ECLI:NL:GHARL:2025:5128

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
200.343.327
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over onveilige veranda en asbestverontreiniging bij woningverkoop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de koper van een woning tegen de verkoper. De koper heeft de woning in februari 2024 gekocht voor € 1.875.000, maar heeft na de levering klachten geuit over een onveilige veranda en asbestverontreiniging in de tuin. De verkoper heeft aansprakelijkheid voor deze gebreken afgewezen. In een eerdere kort gedingprocedure is de verkoper veroordeeld om de koper te vergoeden voor de kosten van asbestonderzoek en herstel van de veranda. De koper vordert nu in hoger beroep een voorschot op saneringskosten en vergoeding voor de asbestverontreiniging. Het hof oordeelt dat alleen de vordering tot opheffing van de gevaarlijke situatie van de veranda toewijsbaar is, tot een bedrag van € 3.000. De overige vorderingen van de koper worden afgewezen, omdat het hof van mening is dat er onvoldoende bewijs is dat de verkoper aansprakelijk is voor de asbestverontreiniging. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vorderingen van de koper af, met uitzondering van de vergoeding voor de veranda.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.327
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 575218
arrest in kort geding van 19 augustus 2025
in de zaak van

1.[appellant]

die woont in [woonplaats1]
2. [appellante]
die woont in [woonplaats2]
advocaat: mr. M. Oprel
en

1.[geïntimeerde1]

2. [geïntimeerde2]
die wonen in [woonplaats2]
advocaat: mr. R.B. Rouwen
Partijen worden hierna [de verkoper] c.s. en [de koper] c.s. genoemd (in mannelijk enkelvoud).

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof verwijst naar het arrest van 20 augustus 2024. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 15 oktober 2024
  • de memorie van grieven (met producties)
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep (met producties)
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep (met producties)
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 29 juli 2025 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
[de verkoper] c.s. heeft in 2022 op een perceel van ruim 2.400 m2 aan de [adres] te [woonplaats2] een woning laten bouwen. Omdat bij het daaraan voorafgaande bodemonderzoek door Geonius asbest op het perceel was aangetroffen, heeft [de verkoper] c.s. in de periode van eind 2021 tot eind 2022 – onder begeleiding van Geonius – een strook grond laten saneren. Op 6 november 2023 heeft [de verkoper] c.s. de woning voor € 1.875.000 verkocht aan [de koper] c.s. De levering vond plaats op 2 februari 2024. Na de levering heeft [de koper] c.s. onder andere geklaagd over het feit dat constructieve gebreken aan de veranda (onderdeel van de houten schuur) instortingsgevaar opleverden en over de aanwezigheid van asbest in de tuin. [de verkoper] c.s. heeft aansprakelijkheid voor die gebreken afgewezen.
2.2.
[de koper] c.s. heeft twee kort gedingprocedures gevoerd tegen [de verkoper] . Dit hoger beroep is gericht tegen het vonnis van 11 juni 2024 [1] in het eerste kort geding. Daarin heeft de voorzieningenrechter [de verkoper] c.s. veroordeeld om aan [de koper] c.s. te betalen een bedrag van € 7.319 voor het doen van onderzoek naar aanwezigheid van asbest in de tuin en een bedrag van € 25.310 voor het herstellen van de veranda. De overige vorderingen van [de koper] c.s., waaronder een voorschot op schadevergoeding van € 750.000, zijn afgewezen.
2.3.
In het principaal hoger beroep komt [de verkoper] c.s. op tegen de toegewezen vorderingen en vordert hij terugbetaling van de op grond van het vonnis gedane betalingen. [de koper] c.s. vordert in het incidenteel hoger beroep dat [de verkoper] c.s. wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot op schadevergoeding (verband houdende met saneringskosten) van € 136.865,52. Subsidiair vordert [de koper] c.s. dat [de verkoper] c.s. wordt veroordeeld om de ernstige vervuiling van circa 790 m2/395m3 in de tuin te laten saneren.
