ECLI:NL:GHARL:2025:5133

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
200.348.210
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders en kinderen met betrekking tot ouderverstoting en dwangsom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen. De vader had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat zijn vordering om de moeder te verplichten tot uitvoering van de omgangsregeling had afgewezen. De vader vorderde dat de moeder uitvoering zou geven aan de door het hof eerder vastgestelde omgangsregeling, waarbij hij minimaal met ieder kind afzonderlijk of met alle vier de kinderen tegelijk, een keer per twee weken een kwartier videobelcontact zou hebben, en maximaal onbegeleide omgang op de zaterdag of zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur, onder oplegging van een dwangsom van € 500,- per keer, per kind, dat de moeder hieraan geen gevolg zou geven.

De moeder voerde verweer en stelde dat zij wel degelijk omgang met de vader in het belang van de kinderen wilde stimuleren, maar dat dit zonder begeleiding niet lukte. Het hof heeft vastgesteld dat de uitvoering van de omgangsregeling niet goed van de grond is gekomen en dat er geen spoedeisend belang is om nakoming van de eerdere beschikking te vorderen, gezien de lange periode waarin er nauwelijks contact is geweest tussen de vader en de kinderen. Het hof heeft de vordering van de vader tot nakoming van de omgangsregeling afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen en de betrokken ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.210
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 581087
arrest van 19 augustus 2025
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld en bij de voorzieningenrechter optrad als eiser,
hierna: de vader,
advocaat: mr. M. van Gemert,
tegen
[verweerster]
die woont in [woonplaats2] ,
die bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. R.A.F. Jansen, die zich op 12 februari 2025 heeft onttrokken.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 17 oktober 2024 tussen partijen heeft uitgesproken (hierna ook: het vonnis in kort geding).
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van antwoord.
1.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
1.4
Na de mondelinge behandeling van 13 februari 2025 zijn bij het hof ingekomen:
- het journaalbericht namens de vader van 18 april 2025;
- het journaalbericht namens de vader van 6 mei 2025;
- het journaalbericht namens de vader van 28 mei 2025 met bijlagen.
1.5
De minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn door het hof uitgenodigd om hun mening te geven over het hoger beroep. Op 16 juni 2025 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar het hof gekomen, waar zij met een rechter in hoger beroep hebben gesproken over deze procedure.
[de minderjarige3] heeft van de haar geboden gelegenheid om haar mening te geven geen gebruik gemaakt.
1.6
De mondelinge behandeling is voortgezet op 10 juli 2025. Aanwezig waren:
  • mr. Van Gemert, namens de vader,
  • de moeder,
  • een vertegenwoordiger van de raad.

