ECLI:NL:GHARL:2025:5095

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
200.349.173/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing van verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in geschil over royalty's

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor. De zaak betreft een conflict tussen [appellanten], bestaande uit [appellant] en [appellante] B.V., en [verweerders], bestaande uit Nanada Music B.V. en Nada Music B.V., over de afrekening van royalty's voor het gebruik van muziekwerken. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor afgewezen, omdat het belang van de verweerders om niet opnieuw in een procedure betrokken te worden zwaarder woog dan het belang van de appellanten om bewijs te vergaren. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld, met als doel het verzoek alsnog toegewezen te krijgen.

Het hof heeft geoordeeld dat de vraag of de beoogde vordering is verjaard een inhoudelijke beoordeling vereist van alle door de verzoekers gestelde en door de verweerders betwiste feiten en omstandigheden. Het hof heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere afdoening. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten voldoende belang hebben bij het verzoek en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. De beslissing van het hof houdt in dat de getuigen [appellant], [naam2], [naam3] en [naam4] gehoord zullen worden in het voorlopig getuigenverhoor, dat zich richt op de nakoming van de muziekuitgave-overeenkomsten door de verweerders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.173/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad 573454
beschikking van 19 augustus 2025
in de zaak van:

1.[appellant] ,

die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] B.V.,
die gevestigd is in Hilversum,
hierna:
[appellante],
die hoger beroep hebben ingesteld,
en die bij de rechtbank optraden als verzoekers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] ,
advocaat: mr. S.J. Spanjaard, die kantoor houdt te Haarlem,
en

1.Nanada Music B.V.,

die is gevestigd in Hilversum,
hierna:
Nanada,
2. Nada Music B.V.,
die is gevestigd in Hilversum,
hierna:
Nada,
die bij de rechtbank optraden als verweerders,
hierna gezamenlijk te noemen:
Nanada c.s.,
advocaat: mr. G.J.T.M. van den Bergh, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.Het procesverloop in hoger beroep

1.1
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad op 18 september 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
 het beroepschrift, bij het hof binnengekomen op 12 december 2024;
 het verweerschrift met productie 15;
 nadere producties 9-17 van [appellanten]
1.2
Op 24 juni 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de zitting hebben mrs. Spanjaard en Van den Bergh spreekaantekeningen overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een verslag (proces-verbaal) opgemaakt. Daarna hebben partijen het hof om een uitspraak gevraagd.

2.De zaak in het kort

2.1
[appellanten] hebben met Nanada c.s. en hun (inmiddels overleden) bestuurder [naam1] een langlopend conflict over de afrekening van royalty’s aan [appellanten] voor het gebruik van mede door [appellant] gecomponeerde muziekwerken. Bij [appellanten] leeft het vermoeden dat Nanada c.s. onvoldoende royalty’s aan [appellanten] hebben afgedragen. Zij wensen met betrekking tot deze vermoedens informatie te verzamelen in een voorlopig getuigenverhoor.
2.2
De rechtbank heeft het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor afgewezen, omdat naar haar oordeel het belang van Nanada c.s. om niet opnieuw betrokken te worden in een procedure onevenredig veel zwaarder weegt dan het belang van [appellanten] om bewijs te vergaren van de door hen gestelde schade, zodat [appellanten] in redelijkheid niet tot toepassing van hun bevoegdheid kunnen worden toegelaten (misbruik van bevoegdheid). De bedoeling van [appellanten] met het hoger beroep is dat het verzoek alsnog wordt toegewezen.
2.3
Het hof zal het verzoek gedeeltelijk toewijzen. Het hof legt zijn beslissing hierna uit.

