ECLI:NL:GHARL:2025:4621

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
200.353.775/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige zorgregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een tussenbeschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een voorlopige zorgregeling voor de minderjarige kinderen is vastgesteld. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de zorgregeling te wijzigen. De ouders, die eerder gehuwd zijn geweest, hebben samen twee kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De rechtbank had in haar beschikking van 24 februari 2025 bepaald dat de kinderen in de oneven weken bij de moeder verblijven, maar de moeder verzoekt het hof om de eerdere zorgregeling te herstellen. De vader verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2025 zijn beide ouders en hun advocaten aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. Het hof oordeelt dat de voorlopige zorgregeling in stand moet blijven, omdat er een onderzoek door de raad loopt naar de mogelijkheden voor een definitieve zorgregeling. Het hof wijst het verzoek van de moeder om wijziging van de zorgregeling af en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat beide ouders hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.353.775/01, 200.353.775/02 en 200.353.775/03
(zaaknummer rechtbank Gelderland 446098)
beschikking van 24 juli 2025
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep en in de verzoeken tot schorsing en het treffen van een voorlopige voorziening,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G. Jagesar,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep en in de verzoeken tot schorsing en het treffen van een voorlopige voorziening,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.B.N. Huisman.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 februari 2025, uitgesproken onder zaaknummer 446098.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens houdende verzoeken tot schorsing en tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties, ingekomen op 24 april 2025;
- het verweerschrift in de schorsingszaak, met producties;
- het verweerschrift in de hoofdzaak, met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 28 mei 2025, met producties.
2.2
Op 16 juni 2025 heeft de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] (via Teams) met een raadsheer en griffier van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2018.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
3.2
De moeder en de vader hebben met elkaar afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (na de echtscheiding). Deze afspraken staan in een, niet door de ouders ondertekend, ouderschapsplan van 7 oktober 2019.
3.3
In het ouderschapsplan staat dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. Verder zijn de ouders de navolgende regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) overeengekomen:
- vanaf maandagmorgen 9:00 uur tot woensdagmiddag 12:00 uur zullen de kinderen bij de moeder verblijven. Vanaf woensdagmiddag 12:00 uur tot vrijdagavond 18:00 uur zullen de kinderen bij de vader verblijven. De kinderen verblijven om het weekend bij de vader of de moeder.
3.4
De moeder en de vader hebben bovenstaande zorgregeling op 21 januari 2021 gewijzigd, in die zin dat de kinderen vanaf maandag uit school/BSO tot woensdagmiddag 12:00 uur bij de moeder verblijven. Van woensdagmiddag 12:00 uur tot zaterdagochtend 11:00 uur verblijven de kinderen bij de vader. De kinderen verblijven om het weekend bij de vader of de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden (tussen)beschikking van 24 februari 2025 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling tussen de ouders vastgesteld. Op grond van die regeling verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de oneven weken van zaterdagmorgen 11.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de moeder. Daarnaast heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden, in afwachting van de rapportage van de zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het hulpverleningstraject en in afwachting van het advies van de raad over onder meer welke mogelijkheden er zijn voor een zorgregeling tussen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en de moeder.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de zorgregeling voorlopig te wijzigen. De moeder verzoekt het hof de beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing over de voorlopige zorgregeling en de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring van die regeling en, opnieuw beschikkende:
I. te bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de reguliere regeling met haar blijven volgen, te
weten dat zij feitelijk vanaf maandag uit school tot woensdagmiddag 14.00 uur alsmede
om het weekend vanaf zaterdag 11.00 uur bij de moeder verblijven;
II. de voornoemde regeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
III. de zaak opnieuw te beoordelen met inachtneming van het belang van [de minderjarige2] in relatie tot
haar moeder en halfzus [de halfzus] , en hiertoe een nader onderzoek via de raad te gelasten;
bij wege van voorlopige voorziening
te bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de reguliere regeling met haar blijven volgen, te weten dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] feitelijk vanaf maandag uit school tot woensdagmiddag 14.00 uur alsmede om het weekend vanaf zaterdag 11.00 uur bij de moeder verblijven;
in het incident
de directe uitvoerbaarheid van de opgenomen voorlopige zorgregeling te schorsen in afwachting van een eindbeslissing.
4.3
De vader voert verweer. Hij vraagt het hof in de schorsingszaak de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het schorsingsverzoek van de moeder af te wijzen en de moeder te veroordelen in de reële kosten van deze procedure. In de hoofdzaak vraagt de vader het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Verder verzoekt hij de moeder te veroordelen in de reële kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

Verzoeken tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad (200.353.775/02) en tot het treffen van een voorlopige voorziening (200.353.775/03)
5.1
Op de zitting heeft de advocaat namens de moeder de verzoeken tot schorsing en het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken. Dit brengt mee dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in deze verzoeken.