2.4.
Het hof komt tot het oordeel dat in dit kort geding alleen de vordering die verband houdt met het opheffing van de gevaarlijke situatie van de veranda toewijsbaar is, tot een bedrag van € 3.000. De vorderingen tot betaling van een asbestonderzoek en tot betaling van een voorschot op schadevergoeding of het uitvoeren van een sanering zijn niet toewijsbaar. Hierna zal worden toegelicht waarom het hof tot die beslissing komt.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

De huidige stand van zaken
3.1.
[de verkoper] c.s. heeft na het vonnis van 11 juni 2024 de toegewezen bedragen van € 25.310 en € 7.319 aan [de koper] c.s. voldaan.
Omdat Dijkgraaf, de leverancier van de veranda die eerder herstel had geoffreerd voor € 25.310, niet langer bereid bleek om het herstel uit te voeren, heeft [de koper] c.s. het dak van de veranda in eerste instantie vast laten zetten met spanbanden. Ter zitting bij het hof heeft [de koper] c.s. verklaard dat hij vervolgens de bovenkant van de voorzijde (de open zijde) van de kap heeft laten dichtzetten met houten planken en dat hij metalen ankers heeft laten aanbrengen. De spanbanden zijn toen weggehaald. In totaal hebben deze maatregelen, zo verklaarde [de koper] c.s. ter zitting, € 3.000 gekost.
Met het bedrag van € 7.319 heeft [de koper] c.s. onderzoeksbureau Vlam Bodem Advies BV (hierna: Vlam) ingeschakeld voor een verkennend onderzoek. Vlam heeft op 9 juli 2024 een rapport uitgebracht. De conclusie van Vlam luidde dat de omvang van de asbestverontreiniging formeel nog onvoldoende in kaart is gebracht, maar dat op basis van de bevindingen uit het verkennend onderzoek geschat wordt dat aan de zuidoostzijde van het huis een oppervlakte van minimaal 363 m2 sterk verontreinigd is met asbest. Op verzoek van [de koper] c.s. heeft Aannemingsmaatschappij ZVS Eemnes B.V. vervolgens een offerte uitgebracht voor de uitvoering van saneringswerkzaamheden. De offerte hield een bedrag in van € 376.936,12 (inclusief btw).
3.2.
In een tweede kort geding vroeg [de koper] c.s. op basis van het rapport van Vlam en de offerte van ZVS Eemnes wederom een voorschot op schadevergoeding. Verder vorderde hij onder meer aanvullende kosten voor het vervangen van de veranda, op basis van een offerte van Tuinaanleg van Dorresteijn B.V. Bij vonnis van 11 september 2024 heeft de voorzieningenrechter de nadere vorderingen van [de koper] c.s. afgewezen. [2] [de koper] c.s. heeft het door hem aangetekende hoger beroep tegen dat vonnis niet doorgezet.
3.3.
Vervolgens heeft [de koper] c.s. Vlam opdracht gegeven tot het doen van een nader asbestonderzoek. Vlam heeft daartoe op 11 en 23 oktober 2024 veldonderzoek gedaan (waarbij negen proefsleuven en één inspectiegat zijn gegraven en twee boringen zijn gedaan). Na laboratoriumonderzoek luidde de conclusie van Vlam, neergelegd in een rapport van 7 november 2024, dat de gehele onderzoekslocatie is opgehoogd met een laag grond die deels sterk met asbest is verontreinigd. Naar aanleiding van dat rapport heeft [de koper] c.s. ZVS Eemnes om een nieuwe offerte voor het uitvoeren van een sanering gevraagd. Die offerte (van 13 november 2024 ad € 415.661,62 inclusief btw) vormt de basis voor het in dit hoger beroep door [de koper] c.s. gevorderde voorschot op schadevergoeding. Ter zitting bij het hof heeft [de koper] c.s. toegelicht dat hij met het voorschot het deel van het terrein waar Vlam een ernstige verontreiniging heeft geconstateerd (790 m²) over een diepte van 50 cm wil afgraven en aanvullen met schone grond. In een latere fase zal dan het gehele terrein over een diepte van 1 meter worden afgegraven.
