ECLI:NL:GHARL:2025:4707

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
200.345.444
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over afgifte van stukken en erfgenaamschap in erfrechtelijke kwestie

In deze zaak hebben [appellant] en [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 2 augustus 2024 is uitgesproken. De zaak betreft een kort geding waarin de ouders van de overleden [naam1] (hierna: de erflater) vorderingen hebben ingesteld tegen [geïntimeerde], de partner van de erflater, over de afgifte van documenten die van belang zijn voor de uitleg van de uiterste wilsbeschikkingen van de erflater en de vraag wie de erfgenaam is. De erflater is op 31 januari 2022 getrouwd met [geïntimeerde] en heeft in zijn testament [geïntimeerde] als enige erfgename benoemd, met een vervalbeding dat de erfstelling zou vervallen indien de samenwoning op het moment van overlijden was verbroken.

De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorlopige voorzieningen geweigerd, waarop [appellant] en [appellante] in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft geoordeeld dat er een spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorzieningen, omdat er een verklaring van erfrecht is afgegeven en er onduidelijkheid bestaat over de erfgenaamschap. Het hof heeft beslist dat [geïntimeerde] een afschrift van de samenlevingsovereenkomst moet verstrekken aan [appellant] en [appellante], maar heeft de overige vorderingen afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter deels vernietigd en bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.444
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 576359
arrest in kort geding van 29 juli 2025
in de zaak van

1.[appellant] ( [appellant] )

2.
[appellante] ( [appellante] )
die wonen in [woonplaats1]
advocaat: mr. J. van Andel
en
[geïntimeerde] ( [geïntimeerde] of de partner)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. M.S. Vos

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] en [appellante] hebben hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, (hierna: de voorzieningenrechter) op 2 augustus 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • bijlagen 6 tot en met 13 van [appellant] en [appellante]
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 26 mei 2025 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] en [appellante] zijn de ouders van [naam1] . [naam1] en [geïntimeerde] hebben in 2022 samen een woning gekocht. Zij hebben op 31 januari 2022 een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten en zijn begin 2023 samen in de woning gaan wonen.
2.2.
[naam1] is [in] 2024 overleden; hij wordt hierna ‘de erflater’ genoemd. Hij heeft in zijn testament van 31 januari 2022 [geïntimeerde] tot zijn enige erfgename en tot executeur benoemd en legaten gemaakt aan zijn ouders. Hij heeft aan de erfstelling en de benoeming tot executeur van [geïntimeerde] het volgende vervalbeding verbonden:
“Indien ik ten tijde van mijn overlijden niet ben gehuwd met mijn partner en de
samenwoning met mijn partner is verbroken vervallen alle beschikkingen met betrekking tot mijn partner en haar bloedverwanten, behoudens mijn afstammelingen. De beschikkingen blijven echter wel in stand indien de samenwoning door omstandigheden buiten onze wil is beëindigd.”
2.3.
[appellant] en [appellante] hebben de voorzieningenrechter gevraagd voorlopige voorzieningen te geven. Zij willen dat de voorzieningenrechter [geïntimeerde] :
  • veroordeelt aan hen bepaalde stukken te geven (boedelbeschrijving nalatenschap [naam1] , testament [naam1] , samenlevingsovereenkomst van [naam1] en [geïntimeerde] , een onderhandse akte over de breukdelen in de gemeenschap van woning);
  • verbiedt gebruik te maken van de verklaring van erfrecht totdat vaststaat wie erfgenaam van [naam1] is;
op straffe van een dwangsom en met voorzieningen voor de tenuitvoerlegging.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorlopige voorzieningen geweigerd. De bedoeling van het hoger beroep is dat de geweigerde voorzieningen alsnog worden gegeven.
2.5.
Het hof zal beslissen dat [geïntimeerde] een afschrift van het samenlevingsovereenkomst moet geven aan [appellant] en [appellante] en licht dat hierna toe. Het hof laat het vonnis van de voorzieningenrechter deels in stand en beslist voor een deel anders.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