Namens de vader heeft diens advocaat zijn verzoek de moeder te veroordelen in de reële kosten van de schorsingsprocedure ingetrokken, zodathet hof daarover niet hoeft te beslissen.
De hoofdzaak
Ontvankelijkheid
5.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep doorslaggevend dat het om een voorlopige beslissing gaat die een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, niet meer in haar gevolgen ongedaan kan worden gemaakt [1] . Naar het oordeel van het hof is dit het geval bij de in het dictum van de bestreden beschikking vermelde voorlopige beslissing over de zorgregeling. Deze beslissing kan immers niet teruggedraaid worden voor zover het de afgelopen periode betreft. Daarmee is de bestreden beschikking geen zogenoemde ‘tussenbeschikking’, maar een ‘deelbeschikking’. Anders dan de vader stelt, is de moeder daarom ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
5.3
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing over de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.4
Tussen de moeder en de vader is niet in geschil dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuwe beoordeling van de zorgregeling rechtvaardigen.
5.5
De moeder en de vader zijn verdeeld over de vraag of de voorlopige zorgregeling moet blijven gelden. De moeder stelt, samengevat, dat de rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan het feit dat [de halfzus] , een dochter uit een eerdere relatie van de moeder, ook onderdeel is van haar gezin. Indien een beperking in de zorgregeling tijdelijk noodzakelijk wordt geacht in het belang van [de minderjarige1] , had ten minste moeten worden overwogen om [de minderjarige2] meer contact met haar en [de halfzus] te laten behouden, omdat de relatie tussen [de minderjarige2] en haar niet is verstoord. De vader vindt, samengevat, dat de rechtbank een juiste belangenafweging heeft gemaakt en terecht de zogenoemde ‘co-ouderschapsregeling’ heeft gewijzigd voor beide kinderen, temeer omdat hij merkt dat [de minderjarige2] sinds de voorlopige zorgregeling geldt, is opgebloeid.
5.6
Het hof is van oordeel dat de voorlopige zorgregeling, zoals die is vastgesteld door de rechtbank in de bestreden (tussen)beschikking, in stand moet blijven en overweegt daartoe als volgt.
Het hof is van oordeel dat het nu niet het moment is om wijzigingen aan te brengen in de voorlopige zorgregeling. De raad is een onderzoek gestart naar de mogelijkheden voor een zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , dat binnen een afzienbare termijn zal zijn afgerond, waarna de rechtbank een beslissing zal nemen over een definitieve zorgregeling.
Ook de raadsmedewerker heeft op de zitting geadviseerd om de voorlopige zorgregeling, in afwachting van het raadsonderzoek, niet helemaal om te gooien. Omdat de raad wel benieuwd is of er ruimte is voor verschillende zorgregelingen voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft de raad voorgesteld om [de minderjarige2] een extra nacht te laten logeren bij de moeder, zodat het verloop van deze (voor [de minderjarige2] andersluidende) zorgregeling nog meegenomen kan worden in het raadsonderzoek. Alleen de ouders hebben hierover op zitting geen overeenstemming bereikt en het hof acht zich op basis van de nu beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om te kunnen beoordelen of en in hoeverre het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dat er voor hen verschillende zorgregelingen met de moeder worden vastgesteld.
Het feit dat beide ouders onderkennen dat [de minderjarige1] zich zeer verantwoordelijk voelt voor [de minderjarige2] en het hof dit ook heeft kunnen constateren in het gesprek met [de minderjarige1] , acht het hof het reëel dat een wijziging in de voorlopige zorgregeling veel onrust bij [de minderjarige1] , maar ook [de minderjarige2] , zal veroorzaken. Dit is niet in hun belang.
Het voorgaande betekent dat het hof het verzoek van de moeder om de huidige voorlopige zorgregeling te wijzigen, zal afwijzen en de bestreden (tussen)beschikking op dit punt zal bekrachtigen.
Proceskostenveroordeling
5.7
Het hof zal het verzoek van de vader om de moeder in de kosten van de procedure te veroordelen, afwijzen. De moeder heeft het recht om haar bezwaren tegen de door de rechtbank vastgestelde voorlopige zorgregeling voor te leggen aan het hof. Het hof zal, omdat het hier een familierechtelijke aangelegenheid betreft, de proceskosten in hoger beroep daarom compenseren, wat betekent dat de ouders allebei hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met nummers 200.353.775/02 en 200.353.775/03
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken tot schorsing en tot het treffen van een voorlopige voorziening;
in de zaak met nummer 200.353.775/01
bekrachtigt de (tussen)beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 februari 2025 voor wat betreft de beslissing over de voorlopige zorgregeling;
compenseert de proceskosten in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, L. van Dijk en M.E.L. Klein en is op 24 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.vgl. HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6910