3.4.
Op 17 april 2025 heeft [de koper] c.s. een dagvaarding in een bodemprocedure doen betekenen aan [de verkoper] c.s. Die procedure stond ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep voor beslissing in het vrijwaringsincident, waarin [de verkoper] c.s. heeft gevraagd Geonius in vrijwaring te mogen oproepen.
De veranda
3.5.
Tussen partijen staat vast dat [de verkoper] c.s. de schuur, waarvan de veranda deel uitmaakt, als bouwpakket heeft gekocht en met hulp van derden in elkaar heeft gezet. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [de koper] c.s. voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een ondeugdelijke constructie die door de slecht geplaatste dragende onderdelen een risico op instorten oplevert, vooral nu het dak ook nog eens is verzwaard met zonnepanelen. De voorzieningenrechter verwees daarbij naar het bouwkundig rapport van BIJN.nl Bouwkeuring van 12 maart 2024 en het onderzoek van Dijkgraaf van 2 mei 2024.
3.6.
Ook het hof is op grond van voormelde rapporten voorshands van oordeel dat er sprake was van een gevaarlijke situatie. [de verkoper] c.s. hebben daar, ook in hoger beroep, te weinig tegenin gebracht. De stelling dat Dijkgraaf belang heeft bij zijn conclusies omdat hij daardoor een offerte kon uitbrengen voor herbouwwerkzaamheden, kan, gelet op het gemotiveerde en gedocumenteerde onderzoeksrapport, niet worden aangemerkt als een voldoende gemotiveerde grief. [de verkoper] c.s. heeft daarnaast nog aangevoerd dat [de koper] c.s. wist dat het om een bouwpakket ging en dat daarvan minder mag worden verwacht. Ook bij een bouwpakket mag echter verwacht worden dat er geen instortingsrisico bestaat. Dat dit risico voor [de koper] c.s. zichtbaar en/of kenbaar was, heeft [de verkoper] c.s. – tegenover de betwisting door [de koper] c.s. – niet (voldoende) onderbouwd. Het feit dat in de leveringsakte staat dat de staat van de woning ten tijde van de levering overeenkomt met de staat van de woning zoals partijen zijn overeengekomen, betekent niet dat elk beroep op non-conformiteit op zo’n bepaling afstuit. [de koper] c.s. wijst er terecht op dat [de verkoper] c.s. in artikel 6.3 van de koopovereenkomst heeft gegarandeerd dat de woning de feitelijke eigenschappen bezit die nodig zijn voor een normaal gebruik. Bovendien geldt dat tegen de dwingende bewijskracht van een bepaling uit de leveringsakte tegenbewijs mogelijk is. [de verkoper] c.s. heeft ook nog aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat er sprake is van spoedeisend belang bij het herstel van de veranda, omdat [de koper] c.s. de gevaarlijke situatie inmiddels heeft verholpen met spanbanden. Met die grief miskent [de verkoper] c.s. dat het herstel dateert van na het vonnis van 11 juni 2024. Wel is in dit hoger beroep aannemelijk geworden dat door de maatregelen van [de koper] c.s. het veiligheidsrisico inmiddels is weggenomen. [de koper] c.s. heeft ter zitting in hoger beroep beaamd nog gebruik te maken van de schuur/veranda en vordert in dit hoger beroep ook geen (vergoeding van) aanvullende maatregelen met betrekking tot de veranda. Omdat [de koper] c.s. heeft verklaard en [de verkoper] c.s. niet heeft betwist dat de veiligheidsmaatregelen in totaal € 3.000 hebben gekost (zie 3.1), is de vordering toewijsbaar tot (slechts) dat bedrag. De vordering van [de koper] c.s. was er immers op gericht om de gevaarlijke situatie weg te nemen. Dit leidt ertoe dat de veroordeling tot betaling van € 25.310 zal worden vernietigd en dat in plaats daarvan een bedrag van € 3.000 zal worden toegewezen.