2.De kern van de zaak

2.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 in [plaats1] ;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 in [plaats2] (Zwitserland);
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2014 in [woonplaats2] , en
  • [de minderjarige4] , geboren [in] 2018 in [woonplaats2] .
De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
2.2
De kinderen zijn op 30 april 2020 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is op 30 april 2024 geëindigd.
2.3
Bij beschikking van 30 mei 2022 heeft de rechtbank de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegd voor de duur van een jaar. Daarnaast heeft de rechtbank in die beschikking de door de rechtbank bij beschikking van 29 oktober 2020 vastgestelde zorgregeling voor onbepaalde tijd beëindigd.
2.4
De vader is destijds in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 mei 2022. Bij beschikking van 31 oktober 2023 heeft dit hof het volgende beslist:
"
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. zittingsplaats Utrecht, van 30 mei 2022:
stelt een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vast, waarbij de vader minimaal met ieder kind afzonderlijk of met alle vier de kinderen tegelijk, een keer per twee weken een kwartier videobelcontact heeft, en maximaal onbegeleide omgang op de zaterdag of zondag van 9. 00 uur lot 18. 00 uur, waarbij het tempo van de uitbreiding van de omgang door de Gl in overleg met de hulpverleners van de kinderen bepalend is:
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
2.5
De vader heeft in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat moeder uitvoering dient te geven aan de in de beschikking van dit hof van 31 oktober 2023 vastgestelde minimale vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, waarbij de vader minimaal met ieder kind afzonderlijk of met alle vier de kinderen tegelijk, een keer per twee weken een kwartier videobelcontact heeft, en maximaal onbegeleide omgang op zaterdag of zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur en wel onder oplegging van een dwangsom van € 500,- per keer, per kind dat de moeder daaraan geen gevolg geeft.
2.6
De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. De moeder heeft primair gevraagd om de vader niet-ontvankelijk te verklaren althans zijn vorderingen af te wijzen of, subsidiair, indien uitvoering dient te worden gegeven aan de door het hof vastgestelde omgangsregeling dit dan uitsluitend onder regie van het wijkteam en of [naam1] , die het tempo van de uitbreiding van de (begeleide) omgang in overleg met de hulpverleners van de kinderen zal worden bepaald, en de vader/ouders zich nadrukkelijk dienen te houden aan de aanwijzingen van het wijkteam en of [naam1] .
2.7
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis in kort geding de vorderingen van de vader afgewezen en de kosten van de procedure gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.8
In hoger beroep heeft de vader gevorderd om het vonnis in kort geding te vernietigen en alsnog te bepalen dat de moeder uitvoering dient te geven aan de door dit hof op 23 oktober 2023 vastgestelde minimale omgangsregeling tussen vader en de kinderen, waarbij de vader minimaal met ieder kind afzonderlijk of met alle vier de kinderen tegelijk, een keer per twee weken een kwartier videobelcontact heeft, en maximaal onbegeleide omgang op de zaterdag of zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur. De vader heeft verder gevorderd om aan deze beslissing een dwangsom te verbinden van € 500,- per keer, per kind, dat de moeder hieraan gen uitvoering geeft.
2.9
De moeder voert verweer. De moeder vraagt het hof om het vonnis in kort geding te bekrachtigen en de vorderingen van de vader af te wijzen.
2.1
Tijdens de mondelinge behandeling van 13 februari 2025 hebben partijen met elkaar de volgende afspraken gemaakt:
  • zaterdag 1 maart 2025 heeft de vader omgang met alle vier de kinderen van 10.00 uur tot 17.00 uur. De vader regelt een programma in de buurt van [woonplaats2] en de moeder zal aan het begin van de omgang aansluiten voor [de minderjarige2] . Als de moeder vertrekt, bepaalt [de minderjarige2] zelf of hij wil blijven of niet;
  • zaterdag 5 april 2025 doen de kinderen en de moeder mee met een mud run in [plaats3] . De vader zal de kaarten regelen;
  • woensdag 9 april 2025 is de vader jarig. De vader, de moeder en de kinderen gaan in de omgeving van [woonplaats2] uit eten vanaf 17.45 uur;
  • zaterdag 10 mei 2025 is er van 10.00 uur tot 17.00 uur omgang tussen de vader en de kinderen met dezelfde uitgangspunten als op 1 maart 2025; en
  • daarna zal er iedere zondag van de maand contact zijn tussen de vader en de kinderen. Als [de minderjarige1] niet bij deze omgang kan aansluiten, dan zal zij zelf met de vader een ander moment regelen.
Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol van 1 juli 2025 voor uitlating partijen over het verloop van de afgesproken contactmomenten, waarbij partijen ook laten weten of de procedure kan worden doorgehaald of dat zij een voortzetting van de mondelinge behandeling willen.
2.11
Uit de in 2.4 genoemde correspondentie blijkt dat de vader voortzetting van de mondelinge behandeling wenst. Het hof heeft aan deze wens gevolg gegeven.

