ECLI:NL:GHARL:2025:5165

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
200.353.788/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige en de zorg- en opvoedingstaken van de ouders. De vader had in eerste aanleg verzocht om de ondertoezichtstelling van zijn dochter te verlengen en om een zorgregeling vast te stellen. De rechtbank Overijssel had deze verzoeken afgewezen. De vader ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat er nog steeds sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, en dat de GI onvoldoende had gedaan om contactherstel te onderzoeken. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank bekrachtigd, o.a. omdat de minderjarige zelf aangaf geen ondertoezichtstelling meer te willen en geen contact met de vader te wensen. Het hof oordeelde dat de rechtbank zorgvuldig had gemotiveerd waarom de ondertoezichtstelling niet verlengd moest worden en dat het in het belang van de minderjarige was om haar wensen te respecteren. De moeder voerde aan dat de vader een negatief effect had op de minderjarige en dat er geen aanleiding was voor een zorgregeling. Het hof concludeerde dat contact tussen de vader en de minderjarige op dit moment niet mogelijk was en bekrachtigde de beslissingen van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.353.788 (ondertoezichtstelling) en
200.353.789 (zorgregeling)
(zaaknummers rechtbank Overijssel 325805 (ondertoezichtstelling) en
281583 (zorgregeling)
beschikking van 21 augustus 2025
inzake
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in het hoger beroep met beide zaaknummers,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.R. Oude Veldhuis,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd in Hengelo (O),
verweerster in het hoger beroep met zaaknummer 200.353.788,
belanghebbende in het hoger beroep met zaaknummer 200.353.789,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerster] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verweerster in het hoger beroep met zaaknummer 200.353.789,
belanghebbende in het hoger beroep met zaaknummer 200.353.788,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.S. Flokstra.

1.Het geding in eerste aanleg in beide procedures

1.1
Het hof verwijst in de procedure met zaaknummer 200.353.788 voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (hierna: de kinderrechter), van 27 januari 2025, uitgesproken onder zaaknummer 325805.
1.2
Het hof verwijst in de procedure met zaaknummer 200.353.789 voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 13 juli 2022 (schriftelijk vastgesteld op 31 augustus 2022), 9 februari 2023, 28 december 2023, 26 januari 2024, 9 juli 2024 en 27 januari 2025, uitgesproken onder zaaknummer 281583.

2.Het geding in hoger beroep in beide procedures

2.1
Het hof beschikt, naast de stukken uit de eerste aanleg, over de volgende stukken:
In de zaak
200.353.788:
  • het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 23 april 2025;
  • de brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 6 mei 2025, inhoudende de afmelding voor de mondelinge behandeling.
In de zaak
200.353.789:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 23 april 2025;
- het verweerschrift van de moeder met bijlagen;
- een journaalbericht namens de vader van 1 juli 2025 met een bijlage;
- een brief namens de vader van 1 juli 2025 met bijlagen.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] heeft op 7 juli 2025 in een gesprek met een rechter van het hof haar mening gegeven over het hoger beroep.
2.3
De mondelinge behandeling in beide procedures heeft op 10 juli 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • mr. Flokstra namens de moeder.
Namens de raad is, met bericht vooraf, niemand verschenen.
De GI is opgeroepen, maar heeft zich niet ter zitting laten vertegenwoordigen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2011 in [plaats1] .
De ouders zijn samen belast met het gezag over [de minderjarige] , die bij de moeder woont.
3.2
De vader heeft bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 25 mei 2022, verzocht om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] en om een contactregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen.
3.3
Bij beschikking van 13 juli 2022 heeft de rechtbank de raad verzocht om te rapporteren en te adviseren over het gezag en een contactregeling en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 9 februari 2023 heeft de rechtbank de vader samen met de moeder met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] belast en de beslissing over de contactregeling aangehouden.
3.5
Bij beschikking van 9 februari 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 9 februari 2024. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 9 februari 2025.
3.6
Bij beschikking van 28 december 2023 heeft de rechtbank een beslissing genomen over de door de vader te betalen kinderalimentatie en de beslissing over de contactregeling wederom aangehouden.
3.7
Bij de beschikkingen van 26 januari 2024 en 9 juli 2024 heeft de rechtbank de beslissing over de contactregeling nogmaals aangehouden.
3.8
De rechtbank heeft bij (afzonderlijke) beschikking geschillenregeling van 27 januari 2025 bepaald dat [de minderjarige] niet hoeft mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek.