Het asbestonderzoek
3.7.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat [de verkoper] c.s. in artikel 6.4.3 van de koopovereenkomst ten onrechte heeft opgenomen dat de sanering is goedgekeurd door de Regionale uitvoeringsdienst (RUD) en dat [de verkoper] c.s. in 6.4.1 van de koopovereenkomst ten onrechte heeft verklaard dat hij niet bekend was met overige verontreiniging waarvoor maatregelen moeten worden genomen. Om die reden heeft de voorzieningenrechter de vordering van [de koper] c.s. om [de verkoper] c.s. te veroordelen tot het laten uitvoeren van een bodemonderzoek naar eventuele vervuiling in zoverre toegewezen dat zij [de verkoper] c.s. heeft veroordeeld tot betaling van € 7.319 voor het doen van een onderzoek naar aanwezigheid van asbest in de tuin.
3.8.
In voormelde artikelen van de koopovereenkomst staat:
6.4.1
Aan verkoper is niet bekend of (…) de onroerende zaak verontreiniging bevat die ten nadele strekt van het in artikel 6.3 omschreven gebruik of die heeft geleid of zou kunnen leiden tot een verplichting tot schoning van de onroerende zaak, dan wel het nemen van andere maatregelen.
6.4.3 (…)
Aan koper is bekend dat in de onroerende zaak asbest is verwerkt. In dit verband verklaart koper bekend te zijn met het feit dat er in een strook grond ter breedte van ca. 4 meter langs de erfgrens met de buren (vanaf het begin van de oprit tot ca. het einde van het bijgebouw), voordat de huidige eigenaren de woning gingen bouwen, asbest is aangetroffen. Dit asbest is volgens daartoe geldende regels gesaneerd en het RUD (…) heeft die sanering goedgekeurd. Dit laat onverlet dat er op een bepaalde diepte nog altijd nog wel sprake zijn van een zogeheten restverontreiniging. Als bijlage de beschikking van het RUD alsmede een laatste mail vanuit het RUD met betrekking tot de uitgevoerde sanering.
3.9.
Naar het oordeel van het hof is vooralsnog niet aannemelijk dat verkoper daarmee onjuiste inlichtingen heeft verschaft.
Het hof wijst er in dit verband op dat in de beschikking van de RUD van 15 juni 2023 is opgenomen dat, hoewel de sanering deels niet voldoet aan de criteria van het Besluit uniforme saneringen (BUS) en de Regeling uniforme saneringen (RUS), de RUD wel kan instemmen met het resultaat van de uitgevoerde sanering conform artikel 38 van de Wet bodembescherming (Wbb). De RUD legt in zijn beschikking uit dat hij tot dat besluit komt omdat de contactmogelijkheden met asbest aan het maaiveld wel zijn weggenomen en dat de RUD er, om redenen van doelmatige besteding van (overheids)middelen, voor gekozen heeft om hier middels de beschikking op de evaluatie mee in te stemmen en gebruiksbeperkingen op te leggen. De gebruiksbeperkingen zijn ook in de beschikking opgenomen en houden kort gezegd in dat de eigenaar van de saneringslocatie (de strook grond van 4 meter breed waarop een isolatielaag en open verharding is aangebracht) noodzakelijke maatregelen moet treffen om die isolatielaag en open verharding in stand te houden en te onderhouden en om de noodzakelijke beperkingen in het gebruik van de bodem in acht te nemen. Verder is in de beschikking opgenomen dat de ernstige verontreiniging met asbest niet voldoende is afgedekt ten tijde van werkzaamheden op het perceel en dat door loop- en/of voertuigbewegingen de asbestverontreiniging aan het maaiveld kan zijn verspreid over de rest van het perceel tijdens de bouw van de woning, zodat mogelijk sprake is van een nieuw geval van bodemverontreiniging met asbest op het gehele perceel. De RUD heeft daarover overwogen dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging volledig moeten worden gesaneerd en dat hij in de beschikking alleen uitspraak doet over de werkzaamheden ter plaatse van de saneringslocatie.
