ECLI:NL:GHARL:2025:4263

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
21-004657-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen en ontoerekeningsvatbaarheid in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van schuldwitwassen, waarbij het hof oordeelt dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze strafbare feiten. De verdachte had redelijkerwijs moeten vermoeden dat de op haar bankrekening gestorte geldbedragen afkomstig waren uit een misdrijf. De verdediging voerde aan dat de verdachte ten tijde van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar dit verweer werd door het hof verworpen. Het hof concludeert dat, hoewel de verdachte in een kwetsbare situatie verkeerde, haar psychische problemen niet zodanig waren dat ze haar wil niet kon bepalen. Het hof heeft besloten om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel, mede gezien haar schuldbewustheid en de proceshouding. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de materiële schade heeft vastgesteld op € 4.184,35, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot immateriële schade is afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag voor was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004657-24
Uitspraak d.d.: 9 juli 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 28 oktober 2024 met parketnummer 16-096610-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel ter zake van hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd onder sub b;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.184,19.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en haar raadsman, mr. P.R. Logemann, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 28 oktober 2024 de verdachte ter zake van schuldwitwassen veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 6.131,54 aan materiële schade. Deze vordering is vermeerderd met de wettelijke rente en de politierechter heeft ter hoogte van hetzelfde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Ten aanzien van het meergevorderde aan materiële schade is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard en de gevorderde immateriële schade is afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging en beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 22 juni 2023 tot en met 29 juni 2023, te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, (van) een of meer geldbedragen, althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De verdachte heeft haar bankrekeningnummer gegeven aan een persoon die zich aan haar heeft voorgesteld als [naam 1] Deze persoon had de verdachte via de digitale weg leren kennen maar nooit feitelijk ontmoet. Op haar bankrekening zijn vervolgens geldbedragen gestort die afkomstig waren uit enig misdrijf, onder andere door [benadeelde] . [benadeelde] verklaart in haar aangifte te zijn benaderd door iemand die zich voordeed als [naam 2] en die [benadeelde] heeft laten geloven dat hij geld nodig had. Het rekeningnummer van de verdachte werd opgegeven als rekeningnummer waarop [benadeelde] geld moest boeken om [naam 2] te helpen. Met de geldbedragen die op de bankrekening van de verdachte zijn gestort, heeft de verdachte vervolgens bitcoins gekocht, die zij heeft overgemaakt naar diezelfde [naam 1]
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de geldbedragen die door deze [naam 1] op haar bankrekening werden gestort, afkomstig waren uit enig misdrijf. Uit de verklaringen die de verdachte bij de politie, de rechtbank en het hof heeft afgelegd blijkt ook dat de verdachte twijfels en vermoedens had bij de verhalen die [naam 1] haar vertelde. Door de geldbedragen desondanks op haar rekening te laten storten en om te zetten in bitcoins, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 22 juni 2023 tot en met 29 juni 2023, te [plaats] , [gemeente] , geldbedragen
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft omgezet,
terwijl zij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat die - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Schuldwitwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat zij ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was. Daartoe is door de raadsman aangevoerd dat de verdachte in die periode in een manische episode zat. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman ter zitting stukken overlegd die zien op de psychische problematiek van de verdachte.
Oordeel van het hof
Toetsingskader
In het Nederlandse strafrecht is het uitgangspunt dat elke dader verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem of haar gepleegde strafbare feit. Een strafbaar feit kan daarom in beginsel aan de verdachte worden toegerekend. Daarop is echter een uitzondering. In artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat
nietstrafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend.
Om ontoerekeningsvatbaarheid aan te kunnen nemen moet derhalve voldaan worden aan drie vereisten. Er moet allereerst sprake zijn van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap. Daarnaast moet er een causaal of oorzakelijk verband bestaan tussen deze stoornis, aandoening of handicap en het bewezenverklaarde delict. Ten slotte moet de stoornis, aandoening of handicap zodanig zijn dat deze in de weg staat aan toerekening van het strafbare feit aan de dader.
Om een oordeel te kunnen geven over deze vragen wordt doorgaans de expertise van gedragsdeskundigen ingeroepen om de rechter te adviseren over de persoonlijkheid van de verdachte en over de aanwezigheid van een stoornis, aandoening of handicap en de invloed hiervan op het handelen van een verdachte. Het is echter aan de rechter zelf om vast te stellen of bij de verdachte ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde feit ook daadwerkelijk sprake was van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap zoals bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht bestond. De rechter heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan door de gedragsdeskundigen uitgebrachte adviezen. Het uiteindelijke oordeel over de toerekenbaarheid betreft een juridisch oordeel dat is voorbehouden aan de rechter, waarbij deze alle omstandigheden van de zaak moet betrekken.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 oktober 2023 een nadere invulling gegeven aan het toetsingskader voor ontoerekenbaarheid. [1] Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat de feitenrechter op grond van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht kan beslissen dat het tenlastegelegde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend als ten tijde van dat feit bij de verdachte sprake was van een stoornis als bedoeld in deze bepaling en de verdachte als gevolg van die stoornis niet kon begrijpen dat dat feit wederrechtelijk was of niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit.
