ECLI:NL:GHARL:2025:4806

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
200.353.243/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident schorsing tenuitvoerlegging in kort geding tussen appartementseigenaren en Vereniging van Eigenaars

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin [appellanten], eigenaren van een appartement, hoger beroep hebben ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De voorzieningenrechter had [appellanten] veroordeeld tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden aan hun appartement, nadat zij zonder toestemming van de Vereniging van Eigenaars (VvE) sloopwerkzaamheden hadden uitgevoerd. De voorzieningenrechter had een strakke tijdsplanning opgelegd en dwangsommen verbonden aan de veroordelingen. [Appellanten] hebben in hoger beroep gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst, omdat zij stellen dat het vrijwel onmogelijk is om aan de veroordelingen te voldoen binnen de gestelde termijn. [Geïntimeerden], waaronder de VvE, hebben verweer gevoerd en betwisten dat [appellanten] er alles aan hebben gedaan om aan het vonnis te voldoen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Het hof oordeelt dat de dwangsommen niet punitief zijn, maar een prikkel tot nakoming van de verplichtingen van [appellanten]. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.353.243/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 585659
arrest in het incident van 29 juli 2025
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante],
die wonen in [plaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de voorzieningenrechter optraden als gedaagden,
hierna samen:
[appellanten]en ieder afzonderlijk
[appellant]en
[appellante],
advocaat: mr. A.M. Smetsers uit Nijmegen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2. Vereniging van Eigenaars Flatgebouw [adres] 67 en 67A te [plaats1],
die is gevestigd in [plaats1] ,
en bij de voorzieningenrechter optraden als eisers,
hierna samen:
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
de VvE,
advocaat: mr. J.M.E. Hamming uit Drachten.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 26 februari 2025 (hersteld op 4 maart 2025) tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaardingen in hoger beroep van 25 maart 2025
• het anticipatie-exploot van 7 april 2025
• de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering tot onverwijlde schorsing ex artikel 351 Rv
• de memorie van antwoord in het incident.

2.De kern van de zaak

2.1
Aan dit incident ligt het volgende ten grondslag. [geïntimeerde1] is eigenaresse van het appartement aan de [adres] 67a in [plaats1] . Het ondergelegen appartement aan de [adres] 67 is in eigendom van [appellanten] [geïntimeerde1] en [appellanten] vormen samen de VvE.
2.2
[appellanten] hebben begin 2018 zonder overleg met [geïntimeerde1] en zonder toestemming van de VvE sloopwerkzaamheden aan hun appartement uitgevoerd. Zo zijn diverse dragende muren in hun appartement verwijderd en zijn ook het balkon, de luifel en de bloembak bij de oprit gesloopt.
2.3
Naar aanleiding van deze sloopwerkzaamheden hebben tussen partijen meerdere procedures plaatsgevonden. Partijen hebben in de (tot op heden laatste) bodemprocedure tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2024 een vaststellingsovereenkomst gesloten en daarin de onderling gemaakte afspraken vastgelegd, waaronder de afspraak dat [appellanten] uiterlijk op 31 december 2024 de herstelwerkzaamheden aan de buitenzijde van het pand zouden hebben afgerond. Deze afspraak zijn zij niet nagekomen.
2.4
Dit is voor [geïntimeerden] aanleiding geweest om dit kort geding aanhangig te maken en te vorderen dat [appellanten] worden veroordeeld om bepaalde stukken en informatie over het uit te voeren herstel te verstrekken en om de herstelwerkzaamheden binnen een bepaalde tijd gereed te hebben, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.5
De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen in het bestreden vonnis van
26 februari 2025 toegewezen en [appellanten] veroordeeld om:
a) op uiterlijk 12 maart 2025 aan [geïntimeerde1] concrete schriftelijke bouwtekeningen te tonen voor herstel van de bloembakken, de luifel en het balkon, waarbij [appellanten] ook de naam van de aannemer en de beoogde bouwtijd bekend moet maken en zij een kopie van de CAR-verzekering moeten overleggen, samen met een verklaring van henzelf dat zij volledig instaan voor de door de verbouwing op te treden schade en met een verklaring van de gemeente of een architect over de noodzakelijkheid van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de werkzaamheden;
b) na schriftelijke goedkeuring door [geïntimeerde1] van de bouwtekeningen ten aanzien van het balkon en de bijkeuken, waarop het balkon komt te rusten, eerst een nulmeting te laten doen en vervolgens binnen zes weken na goedkeuring de werkzaamheden gereed te hebben, althans ten aanzien van het balkon en de bijkeuken zes weken later voor zover daar een omgevingsvergunning voor nodig is;
c) binnen zes weken na het vonnis de venster- en deuropeningen van hun appartement te ontdoen van de houten afdekplaten en te voorzien van deugdelijke beglazing.
Aan deze afzonderlijke veroordelingen heeft de voorzieningenrechter dwangsommen verbonden van € 1.000,- per dag dat zij hiermee in gebreke blijven, met een maximum van
€ 25.000,-.
De voorzieningenrechter heeft dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6
Het vonnis is aan [appellanten] betekend - door de VvE op 6 maart 2025 en door [geïntimeerde1] op 10 maart 2025.