Vervolgens hebben gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, zoals weergegeven in het Provinciaal Blad van 19 juni 2023, geoordeeld dat uit het evaluatieverslag blijkt dat de sanering conform het BUS-meldingsformulier en de hierop gemelde wijzigingen is uitgevoerd, dat de sanering voldoet aan de criteria van het BUS en de RUS, en dat de gesaneerde percelen nu geschikt zijn voor het beoogde bodemgebruik 'Wonen met tuin'. Daarom hebben gedeputeerde staten, zoals in hetzelfde besluit staat, op grond van artikel 39b lid 6 Wbb, ingestemd met het evaluatieverslag.
Daarna heeft de RUD op 30 augustus 2023 in een e-mail aan [de verkoper] c.s. geschreven dat hij bij de beschikking op de BUS-evaluatie van 15 juni 2023 heeft ingestemd met de bodemsanering en dat hij afziet van handhavend optreden.
3.10.
De instemming van de RUD met de bodemsanering, gevolgd door de instemming van gedeputeerde staten, werd (voor de invoering van de Omgevingswet) op grond van artikel 39b lid 6 Wbb slechts gegeven indien was gesaneerd overeenkomstig de geldende regels. Dat maakt naar het voorlopig oordeel van het hof dat [de verkoper] c.s. in artikel 6.4.3 van de koopovereenkomst kon verklaren dat het asbest volgens daartoe geldende regels was gesaneerd en dat de RUD de sanering heeft goedgekeurd. Datzelfde geldt voor de mededeling in artikel 6.4.1 dat verkoper niet bekend is of, naast de in 6.4.3 gemelde verontreiniging van de strook van 4 meter breed, de onroerende zaak nog een verontreiniging bevat die ten nadele strekt van het in artikel 6.3 omschreven gebruik of die kan leiden tot een verplichting tot schoning of het nemen van andere maatregelen. Ter zitting bij het hof is duidelijk geworden dat [de koper] c.s. zich niet langer op het standpunt stelt dat de nu aangetroffen asbestverontreiniging is veroorzaakt doordat het in de beschikking van de RUD genoemde risico (verspreiding van asbest uit de strook tijdens de bouw van de woning) zich heeft verwezenlijkt. Dat [de verkoper] c.s. bekend was met een asbestverontreiniging met een andere oorzaak, op een andere locatie dan de strook, heeft hij gemotiveerd betwist. [de verkoper] c.s. heeft verklaringen van bij de bouw en aanleg van de tuin betrokken partijen overgelegd die geen asbest zijn tegengekomen en hij heeft erop gewezen dat hij de tuin altijd normaal heeft gebruikt en onderhouden en daarbij nooit op asbest is gestuit. Voor zover [de koper] c.s. zich op het standpunt stelt dat [de verkoper] c.s. door rapporten van Geonius (van 2 en 3 september 2021) bekend was met asbestverontreiniging elders in de tuin, overweegt het hof dat Geonius in de tuin enkele plaatjes asbestverdacht materiaal heeft waargenomen, die als mogelijk ‘zwerfasbest’ van de vervuilde strook heeft aangemerkt, en buiten de strook geen asbestconcentratie boven de interventiewaarde heeft aangetroffen. Gelet op dit alles kan zonder bewijslevering, waarvoor in dit kort geding geen plaats is, niet worden vastgesteld dat [de verkoper] c.s. bekend was met asbestverontreiniging elders in de tuin.
3.11.