3.De feiten

3.1
[appellant] is (met zijn broer [naam2] ) componist van en auteursrechthebbende op een aantal muziekwerken, waaronder wereldbekende hits als
[song1]en
[song2]. [appellante] is de beheermaatschappij van [appellant] .
3.2
Nadada c.s. zijn uitgevers van muziekwerken. Zij houden zich bezig met het verwerven en exploiteren van muziekuitgaverechten in binnen- en buitenland. De in januari 2025 overleden [naam1] was (middellijk) bestuurder van beide vennootschappen.
3.3
[appellant] heeft samen met zijn broer in 1981 met Nanda en in 1982 met (de rechtsvoorganger van) Nanada Music muziekuitgave-overeenkomsten gesloten op grond waarvan [appellanten] royalty’s hebben ontvangen.
3.4
In 2009 is een discussie ontstaan over de hoogte van de royaltyvergoedingen en de ontbinding van de muziekuitgave-overeenkomsten door [appellanten] . [appellanten] en Nanada c.s. hebben elkaar vervolgens over en weer in verschillende juridische procedures betrokken.
3.5
Op 5 juli 2010 hebben zij ter voorbereiding van een definitieve vaststellingsovereenkomst een voorovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst hebben controle sessies plaatsgevonden van de administratie van Nanada c.s. door de accountant van [appellanten] .
3.6
Op 18 november 2011 hebben [appellanten] en Nanada c.s. een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin staat onder andere het volgende:
Het royalty geschil
Artikel V. Het tussen partijen nog openstaande royalty geschil zal definitief worden beslecht middels een bindend advies volgens het arbitrage reglement ven het Nederlands Arbitrage Instituut. Het geschil heeft betrekking op de door Nanada betwiste stelling van Boland dat door Nanada onvoldoende royalty's aan [appellant] zouden zijn afgedragen resp. dat Nanada in het kader van beweerdelijk ongeoorloofde subpublishing teveel aan royalty's zou hebben ontvangen. (…)
Finale kwijting/onrechtmatige perspublicaties
Artikel X Partijen zullen na het uitbrengen van het bindend advies alle tussen hen lopende procedures laten royeren, tenzij de ontbindende voorwaarde is ingetreden. (…)
3.7
Tijdens de bindend advies procedure bij het NAI heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in haar vonnis van 26 mei 2015 Nanada veroordeeld om aan [appellanten] instemmingsverklaringen te verstrekken teneinde [appellanten] in staat te stellen om bij buitenlandse collectieve rechtenbeheersorganisaties royaltystatements op te vragen
3.8
De bindend advies procedure bij het NAI is uiteindelijk zonder bindend advies geëindigd. Het NAI heeft partijen op 3 september 2015 schriftelijk bericht dat de vordering van [appellanten] als ingetrokken wordt beschouwd, omdat [appellanten] het depot niet op tijd hebben betaald.
3.9
In de bodemprocedure over hetzelfde onderwerp bij de rechtbank Amsterdam heeft de advocaat van [appellanten] zich onttrokken. Op verzoek van Nanada c.s. heeft de rechtbank Amsterdam Nanada c.s. in het vonnis van 1 juni 2016 ontslag van instantie verleend. [appellanten] hebben tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld.

