ECLI:NL:GHARL:2025:4341

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
24/609
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid beroep en termijnoverschrijding bij aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2018, waartegen bezwaar was gemaakt. De Inspecteur had het bezwaar ongegrond verklaard en belanghebbende had vervolgens te laat beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het beroepschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend. Belanghebbende stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege medische omstandigheden van zijn gemachtigde en het niet adequaat handelen van een collega-belastingadviseur die was ingeschakeld om het beroep tijdig in te dienen. Het Hof oordeelt dat de fout van de ingeschakelde collega-belastingadviseur voor rekening van belanghebbende komt en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/609
uitspraakdatum: 15 juli 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 23 februari 2024, nummer ARN 23/891, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Belastingdienst Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Nadat de bezwaartermijn ongebruikt was verstreken heeft belanghebbende de Inspecteur op de voet van artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting (hierna: Wet IB) verzocht de aanslag ambtshalve te verminderen. De Inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking het verzoek van belanghebbende afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Inspecteur. De Inspecteur heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft op verzoek van belanghebbende en met instemming van de Inspecteur door middel van een beeld- en geluidsverbinding plaatsgevonden op 5 juni 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en drs. H. de Munnik, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar van belanghebbende tegen de beslissing van de Inspecteur geen ambtshalve vermindering van aan de aanslag IB/PVV 2018 te verlenen is gedagtekend op 12 september 2022.
2.2.
Het daartegen gerichte beroepschrift van belanghebbende is door de Rechtbank Midden-Nederland ontvangen op 3 november 2022 en vervolgens doorgezonden naar de Rechtbank.
2.3.
Bij brief van 2 oktober 2023 heeft de Rechtbank belanghebbende verzocht om toe te lichten welke reden eraan ten grondslag ligt dat belanghebbende het beroepschrift buiten de wettelijke beroepstermijn van zes weken heeft ingediend.
2.4.
Bij brief van 15 oktober 2023 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Rechtbank daarop geantwoord:
“De reden dat de beroeps termijn is overschreden komt o.a. door oogproblemen van mijn kant, en een collega die mijn praktijk zou waarnemen en dat niet naar behoren heeft gedaan.”
2.5.
De gemachtigde heeft ter ondersteuning van zijn stelling dat hij in oktober 2022 medische oogproblemen ondervond een brief van zijn huisarts en van een oogkliniek ingezonden.
2.6.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank van 2 februari 2024 heeft de gemachtigde desgevraagd nog verklaard:
“Ik heb al wat langer geleden een staaroperatie gehad. Dat gaat altijd goed, maar bij mij juist niet. Nu zes jaar later is de lens eruit en is er een nieuwe ingezet. Dat heb ik toegestuurd. Toen had ik een probleem. Ik heb een eenmanspraktijk. Toen zei een collega: 'Ik zal wel reageren'. Toen mijn ogen weer goed waren zag ik dat er niks gebeurd was. Die meneer wast zijn handen in onschuld en is niet meer benaderbaar. Hij geeft geen reactie. Dat is de reden die ik in mijn brief van 15 oktober 2023 heb vermeld. Vervelend, maar ik kan er weinig aan doen. En mijn cliënt mag daar niet de dupe van geworden.
(…)
Het UMC heeft me doorgestuurd naar Eyescan. Die zijn hierin gespecialiseerd. Mijn zicht werd steeds slechter. De operatie is onverwachts gepland. Ik kwam bij haar en toen zei ze: "we moeten er met spoed iets aan doen". Binnen twee á drie dagen lag ik daar op de operatietafel.”
Desgevraagd heeft de gemachtigde ter zitting van de Rechtbank verder nog verklaard dat de door hem ingeschakelde collega een collega-belastingadviseur is.
2.7.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde zijn betoog herhaald dat de door hem ingeschakelde collega-belastingadviseur, niet heeft gedaan wat was afgesproken, namelijk tijdig het onderhavige beroep instellen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is primair het antwoord op de vraag of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verder is in geschil of belanghebbende voor het jaar 2018 voldoet aan het urencriterium van artikel 3.6 van de Wet IB.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend, zij stelt daartoe dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, en de tweede vraag bevestigend.
3.3.
De Inspecteur beantwoordt beide vragen in tegengestelde zin.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de Inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op basis van het tweede lid van dit artikel is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2.
De dagtekening van de uitspraak op bezwaar is maandag 12 september 2022. Gesteld noch gebleken is dat de uitspraak op bezwaar later is bekendgemaakt. De laatste dag van de beroepstermijn is derhalve maandag 24 oktober 2022. Het onderhavige beroepschrift is op donderdag 3 november 2022 digitaal ingekomen bij de Rechtbank Midden-Nederland en werd derhalve buiten de wettelijke termijn ingediend.
4.3.
Dit houdt in dat het beroep niet ontvankelijk moet worden verklaard in verband met het niet-tijdig indienen van het beroepschrift, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb). Belanghebbende dient daarvoor feiten en omstandigheden aan te voeren.
4.4.
De gemachtigde van belanghebbende heeft gesteld dat hij om medische redenen, genoemd in 2.4 tot en met 2.6, niet in staat was tijdig namens belanghebbende beroep in te stellen. Hij heeft daarom tijdig een collega-belastingadviseur ingeschakeld die zijn praktijk zou waarnemen, maar deze waarnemer heeft zich van de opgedragen taken niet naar behoren gekweten.
4.5.
Het Hof overweegt als volgt.
4.6.
In deze zaak heeft belanghebbende haar gemachtigde, een belastingadviseur, verzocht om namens haar tijdig beroep in te stellen tegen de voor bezwaar vatbare beschikking van de Inspecteur. Deze gemachtigde was door medische omstandigheden kennelijk niet in staat om in persoon tijdig aan dat verzoek te voldoen, maar heeft daartoe binnen de beroepstermijn opdracht gegeven aan een collega-belastingadviseur. De collega-belastingadviseur heeft echter in het geheel geen beroep ingesteld. Op 3 november 2022, negen dagen na afloop van de beroepstermijn, heeft de gemachtigde alsnog zelf een beroepschrift ingediend.
4.7.
In de kern betreft het hier derhalve de vraag of het niet-adequaat handelen van de ingeschakelde collega-belastingadviseur leidt tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Met betrekking tot de omstandigheden waarom of waardoor de collega-belastingadviseur geen beroep heeft ingesteld is ter zitting niets komen vast te staan, anders dan dat de betreffende collega van de gemachtigde de gevraagde praktijkwaarneming “niet naar behoren heeft gedaan”. Bij de Rechtbank heeft de gemachtigde voorts verklaard dat de collega-belastingadviseur “zijn handen in onschuld [wast]” en niet meer benaderbaar is. Doordat van de zijde van belanghebbende uitdrukkelijk is aangegeven dat zij, noch haar gemachtigde, wil verklaren over de identiteit van die collega-belastingadviseur heeft het Hof die omstandigheden ook niet verder kunnen onderzoeken.
4.8.
Op grond van het voorgaande concludeert het Hof dat hier sprake is van een fout van, of miscommunicatie met, een namens belanghebbende door haar gemachtigde tijdig ingeschakelde collega-belastingadviseur, als gevolg waarvan niet tijdig beroep is ingesteld. Fouten van, of miscommunicatie met, door of namens belanghebbende ingeschakelde rechtshulpverleners komen echter in het algemeen voor rekening van belanghebbende. Het Hof ziet geen reden van dit uitgangspunt in het voorliggende geval af te wijken, zodat hier geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.9.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. S. Khodabaks als griffier.
De beslissing is op 15 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Khodabaks) (M.G.J.M. van Kempen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.