3.Het oordeel van het hof

De standpunten van partijen
3.1
[appellanten] hebben gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst gedurende het hoger beroep. Ter onderbouwing van hun incidentele vordering hebben [appellanten] het volgende aangevoerd. [appellanten] hebben zich direct nadat zij het vonnis ontvingen tot een architectenbureau uit Bussum, Studio-V, gewend. De notitie van Studio-V maakt onder meer melding van het ambitieuze tijdspad dat de voorzieningenrechter heeft aangehouden voor [appellanten] om aan de veroordelingen te (kunnen) voldoen. Het doel en de strekking van dwangsommen is gelegen in het onverwijld gevolg geven aan de veroordeling. Van [appellanten] wordt verlangd dat zij actief stappen ondernemen om tot herstel over te gaan. [appellanten] hebben actie ondernomen, maar zijn daarbij in verregaande mate afhankelijk van (de agenda van) derden. Dat maakt dat presteren in het gegeven tijdspad vrijwel onmogelijk is. Maar ook van belang is dat de dwangsommen, mede gelet op de hoogte daarvan, het financiële belang van deze kwestie aanzienlijk overstijgen. Het gevolg van de inning van de dwangsommen is daarmee buitenproportioneel in vergelijking met het (afwezige) nadeel bij [geïntimeerden] Deze dwangsomveroordelingen hebben ten onrechte een punitief karakter. Daar komt bij dat beslag op en/of executie van de woning zal leiden tot een enorme ontwrichting van hun dagelijks leven.
3.2
[geïntimeerden] hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging. Zij betwisten dat [appellanten] er alles aan hebben gedaan om aan het vonnis te voldoen en dat er een feitelijke onmogelijkheid zou zijn om daaraan te voldoen. Zij hebben reeds vanaf het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de gelegenheid gehad om de stappen te nemen om over te gaan tot herstel. Tot 1 maart 2025 hebben zij geen enkele actie ondernomen. [geïntimeerden] wijzen erop dat [appellanten] aan meerdere veroordelingen makkelijk binnen de gestelde termijn had kunnen voldoen, waaronder het overleggen van bepaalde stukken.
Dat [appellanten] de werkzaamheden niet kunnen betalen, is niet aangetoond en wordt ook uitdrukkelijk betwist. Zo is bijvoorbeeld de vennootschap van [appellant] hypotheekhouder van het appartementsrecht van [appellante] . De aankoop en de verbouwing zijn dan ook met eigen geld gefinancierd. Het appartement van [appellanten] is door de sloopwerkzaamheden in feite onbewoonbaar. Zij hebben er ook nog nooit gewoond.
Los van het voorgaande hebben [geïntimeerden] belang bij herstel op korte termijn door [appellanten] [geïntimeerde1] is namelijk door de gemeente aangeschreven dat zij haar gedeelte van het pand verhuurt terwijl dit een kantoorbestemming heeft. De gemeente heeft een dwangsom aangekondigd. In die brief schrijft de gemeente ook over de door [appellanten] veroorzaakte constructieve situatie en zullen aan [appellanten] , [geïntimeerde1] en de VvE dwangsommen worden opgelegd als die situatie niet snel wordt opgelost.
De door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen zijn geen sanctie, maar een dwangmiddel om nu eens adequaat actie te gaan ondernemen.
Het juridisch kader
3.3
Het hof beoordeelt de incidentele vordering aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven. [1] Die houden in dat een uitvoerbaar verklaarde veroordeling uitvoerbaar is, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid van het veroordelend vonnis schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij (artikel 351 Rv) of hieraan alsnog de voorwaarde van het stellen van zekerheid verbinden (artikel 235 Rv). Bij deze te maken belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de eerste rechter de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. [2]