4.Het oordeel van hof

4.1
[appellanten] hebben tegen de bestreden beschikking drie bezwaren (grieven) gericht.
Het belangrijkste bezwaar staat in grief 1. [appellanten] menen dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van hun verzoek een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Grieven 2 en 3 zien op de proceskostenveroordeling. Doel van de grieven is dat het hof het verzoek aan de hand van de juiste maatstaf opnieuw beoordeelt.
Maatstaf beoordeling verzoek voorlopig getuigenverhoor
4.2
Het hof stelt ambtshalve vast dat het verzoek van [appellanten] om een voorlopig getuigenverhoor wordt beoordeeld aan de hand van artikel 186 (oud) Rv, omdat het beroep is ingediend voor de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht op 1 januari 2025.
4.3
Doel van een voorlopig getuigenverhoor is het verschaffen van informatie die helpt bij het inschatten van de procespositie en het beantwoorden van de vraag of een procedure moet worden begonnen of moet worden voortgezet. Iedere belanghebbende kan daartoe een verzoek doen (artikel 186 (oud) Rv). Dat [appellanten] belanghebbenden zijn, staat niet ter discussie. Verder geldt dat de rechter bij de beoordeling van dat verzoek geen discretionaire bevoegdheid heeft, zoals [appellanten] onder grief 1 terecht aanvoeren. Een verzoek dat voldoet aan de eisen van artikel 187 lid 3 (oud) Rv moet daarom in beginsel worden toegewezen.
4.4
Artikel 187 lid 3 (oud) Rv vereist dat het verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering vermelden, alsook de feiten of rechten die de verzoeker wil bewijzen. Dit moet de verzoeker op zodanige wijze doen dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen en voor wie het verhoor zal worden gehouden en voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en over welke feiten hij getuigen wil doen horen. Gelet op het doel van het voorlopig getuigenverhoor hoeft de verzoeker zich bovendien niet uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en de omvang van de geleden schade. De toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide beoogde vordering ligt namelijk niet ter toetsing voor. Dit geldt in beginsel ook voor de door verweerder in zijn verweerschrift genoemde verweren.
4.5
Als aan de formele eisen van artikel 187 lid 3 (oud) Rv is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan allereerst als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij de toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW). Daarvan is sprake als de getuigenverklaringen niet ten nutte van de vordering in de hoofdzaak kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld omdat duidelijk is dat de in het verzoekschrift gestelde vordering
is verjaard of indien daarop al definitief is beslist en de beslissing daarmee kracht van gewijsde heeft. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat bij de beoordeling of de verzoeker voldoende belang heeft bij een voorlopig getuigenverhoor, ook de eisen van een behoorlijke procesvoering en het belang van de rechtspleging in het algemeen betrokken zijn. De rechter dient daarop ambtshalve te letten. Het verzoek kan daarnaast misbruik van bevoegdheid opleveren (artikel 3:13 BW) of in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde. Het verzoek kan tot slot tot op grond van een andere zwaarwegende reden worden afgewezen. Voor een algemene belangenafweging is geen plaats [1] .
4.6
Toepassing van genoemde uitgangspunten op het verzoek van [appellanten] leidt tot het volgende.
De aard en de omvang van de beoogde vordering zijn voldoende duidelijk
4.7
Over de aard van de beoogde vordering zijn partijen het eens. De beoogde vordering is gebaseerd op nakoming van de verplichtingen van Nanada c.s. uit de muziekuitgave-overeenkomsten. [appellanten] verwijten Nanada c.s. dat zij in de periode vanaf 1985 tot 1 juli 2011 niet aan hun (betalings)verplichtingen uit de muziekuitgave-overeenkomsten hebben voldaan. Zij vermoeden dat Nanada c.s. inkomsten hebben afgeroomd en aan zichzelf hebben uitgekeerd. Ook denken zij dat Nanada c.s. in het kader van ongeoorloofde sub-publishing teveel inkomsten hebben ontvangen. De in het kader van de voorovereenkomst uitgevoerde controle sessies hebben deze vermoedens alleen maar versterkt. Zo ontbraken de
