ECLI:NL:GHARL:2025:4682

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
21-003861-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huiselijk geweld en noodweerverweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1969, was eerder veroordeeld voor geweldsmisdrijven, waaronder huiselijk geweld. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een incident op 30 juli 2023, waarbij de verdachte zijn echtgenote heeft mishandeld. De verdediging heeft vrijspraak bepleit op basis van noodweer, maar het hof heeft geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde. Het hof heeft de gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf bevolen. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003861-24
Uitspraak d.d.: 29 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 september 2024 met parketnummer 18-217842-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-304620-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • de vernietiging van het vonnis van de politierechter;
  • de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;
  • de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie weken.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.A. Scholtmeijer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij het vonnis van 16 september 2024 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken. De politierechter heeft daarnaast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van drie weken bevolen, bepaald bij het vonnis van de politierechter Noord-Nederland van 20 augustus 2021, gewezen onder parketnummer 18-304620-19.
Het hof is, naar aanleiding van het in hoger beroep door de verdediging gevoerde verweer, onder aanvulling van de gronden als hierna weergegeven van oordeel dat de politierechter voor het overige op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de politierechter. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring die aangeefster bij de politie heeft afgelegd onbetrouwbaar is en dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, nu aangeefster de verdachte zonder enige aanleiding heeft aangevallen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij als volgt.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Vooropgesteld wordt dat in alle strafzaken aangiftes kritisch en zorgvuldig moeten worden bezien. Verklaringen dienen onder meer te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dit feit kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen en/of het gevolg zijn van emoties die zijn ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Hoewel [aangeefster/slachtoffer] zich bij de rechter-commissaris niet veel meer kan herinneren van het incident, heeft zij zowel tegenover de politie op 30 juli 2023 als tegenover de rechter-commissaris op 3 april 2024 verklaard dat aangeefster en de verdachte woorden hadden en dat zij zich tegen de verdachte moest verweren. Dit heeft zij onder meer gedaan door zijn ketting beet te pakken en deze vervolgens om te draaien. Haar verklaringen zijn in de kern consistent en over de toedracht en het incident zelf heeft aangeefster tegenover de politie een voldoende gedetailleerde verklaring afgelegd. Daarbij komt dat verdere ondersteuning voor de verklaringen van aangeefster kan worden gevonden in de verklaring van de verdachte zelf en in het relaas van de [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Het hof heeft, gelet op het voorgaande, geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen en acht de verklaringen dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Dat aangeefster de verdachte zonder enige aanleiding heeft aangevallen, zoals de verdachte heeft gesteld, acht het hof niet aannemelijk geworden. Het op de foto’s in het dossier zichtbare en – gelet op de door de verdachte beschreven toedracht – slechts uiterst beperkte letsel bij de verdachte vindt het hof onvoldoende om van zijn lezing van de gebeurtenissen uit te kunnen gaan.
Noodweer
Het hof is van oordeel dat de politierechter het noodweerverweer op goede gronden heeft verworpen. Met de politierechter acht het hof de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Zoals hiervoor reeds omschreven, vindt de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen haar weerlegging in de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en het beperkte letsel aan de zijde van de verdachte. In samenhang bezien volgt uit die bewijsmiddelen dat het juist de verdachte is geweest die in de aanval is gegaan.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een moment waarop voor hem de noodzaak bestond zich te verdedigen, tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen.

Oplegging van straf

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop en het gegeven dat er zich in de tussenliggende periode geen incidenten meer hebben voorgedaan. Indien aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, is het voornamelijk zijn vrouw die hierdoor financieel wordt benadeeld.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich op 30 juli 2023 schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote. De verdachte was onder invloed van alcohol en beschuldigde zijn echtgenote van vreemdgaan. Toen hij van haar weerwoord kreeg, heeft de verdachte de aanval geïnitieerd, waardoor aangeefster zich moest verdedigen. Aangeefster is haar woning uit gevlucht en is opgevangen door bevriende buren. De verdachte heeft door zijn handelen een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Door haar te mishandelen in haar woning, de plek waar ieder zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen, heeft de verdachte bovendien haar gevoel van veiligheid in de thuissituatie aangetast. Dit is een ernstig feit. Daarbij komt dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte van 12 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven, waaronder huiselijk geweld. Dit weegt het hof in strafverzwarende zin mee.
Verder neemt het hof in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting door de verdachte en zijn raadsman naar voren zijn gebracht en zoals deze ook blijken uit het reclasseringsrapport van 31 januari 2024. De reclassering signaleert een delict patroon van huiselijk geweld en merkt op dat alcoholgebruik als een rode draad door het leven van de verdachte loopt. Er is sprake van een zorgelijke situatie. De verdachte en aangeefster houden de problematische relatie in stand en de kans op extreem ernstig/dodelijk geweld is aanwezig. Gelet op het hoge recidiverisico zijn reclasseringsinterventies geïndiceerd en door reclassering overwogen, maar de verdachte staat daar niet voor open.
Gezien de ernst van het door de verdachte gepleegde feit en de totale afwezigheid van verantwoordelijkheidsbesef is het hof van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Een deel daarvan zal het hof voorwaardelijk opleggen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de relatie tussen hem en aangeefster verbeterd is en dat hij geen sterke drank meer drinkt. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur, krijgt de verdachte de kans om te laten zien dat het daadwerkelijk beter gaat.
Alles afwegend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter Noord-Nederland van 20 augustus 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken, onder parketnummer 18-304620-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de tenuitvoerlegging niet meer opportuun is.
Oordeel van het hof
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit strafbare feit is een zelfde feit als waarvoor de verdachte bij het vonnis van 20 augustus 2021 is veroordeeld. Gelet op het vorenstaande acht het hof de tenuitvoerlegging aangewezen en zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden bevolen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2021, parketnummer 18-304620-19, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten van:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. F.E.J. Goffin, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van, griffier,
en op 29 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.