Het hof merkt verder nog op dat vooralsnog ook niet in voldoende mate aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [de verkoper] c.s. schadeplichtig is omdat hij voorafgaand aan het tekenen van de koopovereenkomst wel de in 3.9 genoemde beschikking en e-mail van het RUD aan [de koper] c.s. heeft gezonden maar niet de onderliggende rapporten van Geonius. Dat geldt ook wanneer wordt meegenomen dat de makelaar van [de verkoper] c.s. aan [de koper] c.s. ten onrechte een oud kadastraal uittreksel heeft gestuurd, waarin de publiekrechtelijke beperking niet was vermeld. Dat er sprake was van een publiekrechtelijke beperking (die zag op het gebruik van de gesaneerde strook) kon [de koper] c.s. in ieder geval in de op 1 november 2023 toegezonden beschikking van het RUD lezen. Anders dan de voorzieningenrechter acht het hof vooralsnog van weinig belang dat [de koper] c.s. slechts enkele dagen voorafgaand aan het tekenen van de koopovereenkomst kon beschikken over de beschikking, en [de verkoper] c.s. deze al langere tijd kende, al was het maar omdat (onweersproken is dat) [de koper] c.s. het zelf in de hand had om de ondertekening van de koopovereenkomst op te schuiven als hij meer tijd nodig had.
3.12.
Omdat [de koper] c.s., ook in hoger beroep, geen andere gronden heeft aangevoerd die maken dat [de verkoper] c.s. de kosten voor een bodemonderzoek moest dragen, zal het hof de veroordeling hiertoe vernietigen en dit deel van de vordering alsnog afwijzen.
Voorschot op saneringskosten
3.13.
De voorzieningenrechter heeft het gevorderde voorschot afgewezen omdat zij oordeelde dat er nog teveel onduidelijkheid bestaat over de omvang van de eventuele vervuiling in de bodem van de tuin, de kosten voor sanering en de vraag in hoeverre de eventuele vervuiling te wijten is aan het handelen van [de koper] c.s. zelf.
3.14.
Met het vervolgens uitgevoerde vervolgonderzoek door Vlam, is inmiddels voldoende aannemelijk dat een deel van de tuin sterk met asbest is verontreinigd (zie 3.1). Partijen twisten echter nog steeds over de oorzaak van die vervuiling. Volgens [de koper] c.s. blijkt uit het tweede onderzoek van Vlam dat de bodem al verontreinigd was voorafgaand aan de verkoop. Vlam concludeert namelijk dat de gehele onderzoekslocatie is opgehoogd met een laag grond met een dikte van circa 1 meter die licht tot sterk verontreinigd is met asbest. [de koper] c.s. stelt dat een deel van de ophooglaag mogelijk afkomstig is van het uitgraven van de fundering van de woning (die niet gelegen is in de strook). [de verkoper] c.s. betwist dat zich ten tijde van de levering al asbest in de bovenste laag van de tuin bevond. Hij is nooit stukjes asbest in de tuin tegengekomen. Volgens [de verkoper] c.s. kan de verontreiniging in de bovenste laag van de tuin zijn ontstaan door de aanvoer van 270 m3 grond door [de koper] c.s. waarvoor geen schonegrondverklaring is afgegeven en/of door het verplaatsen van diep opgegraven aarde in verband met de aanleg door [de koper] c.s. van een zwembad. Beide partijen hebben vraagtekens gezet bij de inhoud van de rapporten waar de andere partij zich op beroept. Geonius en Vlam hebben over en weer ook elkaars rapporten als ondeugdelijk bestempeld.
3.15.
Het hof overweegt als volgt. Voor zover zou komen vast te staan dat de verontreiniging in de bovenste laag van de tuin het gevolg is van de bij het uitgraven van het zwembad opgebrachte aarde, acht het hof zeer wel mogelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de aanwezigheid van asbest diep in de grond in de weg stond aan het gegarandeerde normale gebruik van de woning. Naar het voorlopig oordeel van het hof mocht [de koper] c.s. immers verwachten dat hij een zwembad zou kunnen aanleggen zonder dat dat een asbestprobleem in de tuin zou veroorzaken. Vooralsnog is echter niet duidelijk wat de precieze oorsprong van het asbest in de grond is: de uitgraving van de fundering van de woning, de uitgraving van het zwembad, de aanvoer van grond door [de koper] c.s., een andere oorzaak, of een combinatie daarvan. Dat zal in de bodemzaak (eventueel na een deskundigenbericht en/of bewijslevering) moeten worden vastgesteld.