inkomsten uit Amerika, Canada en Engeland, terwijl de muziekwerken van [appellanten] juist daar hoog scoorden in de hitlijsten. Zij vorderen nakoming en schadevergoeding.
4.8
De getuigenverhoren zijn erop gericht om meer duidelijkheid te verkrijgen over de wijze van royaltyberekening en de afdrachten daarvan aan [appellanten] . Aan de hand daarvan willen [appellanten] een inschatting maken of het zinvol is een nieuwe procedure tegen Nanada c.s. in te stellen.
[appellanten] hebben voldoende belang (artikel 3:303 BW)
4.9
Als meest verstrekkend verweer voeren Nanada c.s. dat [appellanten] onvoldoende belang hebben bij een voorlopig getuigenverhoor, omdat de beoogde vordering hoe dan ook (na het ontslag van instantie verleend in 2016) is verjaard. De vraag of de beoogde vordering gelet op het door Nanada c.s. gestelde tijdsverloop en het mogelijk ontbreken van stuitingshandelingen van [appellanten] in 2016 of op een ander moment is verjaard, vergt een inhoudelijke beoordeling van alle door Nanada c.s. gestelde en door [appellanten] betwiste feiten en omstandigheden. Die beoordeling dient gelet op het uitgebreide debat daarover in de hoofdzaak aan de orde te komen. Voor een dergelijke beoordeling is in het licht van de hiervoor onder 4.5 geformuleerde maatstaf geen plaats. Dit geldt ook voor de stellingen van Nanada c.s. dat [appellanten] hun rechten met betrekking tot de beoogde vordering hebben verwerkt en de beoogde vordering moet worden afgewezen omdat [appellanten] niet aan hun klachtplicht hebben voldaan.
4.1
Het verweer van Nanada c.s. dat [appellanten] gelet op het voortijdig eindigen van het bindend advies bij het NAI en de bodemprocedure bij de rechtbank in Amsterdam onvoldoende belang hebben, volgt het hof evenmin. Doorslaggevend is dat de bindend adviseurs en de rechtbank Amsterdam geen inhoudelijk oordeel hebben gegeven over de toewijsbaarheid van de beoogde vordering en de daartegen gerichte verweren.
Als gevolg van het voortijdig beëindigen van de NAI procedure is er bovendien geen sprake van een finale kwijting in de zin van artikel X van de vaststellingsovereenkomst. Dat zoals Nanada c.s. betogen sprake zou zijn van slechts één kans om het geschil te beslechten (haar genoemde “
one shot only”) volgt niet uit de vaststellingsovereenkomst en kan het hof ook overigens niet plaatsen.
4.11
Ambtshalve toepassing van de eisen van behoorlijke procesvoering en het belang van rechtspleging in het algemeen, leidt niet tot een andere beslissing. Aan Nanada c.s. kan worden toegegeven dat partijen al heel lang in talrijke procedures elkaar bevechten, maar van belang is dat geen van deze procedures heeft geleid tot een onherroepelijke antwoord op de vraag of Nanada c.s. tegenover [appellanten] tekort zijn geschoten in hun royalty-verplichtingen. Anders dan Nanada c.s. stellen, is er ook geen overeenstemming over de resultaten van het door de account van [appellanten] destijds verrichte (boeken)onderzoek. Dat onderzoek is evenmin afgerond.
Geen misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW)
4.12
Dat beide procedures mede door toedoen van [appellanten] voortijdig zijn geëindigd, zoals Nanada c.s. betogen, betekent nog niet dat [appellanten] met het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor zich schuldig maken aan misbruik van bevoegdheid. Omdat over de beoogde vordering nog niet inhoudelijk is geoordeeld, is daarvoor meer nodig.
Bovendien blijkt uit het bericht van [naam2] aan [naam1] van 11 januari 2021, dat Nanada c.s. en wijlen [naam1] mogelijk ook hebben bijgedragen aan het voortduren van het conflict. Nanada c.s. hebben bovendien zelf verschillende rechtszaken tegen [appellanten] aangespannen. Anders dan Nanada c.s. menen, is de afwijzende beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2013 op een eerder verzoek van [appellanten] om een voorlopig getuigenverhoor niet relevant, omdat dat verzoek zag op andere feiten en andere getuigen.