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de overwegingen en beslissingen van het bestreden vonnis. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Zou een beslissing van de voorzieningenrechter op een kennelijke misslag berusten, dan kan het hof daaraan gevolgen verbinden voor de uitvoerbaarheid. [appellanten] hebben echter niet gesteld dat één of meer beslissingen van de voorzieningenrechter berusten op een kennelijke misslag.
De belangenafweging
3.4
Tegenover het belang van [geïntimeerden] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis staat het belang van [appellanten] om (nog) niet aan de veroordeling van de voorzieningenrechter te hoeven voldoen en eerst de uitkomst van het hoger beroep af te wachten. Het hof is van oordeel dat weinig gewicht toekomt aan het belang dat [appellanten] stellen te hebben bij het afwachten van het hoger beroep. Het hof neemt hierbij ook de voorgeschiedenis van dit geschil in aanmerking. . Dat de voorzieningenrechter in het dictum een strakke tijdsplanning heeft gehanteerd, is klaarblijkelijk ook ingegeven door die voorgeschiedenis. [appellanten] hebben vanaf 10 april 2024 (het moment dat zij onderling afspraken hebben gemaakt) ruimschoots de tijd gehad om de herstelwerkzaamheden uit te werken én uit te voeren. Niet is uitgelegd of gebleken waarom zij niet tijdig in actie zijn gekomen. Hun stelling dat het vrijwel onmogelijk is om aan de veroordelingen van de voorzieningenrechter te voldoen, kan dan ook niet worden gevolgd. Dat maakt ook dat aan de notitie van Studio-V, die het vonnis van de voorzieningenrechter als startpunt neemt, niet het gewicht toekomt dat [appellanten] daaraan toekennen; het dient voor rekening van [appellanten] te blijven dat zij niet (tijdig) stappen hebben ondernomen.
3.5
De stelling van [appellanten] dat de dwangsommen in dit geval een punitief karakter lijken te hebben, kan evenmin worden gevolgd. Uit de gehele gang van zaken blijkt voldoende dat er van de zijde van [appellanten] (te) weinig initiatief komt. Dit wordt onder andere geïllustreerd door de door [geïntimeerden] overgelegde WhatsApp-correspondentie tussen [appellant] en mr. Hamming, waaruit volgt dat [geïntimeerden] continu om stukken moeten vragen en op actie moeten aandringen. De voorzieningenrechter heeft in r.o. 3.8 van het vonnis ook onderkend dat [appellanten] hun herstelverplichting al eerder niet zijn nagekomen en de situatie nu al meerdere jaren voortduurt. Het werd daarom redelijk geacht om dwangsommen aan de veroordelingen te verbinden. Dat ziet het hof niet als punitief, maar als een prikkel tot nakoming. Dat aan de prikkel forse bedragen zijn verbonden en beweerdelijk het financiële belang van de kwestie overstijgt, maakt nog niet dat sprake is van onevenredigheid. De hoogte van de dwangsommen is verder voorwerp van het beroep in de hoofdzaak. Niet is gesteld of gebleken dat [appellanten] geen financiële middelen hebben om aan de dwangsomveroordeling te kunnen voldoen.
3.6
Ook hebben [appellanten] niet gesteld dat zij door de tenuitvoerlegging van het vonnis in een noodtoestand komen te verkeren. Zij hebben slechts aangevoerd dat de tenuitvoerlegging hun dagelijkse leven ernstig zal ontwrichten. In deze – in het geheel niet toegelichte of onderbouwde – stelling ziet het hof geen aanleiding om over te gaan tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.7
De belangen van partijen tegen elkaar afwegende ziet het hof geen aanleiding om over te gaan tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
De conclusie
3.8
De conclusie luidt dat de incidentele vordering zal worden afgewezen. De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
bepaalt dat over de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 26 augustus 2025voor het nemen van de memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en O.E. Mulder, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
29 juli 2025.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688.