt veel stress van onder meer de onderhavige zaak, en de gevangenisstraf die hij in de andere strafzaak nog moet uitzitten. De raadsman verwijst voor de onderbouwing van zijn strafmaatverweer naar het rapport van de reclassering. Verder verzoekt de raadsman rekening te houden met het aanzienlijke tijdsverloop in deze zaak en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing. Gelet op het voorgaande is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur onwenselijk. Als alternatief kan worden gekeken naar een (aanzienlijke) taakstraf, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van het feit
De verdachte heeft zich bij het uitgaan schuldig gemaakt aan aanranding van slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte heeft het slachtoffer naar zich toe getrokken en haar gezoend. Kort hierna heeft hij zijn arm om haar heen gedaan en duwde hij haar verder bij de club vandaan. Het slachtoffer stond met haar rug tegen de muur en de verdachte stond zo dicht tegen haar aan dat zij niet weg kon komen. Zij heeft geprobeerd de verdachte van haar af te duwen maar dat lukte niet. Zij zag dat de verdachte zijn broek opende en zijn geslachtsdeel uit zijn broek haalde. Vervolgens voelde zij dat de verdachte met zijn hand haar hoofd naar beneden probeerde te duwen. Dit lukte hem niet omdat het slachtoffer dat tegenhield. De verdachte sloeg opnieuw zijn arm om haar schouder waardoor hij nog dichter tegen haar aan kwam staan. Hij duwde opnieuw haar hoofd naar beneden. Slachtoffer [slachtoffer] heeft meerdere keren gezegd dat zij dit niet wilde. Het is niet door toedoen van de verdachte dat de situatie is gestopt. Door zo te handelen heeft de verdachte niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar haar ook angst aangejaagd. Uit haar verklaring en die van de getuigen blijkt dat zij in tranen was en erg overstuur was. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zijn seksuele behoefte voorop heeft gesteld en dat hij zich niet heeft bekommerd om de schade die hij daarmee bij het slachtoffer heeft aangericht. Het hof neemt het de verdachte ook zeer kwalijk dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hij erkent daarmee het leed van het slachtoffer niet. Verder kan een dergelijk feit ook de gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving versterken.
Verder stelt het hof vast dat het taakstrafverbod ex artikel 22b, eerste lid, onder a, Sr van toepassing is nu er sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Het hof heeft acht geslagen op een het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 22 mei 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten. Verder volgt daaruit dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Het hof heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van VNN van 2 mei 2025. Hieruit volgt onder meer dat de reclassering bij de verdachte verhoogde risico’s zien op het gebied van de psychische klachten door mogelijke trauma’s uit het verleden, het beperkte sociale netwerk en de mogelijke aanwezige verminderde weerbaarheid. Er is bij de verdachte onvoldoende zelfreflectie en er is sprake van externaliseren van zijn verantwoordelijkheid. Het uitzitten van een nieuwe gevangenisstraf kan, door het verlies van zijn reeds fragiele bestaansstructuur, leiden tot ernstige psychische ontwrichting.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door hem en zijn raadsman naar voren is gebracht op de terechtzitting van het hof. De verdachte heeft een moeilijke tijd achter de rug. Dit heeft psychisch een grote impact op hem gehad. Hij heeft een eigen kledingzaak en hij is bij een eventuele detentie bang om deze kwijt te raken.
De op te leggen straf
Het hof acht gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer een onvoorwaardelijk gevangenisstraf in beginsel passend en geboden. Echter, sinds het plegen van het feit en de terechtzitting in eerste aanleg is een aanzienlijke tijd verstreken en zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte substantieel gewijzigd.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM fors is overschreden. Bij het wijzen van dit arrest op 8 juli 2025, sinds het instellen van het hoger beroep op 8 april 2022, zijn drie jaren, drie maanden en één dag verstreken. Weliswaar zijn in hoger beroep op verzoek van de verdediging getuigen gehoord bij de raadsheer-commissaris en is de zaak op verzoek van de verdediging een keer aangehouden, maar het hof is van oordeel dat het niet voor de rekening van de verdachte dient te komen dat een inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaak zo lang op zich heeft laten wachten. De overschrijding zal daarom worden verdisconteerd in de op te leggen straf voor het bewezenverklaarde feit en wordt mede tot uitdrukking gebracht in de strafmodaliteit, een en ander op de wijze zoals hierna is vermeld.
Het geheel overziend acht het hof daarom oplegging van een straf die zou inhouden dat de verdachte nu nog (geruime tijd) gedetineerd zou raken thans niet meer passend. Het hof zal de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf voor de maximale duur opleggen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. De straf is lager dan de rechtbank heeft opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist. Dit verschil wordt verklaard door het feit dat het hof minder bewezen heeft verklaard dan de rechtbank en de advocaat-generaal heeft gevorderd en hetgeen het hof hierboven heeft overwogen over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.163,80, te weten € 163,80 aan materiële schade en € 12.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake het hem onder 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. F.E.J. Goffin, voorzitter,
mr. E.W. van Weringh en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 8 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.