3.16.
Daarnaast merkt het hof op dat [de verkoper] c.s. gemotiveerd heeft betwist dat [de koper] c.s. een spoedeisend belang heeft bij de door hem gewenste gedeeltelijke sanering van de tuin. Daarbij heeft hij erop gewezen dat [de koper] c.s. een grasmat van 10 cm dik heeft neergelegd en dat hij de tuin gewoon gebruikt door onder andere de kinderen op het gras te laten spelen en het gras te maaien. Verder heeft [de verkoper] c.s. aangevoerd dat nergens uit blijkt dat de RUD instemt met de door [de koper] c.s. voorgenomen gedeeltelijke sanering, over 50 cm diepte van een gedeelte van de tuin en de strook (zie 3.3). [de koper] c.s. erkent voornoemd gebruik van de tuin.
3.17.
Naar het oordeel van het hof heeft [de koper] c.s. tegen deze achtergrond het spoedeisend belang bij een onmiddellijke gedeeltelijke sanering van de tuin onvoldoende duidelijk gemaakt. Zeker wanneer daarbij de onzekerheid over de oorzaak van de asbestverontreiniging en mogelijke problemen van een gedeeltelijk sanering (met betrekking tot de goedkeuring door de RUD en/of bewijs van de oorzaak van de verontreiniging) in aanmerking worden genomen, leidt dat ertoe dat het in dit kort geding gevorderde voorschot op saneringskosten, dan wel de uitvoering van een gedeeltelijke sanering door [de verkoper] c.s., niet toewijsbaar is. Een verdergaande belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. [de koper] c.s. heeft het door [de verkoper] c.s. genoemde restitutierisico niet weersproken en heeft op zijn beurt onvoldoende aangevoerd om een belangenafweging desondanks in zijn voordeel te laten uitvallen.
De conclusie
3.18.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het vonnis van 11 juni 2024 zal worden vernietigd en dat het hof [de verkoper] c.s. zal veroordelen tot betaling van € 3.000. [de koper] c.s. zal worden veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag dat [de verkoper] c.s. op grond van het vonnis teveel heeft betaald.
3.19.
[de koper] c.s. heeft een bewijsaanbod gedaan. Daarvoor is in dit kort geding echter geen plaats.
3.20.
Omdat [de koper] c.s. grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep (principaal en incidenteel) als bij de voorzieningenrechter veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
3.21.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 11 juni 2024, en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [de verkoper] c.s. hoofdelijk tot betaling van € 3.000 aan [de koper] c.s. voor het herstellen van de veranda;
veroordeelt [de koper] c.s. tot terugbetaling aan [de verkoper] c.s. van alles wat [de verkoper] c.s. op grond van het vonnis van 11 juni 2024 teveel aan [de koper] c.s. heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde vanaf de dag van de betaling door [de verkoper] c.s. tot aan de dag van terugbetaling;
4.2.
veroordeelt [de koper] c.s. tot betaling van de volgende proceskosten van [de verkoper] c.s. tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter:
€ 2.626 aan griffierecht
€ 1.107 aan salaris van de advocaat van [de verkoper] c.s. (tarief gemiddelde zaak in kort geding),
tot betaling van de volgende proceskosten van [de verkoper] c.s. in principaal hoger beroep:
€ 798 aan griffierecht
€ 137,47 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [de koper] c.s.
€ 3.142 aan salaris van de advocaat van [de verkoper] c.s. (2 procespunten x het toepasselijke tarief III),
en tot betaling van de volgende proceskosten van [de verkoper] c.s. in incidenteel hoger beroep:
€ 3.572 aan salaris van de advocaat van [de verkoper] c.s. (2 procespunten x ½ x het toepasselijke tarief V);
4.3.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, R. Verkijk en M.F.A. Evers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025.

Voetnoten

3.HR 10 juni 2022,