Voor de beoordeling of het feit aan de verdachte kan worden toegerekend is voorts relevant of verdachte verwijtbaar is komen te verkeren in de situatie als bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht, zogeheten culpa in causa.
Toerekenbaarheid
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten heeft het hof acht geslagen op de door de verdediging ter terechtzitting overlegde stukken die zien op de psychische problematiek van de verdachte. Uit deze stukken komt naar voren dat de verdachte bekend is bij de GGZ met recidiverende manische/psychotische episodes en dat zij rondom de periode van het tenlastegelegde feit psychische problematiek ondervond.
Hoewel het hof op basis van de stukken van het dossier en dat wat ter zitting is gebleken vaststelt dat de verdachte rondom de periode van het tenlastegelegde feit verkeerde in een kwetsbare situatie, blijkt hieruit niet dat deze psychische problemen zodanig waren dat ze in de weg stonden aan het door de verdachte vrijelijk kunnen bepalen van haar wil.
Dat verdachte heeft verklaard dat zij ook wel het vermoeden had dat [naam 1] een crimineel was en dat zij ook wel doorhad dat het niet klopte dat er hoge bedragen op haar bankrekening gestort werden, sterkt het hof in de overtuiging dat er bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit nog wel sprake was van enige realiteitszin. Relevant daarvoor vindt het hof ook dat de verdachte heeft verklaard dat zij die [naam 1] ook nog wel heeft bevraagd over wat hij van haar vroeg en hem om zijn ID heeft gevraagd. Al met al was er naar het oordeel van het hof ten tijde van het tenlastegelegde geen sprake van een dusdanige psychische problematiek dat deze aan toerekening in de weg staat.
Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Oordeel van het hof
Het hof heeft kennisgenomen van de stukken die betrekking hebben op het mediationtraject dat heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangeefster. Uit de brief die de verdachte aan aangeefster heeft geschreven blijkt dat de verdachte zeer schuldbewust is en dat zij erkenning wil geven aan het leed dat bij aangeefster teweeg is gebracht.
Dat de verdachte schuldbewust is, wordt bevestigd door de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft te kennen gegeven de vordering van de benadeelde partij terug te willen betalen en heeft zelfs al een deel van de vordering terugbetaald.
Al het voorgaande meewegend, is het hof van oordeel dat het opleggen van een straf of maatregel in het specifieke geval van deze verdachte geen doel meer dient. Het hof zal daarom volstaan met het schuldig verklaren van verdachte voor het door haar gepleegde feit, zonder dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een straf of maatregel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt in totaal € 12.800,00, bestaande uit € 10.800 aan materiële schade en € 2.000 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.131,54, bestaande uit materiële schade. Ten aanzien van het meergevorderde aan materiële schade is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De gevorderde immateriële schade is afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Oordeel van het hof
Materiële schade
Uit het onderzoek op de zitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Omdat hetgeen is gebeurd niet alleen aan de verdachte kan worden aangerekend en de verdachte reeds een bedrag van € 2.368,46 aan de benadeelde partij heeft terugbetaald, wijst het hof de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 4.184,35 toe; dit is het bedrag dat nog op de opgeheven betaalrekening van de verdachte staat. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2023.
Voor het overige kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen en kan de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Het hof overweegt ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding dat uit de artikelen 6:95 en 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat uitsluitend in limitatief in de wet opgesomde gevallen aanspraak bestaat op immateriële schadevergoeding, ook genaamd ‘smartengeld’. Voor zover in deze zaak relevant heeft de benadeelde alleen recht op vergoeding van immateriële schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
In geval van schuldwitwassen, zoals in deze zaak aan de orde, bestaat die aanspraak niet zonder meer. Van lichamelijk letsel of het geschaad zijn in zijn/haar eer of goede naam is geen sprake. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van een persoon in andere wijze is een enkel psychisch onbehagen onvoldoende. In het bijzonder kan in deze zaak, hoezeer ook invoelbaar is dat aangeefster spanning heeft gevoeld en verdriet heeft gehad, niet worden gezegd dat daarmee sprake is van enige vorm van aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW. Dit houdt in dat een wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding ontbreekt, zodat die vordering moet worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9a, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.184,35 (vierduizend honderdvierentachtig euro en vijfendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 juni 2023.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. M.E. de Boer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. van der Zwaag, griffier,
en op 9 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1295.