3.1.
[appellant] en [appellante] hebben een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorzieningen, omdat is gebleken dat de notaris op 6 augustus 2024 een verklaring van erfrecht heeft afgegeven en in dit kort geding een verbod op het gebruik daarvan wordt gevraagd en ook om de afgifte van stukken die van belang kunnen zijn voor de vraag wie erfgenaam van de erflater is.
3.2.
Voor de vraag wie de erfgenaam is dan wel wie de erfgenamen zijn van erflater is van belang of de samenwoning van erflater met [geïntimeerde] op het moment van zijn overlijden was verbroken.
3.3.
[appellant] en [appellante] stellen dat de samenwoning was verbroken en onderbouwen die stelling met meerdere WhatsApp berichten en met veel verklaringen van vrienden, kennissen en de werkgever van [naam1] en ook van de makelaar die is ingeschakeld in verband met de beëindiging van de relatie van [naam1] en [geïntimeerde] . Zij brengen naar voren dat erflater en [geïntimeerde] op de sterfdatum van erflater nog wel onder één dak woonden, maar dat dit alleen maar was omdat [geïntimeerde] door erflater uitgekocht zou worden maar daar erg moeilijk over deed en daarvoor meer dan de hoofdprijs wilde. Van een samenwoning in de zin zoals erflater en [geïntimeerde] dat oorspronkelijk hadden bedoeld was geen sprake meer. Er was geen affectieve en seksuele relatie meer. Formeel woonden erflater en [geïntimeerde] niet eens bij elkaar, omdat erflater in het BRP op een ander adres stond ingeschreven dan [geïntimeerde] , aldus [appellant] en [appellante] .
3.4.
[geïntimeerde] betwist dat en voert aan dat er wel degelijk sprake was van samenwoning op het tijdstip van overlijden van erflater, ook al maakten zij toen een lastige periode in hun relatie door. Zij woonden nog samen in dezelfde woning, sliepen samen in een bed en voerden een gemeenschappelijke huishouding.
3.5.
[appellant] en [appellante] wijzen erop dat voor de uitleg van het begrip ‘samenwoning’ en het vervalbeding in het testament van erflater ook van belang kan zijn wat erflater en [geïntimeerde] daarover en over het eindigen van die samenwoning hebben afgesproken in hun samenlevingsovereenkomst. Zij vinden dat zij daarom belang hebben bij een afschrift van die samenlevingsovereenkomst. Het hof volgt hen daarin en zal [geïntimeerde] veroordelen aan hen een afschrift van de samenlevingsovereenkomst te verstrekken.
3.6.
[appellant] en [appellante] verlangen verder nog een afschrift van
  • het testament van erflater;
  • van een onderhandse akte over de breukdelen in de gemeenschap van woning;
  • van de door [geïntimeerde] als executeur gemaakte boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater met alle daarbij horende stukken.
3.7.
Het hof is van oordeel dat zij bij al deze stukken (nog) geen belang hebben. Zij hebben al een uittreksel van het testament gehad waarin alle passages zijn opgenomen die voor hen van belang zijn. Zij hebben ook nog geen belang bij de onderhandse akte over de breukdelen van de woning; zij hebben niet uitgelegd waarom die akte van belang kan zijn voor de uitleg van het testament op het punt van het verbreken van de samenwoning. Dat belang ontstaat wel op het moment dat onherroepelijk komt vast te staan dat zij de erfgenamen van erflater zijn en aldus samen met [geïntimeerde] zijn gerechtigd tot de woning. Ten slotte hebben zij ook geen belang bij een afschrift van een boedelbeschrijving die [geïntimeerde] als executeur heeft gemaakt of zou moeten maken. Ook hier geldt dat zij niet hebben uitgelegd waarom die boedelbeschrijving relevant is voor de uitleg van het testament. Pas als zou blijken dat zij de erfgenamen van erflater zijn, zouden zij recht daarop hebben, maar niet meer tegenover [geïntimeerde] die vanwege het vervalbeding in dat geval geen executeur is en dat achteraf nooit blijkt te zijn geweest.
3.8.
[appellant] en [appellante] vragen ook een verbod aan [geïntimeerde] om gebruik te maken van de notariële verklaring van erfrecht van 6 augustus 2024 totdat vaststaat wie erfgenaam van de erflater is. Het hof constateert dat in die verklaring van erfrecht al uitdrukkelijk rekening is gehouden met de mogelijkheid dat in rechte komt vast te staan dat de samenwoning niet is geëindigd door het overlijden van de erflater en dat in dat geval [geïntimeerde] nooit erfgenaam en nooit executeur is geweest. Op die manier is voor derden duidelijk dat nog niet onherroepelijk vaststaat dat [geïntimeerde] de enige erfgename en de executeur is. [appellant] en [appellante] hebben dan ook geen belang bij een verbod gebruik te maken van de verklaring van erfrecht.
3.9.
Het hof ziet geen aanleiding aan de veroordeling van [geïntimeerde] een dwangsom te verbinden, omdat [geïntimeerde] op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gezegd aan een veroordeling te zullen voldoen.
3.10.
Omdat partijen ieder deels gelijk hebben gekregen zal het hof bepalen dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen. Dat geldt zowel voor de procedure bij de voorzieningenrechter als de procedure bij het hof.
De conclusie
3.11.
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof zal voor de duidelijkheid het vonnis van de voorzieningenrechter geheel vernietigen en opnieuw beslissen.
3.12.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 2 augustus 2024;
4.2.
veroordeelt [geïntimeerde] binnen twee weken na vandaag (29 juli 2025) aan [appellant] en [appellante] een afschrift te geven van de (notariële) samenlevingsovereenkomst van de erflater en [geïntimeerde] ;
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van de procedures bij de voorzieningenrechter en het hof;
4.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt en P.G. Knoppers en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.