ECLI:NL:GHARL:2025:4765

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
23/2871
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en procesgang bij de rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020 heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van de gemachtigde van belanghebbende, wat door het Hof als onterecht is beoordeeld. De gemachtigde van belanghebbende was te laat aangekomen door onvoorzienbare verkeersdrukte, maar was wel binnen de geplande behandelingstijd aanwezig. Het Hof oordeelt dat de rechtbank de mondelinge behandeling niet had mogen voortzetten zonder de gemachtigde van belanghebbende te contacteren. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/2871
uitspraakdatum: 29 juli 2025
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 september 2023, nummer LEE 22/3103, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren Den Haag(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.402. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 85.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden aanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 september 2023 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2025 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en ing. M.A. Rienks, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.
1.6
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is vanaf 16 augustus 2008 tot 15 maart 2018 gehuwd geweest met de heer [naam3] (hierna: de ex-partner). Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren: [kind1] [in] 2010 en [kind2] [in] 2012.
2.2
Belanghebbende en de ex-partner hebben in 2011 een woning gekocht aan de [adres] te [woonplaats] . Gedurende de periode 2 mei 2012 tot en met 31 mei 2017 heeft belanghebbende met de ex-partner samengewoond in deze woning. Op 2 augustus 2017 is door de rechter de echtscheiding uitgesproken. Belanghebbende is na de echtscheiding in de woning blijven wonen.
2.3
In het kader van de echtscheiding is een echtscheidingsconvenant opgesteld. In het echtscheidingsconvenant is overeengekomen dat de ex-partner met ingang van 1 juni 2017 zal bijdragen in het levensonderhoud van belanghebbende met een bedrag van € 600 per maand en dat deze partneralimentatie voor een periode van twaalf jaar verschuldigd is. Het bedrag wordt per 1 januari 2018 jaarlijks verhoogd met de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek. De bijdrage ter grootte van het genoemde bedrag geldt zolang belanghebbende woonachtig is in de woning. Indien belanghebbende verhuist en dientengevolge lagere woonlasten heeft, zal het bedrag worden verlaagd naar € 400 per maand.
2.4
Met betrekking tot de woning is in het echtscheidingsconvenant overeengekomen dat belanghebbende, met uitsluiting van de man, twaalf jaar om niet het woonrecht heeft. Deze periode vangt aan per de inschrijvingsdatum van de echtscheidingsbeschikking. In het convenant is tevens overeengekomen dat de vrouw zich per 1 juni 2017 verplicht de volledige hypotheeklasten en alle overige lasten van de echtelijke woning te dragen. Onderhoudskosten worden tot € 1.000 per jaar door belanghebbende gedragen en het meerdere voor de helft door zowel de ex-partner als belanghebbende.
2.5
Belanghebbende heeft op 3 april 2021 aangifte IB/PVV 2020 gedaan. In de aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 6.600 vermeld wegens ontvangen alimentatie en € 50 aan aftrekbare kosten in verband met deze alimentatie. In de aangifte heeft belanghebbende tevens een bedrag van € 4.816 aan betaalde onderhoudsverplichtingen voor de ex-partner vermeld. Bij de uitgaven voor specifieke zorgkosten is in de aangifte een bedrag van € 86 voor de kosten van medicijnen en € 1.022 voor uitgaven in verband met genees- en heelkundige hulp vermeld. De drempel bedraagt € 490 en de wettelijke verhoging € 35. Een bedrag van € 653 aan specifieke zorgkosten resteert voor aftrek.
2.6
Op 2 november 2021 en 3 december 2021 is aan belanghebbende een verzoek om informatie verstuurd waarin staat aangegeven dat de aangifte IB/PVV 2020 is geselecteerd en wordt beoordeeld vanwege een willekeurige steekproef. Op 7 december 2021 heeft de Inspecteur een reactie van belanghebbende ontvangen.