Geen ander zwaarwegend belang
4.13
De door Nanada c.s. gestelde financiële en emotionele schade kan naar het oordeel van het hof niet worden gekwalificeerd als een ander zwaarwegend belang. Zonder nadere toelichting van Nanada c.s. ziet het hof niet in wat de emotionele schade is die commerciële bedrijven als Nanada c.s. hierdoor lijden. Ook zijn de financiële gevolgen van het horen van enige getuigen, zoals [appellanten] terecht aanvoeren, voor ondernemingen als Nanada c.s. beperkt.
4.14
Op grond van het voorgaande acht het hof het verzoek van [appellanten] toewijsbaar.
Welke getuigen
4.15
Gelet op de langlopende discussie tussen [appellanten] en Nanada c.s. mag van [appellanten] worden verwacht dat zij met een zekere mate van precisie aangeven welke getuigen zouden moeten worden gehoord om een juiste inschatting te maken van de mogelijke toewijsbaarheid van de beoogde vordering tot nakoming of schadevergoeding. Dit hebben zij onvoldoende gedaan. Dat leidt niet tot afwijzing van het verzoek maar wel tot een beperking van het aantal getuigen.
4.16
Het gaat om getuigen die kunnen verklaren over de wijze waarop de royalty-inkomsten in de periode 1985 tot 1 juli 2011 door Nanada c.s. werden geïnd en aan [appellanten] werden uitbetaald. Van de door [appellanten] genoemde getuigen kunnen - gelet op wat [appellanten] tijdens de mondelinge behandeling daarover naar voren hebben gebracht - alleen de volgende getuigen verklaren: [appellant] zelf, zijn broer [naam2] en de heer [naam3] die was betrokken bij de controle sessies in het kader van de voorovereenkomst.
Aan de stelling van Nanada c.s. dat [appellanten] in het licht van de schriftelijke verklaring van de heer [naam3] geen belang hebben om hem te horen, gaat het hof voorbij omdat [appellanten] de juistheid en de volledigheid van zijn verklaring betwisten.
4.17
De heer [naam4] was als voormalig bestuurder van Buma/Stemra op de hoogte van de wijziging van het repartitiesysteem als gevolg waarvan onregelmatigheden in de afrekening van de royalty’s aan [appellanten] zijn ontstaan. [naam4] zou uitleg kunnen geven over gevolgen van de wijziging van het repartitiesysteem voor de afrekening van royaltyvergoedingen en daarom hebben [appellanten] ook belang om hem als getuige te laten horen.
Geen “fishing expedition”
4.18
Aan het verweer van Nanada c.s. dat sprake is van een “fishing expedition” gaat het hof tot slot ook voorbij. [appellanten] wensen namelijk informatie met betrekking tot de omzet van hun muziekwerken in een concrete periode. Het onderwerp waarover de getuigen zullen worden verhoord, is daarmee voldoende bepaald.
De proceskosten
4.19
Het hof zal de beschikking van de rechtbank vernietigen en het verzoek alsnog met de hiervoor aangegeven beperkingen toewijzen. Het hof zal de zaak daarvoor terugverwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad. Het slagen van het hoger beroep brengt mee dat Nanada c.s. worden veroordeeld de proceskosten van [appellanten] in eerste aanleg en in dit hoger beroep aan [appellanten] te betalen. Het hof begroot die kosten op € ** voor de procedure bij de rechtbank en op € 3.226,-,- in hoger beroep (€ 798,- aan griffierecht en € 2.428,- aan salaris advocaat, gebaseerd op 2 punten in tarief II).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 18 september 2024 en beslist als volgt:
5.2
wijst het verzoek toe om [appellant] , [naam2] , [naam3] en [naam4] te horen in een voorlopig getuigenverhoor dat ziet op nakoming van de muziekuitgave-overeenkomsten door Nanada c.s. als hiervoor onder 4.7 omschreven;
5.3
veroordeelt Nanada c.s. tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] :
- de procedure bij de rechtbank: € **
- de procedure bij het hof: € 798,- aan griffierecht en € 2.428 ,- aan salaris advocaat;
5.4
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, ter verdere afdoening.
5.5
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.E. Weening, J.E. Wichers, en M. Schut en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6809 en 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:325