3.Het oordeel van het hof

3.1
De vader vordert in deze procedure om te bepalen dat de moeder uitvoering geeft aan de minimale omgangsregeling tussen hem en de kinderen, zoals neergelegd in de beschikking van dit hof van 23 oktober 2023, en wel op straffe van een dwangsom.
Omdat de omgang, zoals hiervoor in 2.10 verwoord, niet goed van de grond is gekomen, heeft de vader verzocht om op zijn vorderingen in hoger beroep te beslissen.
Hij stelt -kort samengevat- dat het contact tussen hem en de kinderen steeds niet lukt omdat de moeder niet wil meewerken. Volgens hem maakt de moeder zich schuldig aan ouderverstoting. Er zijn volgens de vader geen contra-indicaties voor de omgang tussen hem en de kinderen. Hoe langer er gewacht wordt met de nakoming van de destijds door het hof vastgestelde contactregeling, hoe lastiger het wordt om uitvoering te geven aan die regeling. Volgens de vader wijzen de kinderen hem op een onnatuurlijke wijze af, wat een gevaar is voor hun ontwikkeling. De moeder zou, eventueel met een dwangsom, gedwongen moeten worden om de kinderen te stimuleren om contact met hem te hebben volgens de vastgestelde regeling.
Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling heeft mr. Van Gemert namens de vader gevraagd om een bijzondere curator over de kinderen te benoemen om hun belangen in deze procedure te behartigen.
3.2
De moeder stelt dat zij omgang met de vader in beginsel wel in het belang van de kinderen vindt en dat zij de kinderen daartoe wil stimuleren, maar dat omgang zonder begeleiding steeds niet lukt. De moeizame communicatie tussen de ouders is daarbij een storende factor. De vader stelt zich dwingend op ten aanzien van de uitvoering van een omgangsregeling en is onbereikbaar voor hulpverlenende instanties. De vader is onvoldoende betrokken in het leven van de kinderen en kan onvoldoende aansluiten bij hun behoeften. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] willen geen contact met de vader. [de minderjarige4] heeft geen moeite met omgang omdat zij, gelet op haar leeftijd, niet veel heeft meegekregen van de problematiek die tussen de ouders speelt. [de minderjarige3] staat er neutraal in, maar zij kan, als gevolg van haar eigen problematiek, de omgang met de vader niet aan. De moeder betrekt de kinderen niet bij de problemen die tussen de ouders spelen, maar de onlangs door de vader geïnitieerde beslaglegging op de woning van de moeder had zodanige invloed op haar gemoedtoestand dat de kinderen daarvan wel een en ander hebben meegekregen. De kinderen hebben volgens haar al met heel veel deskundigen hun verhaal moeten delen. De moeder is tegen de benoeming van een bijzondere curator, omdat zij zich afvraagt welke toegevoegde waarde die zal hebben.
3.3
Het hof stelt voorop dat het in zijn algemeenheid van belang is voor de identiteitsontwikkeling van een kind, dat het contact kan hebben met beide ouders. Het hof staat in die zin nog steeds achter de in zijn beschikking van 31 oktober 2023 vastgestelde regeling. Gebleken is echter dat de uitvoering daarvan, en uiteindelijk ook van de in het kader van de onderhavige procedure op 13 februari 2025 afgesproken regeling, niet gelukt is. Daarbij speelt een rol dat na die beschikking de ondertoezichtstelling is beëindigd, terwijl de GI een cruciale rol had bij de uitvoering van de omgangsregeling. In feite is nakoming van die regeling derhalve niet meer mogelijk. Toch vordert de vader nakoming. Het hof is van oordeel dat de vordering van de vader tot nakoming van de bij beschikking van 31 oktober 2023 vastgestelde regeling thans moet worden afgewezen. Gebleken is dat de vader op 2 september 2021 voor het laatst een omgangsmoment met de kinderen heeft gehad. Daarna heeft hij in 2024 nog twee keer met [de minderjarige4] een fysiek contactmoment gehad en vervolgens met haar nog enkele videobelcontacten. Daarna was er pas weer op 1 maart 2025, volgens eerdergenoemde in deze procedure gemaakte afspraak, een omgangsmoment tussen de vader en alle vier de kinderen, in het bijzijn van de moeder. Het hof acht het betreurenswaardig dat de omgang tussen de vader en de kinderen, ondanks dat er in de afgelopen jaren al zoveel is geprobeerd, nog steeds niet is gelukt. De vader en de moeder geven elkaar daarvan de schuld. Wat daar ook van zij, het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat er geen sprake is van een spoedeisend belang om nu, nadat er al jaren niet tot nauwelijks omgang is geweest tussen de vader en de kinderen, nakoming van de beschikking van het hof van bijna twee jaar geleden, te vorderen. Het hof ziet ook geen aanleiding om, zoals de vader in hoger beroep op de mondelinge behandeling heeft gevorderd, een bijzondere curator over de kinderen te benoemen. De afgelopen jaren zijn al diverse instanties bij de kinderen betrokken geweest: de raad, [naam2] in het kader van de OTS, het wijkteam [woonplaats2] , [naam1] , [naam3] , [naam4] , Stichting [naam5] , [naam6] en de politie. Al deze hulpinstanties hebben in al die jaren geen positief resultaat kunnen bereiken. Het hof ziet niet in dat het belang van de kinderen nog gebaat zou kunnen zijn bij de benoeming van een bijzondere curator. De kinderen zijn al ruim voldoende belast geweest. Het desbetreffende verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

het hof:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 oktober 2024;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Feunekes, P.B. Kamminga en A.T. Bol, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025.