2.7
Bij brief van 26 januari 2022 heeft de Inspecteur een voornemen tot afwijking van de aangifte aan belanghebbende verzonden. De Inspecteur is – onder meer – voornemens de door belanghebbende in de aangifte opgevoerde aftrekposten (€ 50 in verband met alimentatie, € 4.816 in verband met onderhoudsverplichtingen en € 653 in verband met specifieke zorgkosten, zie 2.5) te weigeren. Met dagtekening 11 maart 2022 is de aanslag IB/PVV 2020 overeenkomstig dit voornemen aan belanghebbende opgelegd.
2.8
De Rechtbank heeft bij aangetekende brief van 26 mei 2023, gericht aan de gemachtigde van belanghebbende, belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 29 juni 2023. De Rechtbank heeft deze aangetekende brief op 16 juni 2023 retour ontvangen. Daarop heeft de Rechtbank de uitnodiging op 16 juni 2023 ook per gewone post aan (de gemachtigde van) belanghebbende verzonden. De Rechtbank heeft tevens vóór de zitting, op 20 juni 2023, telefonisch contact met de gemachtigde van belanghebbende opgenomen over de datum en het gewijzigde tijdstip van de zitting. De gemachtigde van belanghebbende heeft verklaard de zitting te zullen bijwonen.
2.9
Het onderzoek ter zitting van de Rechtbank heeft plaatsgevonden op 29 juni 2023 om 11:00 uur. Belanghebbende en haar gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet (tijdig) verschenen.
2.1
Blijkens de bestreden uitspraak, heeft de Rechtbank, nadat (de gemachtigde van) belanghebbende zich niet uiterlijk op dit tijdstip bij de desbetreffende zittingszaal van de Rechtbank had gemeld, eerst enige tijd gewacht met de start van de behandeling van de zaak. Toen (de gemachtigde van) belanghebbende na ruim tien minuten niet was verschenen en de griffier had gecontroleerd of er een bericht van verhindering of vertraging van (de gemachtigde van) belanghebbende was ontvangen, is de Rechtbank begonnen met de behandeling van de zaak. Deze behandeling heeft slechts enkele minuten geduurd, waarna de Rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
2.11
De gemachtigde van belanghebbende is op 29 juni 2023 enkele minuten na 11:00 uur in het gerechtsgebouw aangekomen en heeft daar enige vertraging opgelopen doordat hij twee titanen heupen heeft, de toegangscontrole enige tijd in beslag heeft genomen. Nadien trof hij bij de zittingszaal geen bode aan, die hij enige tijd later op één verdieping lager aantrof en met wie hij vervolgens in de zittingszaal verschenen. Op dat moment was het onderzoek reeds gesloten en was de Inspecteur reeds vertrokken. Omdat de Inspecteur inmiddels het gerechtsgebouw had verlaten, heeft de Rechtbank het onderzoek niet heropend. De gemachtigde heeft in hoger beroep een betalingsbewijs van de betaalautomaat van de naast het gerechtsgebouw gelegen parkeergarage overgelegd met als betaalmoment 11.30 uur..

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep stelt de gemachtigde van belanghebbende – kort gezegd – dat hij buiten zijn schuld (door met name een vertraging door onvoorzienbare verkeersdrukte in Groningen, zonder in de gelegenheid te zijn telefonisch contact op te nemen met de Rechtbank) te laat, maar nog wel binnen de geplande behandelingstijd, de zittingszaal bereikte, waar op dat moment het onderzoek reeds was gesloten en de Inspecteur reeds was vertrokken.
3.2
In geschil is verder of de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2020 tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of terecht geen rekening is gehouden met aftrek van kosten in verband met de ontvangen alimentatie, of terecht geen rekening is gehouden met de aftrek van uitgaven voor onderhoudsverplichtingen, of terecht geen rekening is gehouden met de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten, of sprake is geweest van discriminatie op basis van etniciteit en of het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde zijn stelling dat sprake is geweest van discriminatie op basis van etniciteit, laten varen.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en terugwijzing van de zaak.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.5
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het bij deze uitspraak gevoegde proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het Hof ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of de mondelinge behandeling door de Rechtbank terecht heeft plaatsgehad buiten aanwezigheid van de gemachtigde van belanghebbende.
4.2
Het Hof neemt daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking. Er is voorafgaand aan de zitting op 20 juni 2023 telefonisch contact geweest tussen de Rechtbank en de gemachtigde van belanghebbende waarin deze heeft aangegeven de zitting te zullen bijwonen en aanwezig te zullen zijn op het nader bepaalde tijdstip van 11:00 uur. De gemachtigde van belanghebbende is op de dag van de zitting ook daadwerkelijk bij de Rechtbank verschenen, zij het dat hij te laat, maar wel binnen de geplande behandelingstijd, in de zittingszaal aankwam. Gelet op de omstandigheid dat de gemachtigde reeds om 11:30 uur heeft betaald bij de betaalautomaat van de parkeergarage, die naast het gerechtsgebouw is gelegen, is aannemelijk dat de gemachtigde hooguit 15 minuten te laat in de zittingszaal arriveerde, terwijl de geplande behandelingsduur, blijkens de uitnodiging, ongeveer 45 minuten was. Het Hof acht voorts de verklaringen van de gemachtigde van belanghebbende dat hij iets na aanvang van de zitting bij het gerechtsgebouw is aangekomen, maar nadere vertraging binnen het gerechtsgebouw heeft opgelopen, geloofwaardig.
4.3
Indien de gemachtigde van belanghebbende, geconfronteerd met de vertraging door onvoorzienbare verkeersdrukte, telefonisch had verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling door de Rechtbank, had de Rechtbank ervan uit moeten gaan dat belanghebbende bij het onderzoek in de zaak aanwezig wilde zijn en vervolgens een afweging moeten maken van het belang van de zich onderweg bevindende partij bij het onderzoek aanwezig te zijn en de redenen waarom hij verlaat is, tegenover het algemeen belang van een doelmatige procesgang (vgl. HR 25 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8541). In het onderhavige geval heeft de gemachtigde van belanghebbende gesteld dat hij door de aard van het verkeer zijn auto niet kon stilzetten om het telefoonnummer van de Rechtbank op te zoeken en telefonisch contact met de Rechtbank op te nemen. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde desgevraagd nog gesteld dat hij in de parkeergarage nog heeft geprobeerd de Rechtbank telefonisch te bereiken, maar dat zijn mobiele telefoon in de parkeergarage geen bereik had. Het Hof acht die stellingen aannemelijk.
4.4
Gelet op het eerdere telefonische contact met de gemachtigde, was de Rechtbank ervan op de hoogte dat de gemachtigde voornemens was de zitting bij te wonen.
4.5
Gelet op het recht van een belastingplichtige zich door een gemachtigde te doen vertegenwoordigen of bijstaan, brengen, naar het oordeel van het Hof, de eisen van een goede rechtspleging mee dat de Rechtbank de mondelinge behandeling onder de gegeven omstandigheden, zonder contact te zoeken met de gemachtigde van belanghebbende, niet buiten aanwezigheid van de gemachtigde van belanghebbende doorgang kon laten vinden. Afgezien hiervan had de Rechtbank onder de gegeven omstandigheden in het ruim binnen de geplande behandelingstijd alsnog arriveren van de gemachtigde aanleiding moeten zien om het onderzoek te heropenen.
4.6
Gelet op het vorenoverwogene, moet de uitspraak van de Rechtbank worden vernietigd en moet de zaak worden teruggewezen naar de Rechtbank.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

5.1
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te gelasten het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2
De proceskosten van belanghebbende in hoger beroep zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten (hogerberoepschrift en verschijnen ter zitting)  € 907  wegingsfactor 1 = € 1.814 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– wijst de zaak terug naar de Rechtbank voor verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van deze uitspraak,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.814 en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(P. van der Wal)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.