4.De omvang van het geschil in beide procedures

4.1
Bij de bestreden beschikking met zaaknummer 325805 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.
4.2
Bij de bestreden beschikking met zaaknummer 281583 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om de vaststelling van een zorg- en contactregeling afgewezen.
4.3
De vader is in hoger beroep gekomen van beide bestreden beschikkingen. Hij verzoekt het hof om die beschikkingen te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog te verlengen voor de duur van zes maanden, tot 9
augustus 2025 en
- uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [de minderjarige] wekelijks vanaf woensdag uit school tot
zaterdag 19.00 uur bij hem verblijft alsmede de helft van de vakanties en feestdagen,
althans de regeling vast te stellen die het hof juist acht.
4.4
De GI heeft geen verweer gevoerd.
4.5
De moeder heeft in de procedure met zaaknummer 200.353.789 verweer gevoerd. Zij vraagt het hof om de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Wat staat er in de wet over een ondertoezichtstelling
5.1
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen. Dat mag steeds voor maximaal een jaar (artikel 1:260 BW).
Het standpunt van de vader ten aanzien van de ondertoezichtstelling
5.2
Volgens de vader is er bij [de minderjarige] nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, omdat hij denkt dat zij een symbiotische relatie met de moeder heeft, waardoor zij enorm wordt beïnvloed en zij geen kans krijgt om de vader beter te leren kennen. De kinderrechter heeft volgens hem dan ook ten onrechte het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen afgewezen omdat de doelstelling, het op gang brengen van een zorg- en contactregeling, niet behaald zou kunnen worden. De vader is van mening dat de GI nog steeds de mogelijkheden van contactherstel zou moeten onderzoeken. De GI had, als [de minderjarige] in dat verband niet wil meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek, in het kader van de ondertoezichtstelling naar andere mogelijkheden moeten zoeken om [de minderjarige] te onderzoeken. Zo had de GI volgens de vader de door haar nodig geachte opname van de moeder en [de minderjarige] in een gezinskliniek in [plaats2] of een klinische gezinsopname bij [naam1 ] (methode KINGS) verplicht kunnen opleggen.
Het oordeel van het hof ten aanzien van de ondertoezichtstelling
5.3
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de beslissing om de ondertoezichtstelling niet te verlengen zorgvuldig heeft gemotiveerd. Het hof neemt de daarin opgenomen overwegingen – na eigen onderzoek – over en maakt die tot de zijne. Het hof begrijpt dat de vader graag omgang wil met [de minderjarige] en dat hij wil dat daarvoor in het kader van een ondertoezichtstelling alle mogelijke hulp wordt ingezet. Bij de beoordeling door de rechtbank was echter al gebleken dat [de minderjarige] heel duidelijk en vasthoudend was in haar mening dat zij geen ondertoezichtstelling meer wil, omdat zij contactherstel met de vader – de doelstelling van de ondertoezichtstelling – ook niet wil. Ook in het gesprek bij het hof heeft [de minderjarige] gezegd dat zij de ondertoezichtstelling onnodig vindt en dat zij niet wenst mee te werken aan de in het kader van de ondertoezichtstelling door de GI geadviseerde onderzoeken, omdat zij niet wil dat de uitslag van dergelijke onderzoek met anderen gedeeld wordt. Volgens [de minderjarige] gaat het goed met haar. Gelet op het voorgaande is ook het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling niet moet worden verlengd. Er is tijdens de ondertoezichtstelling al veel geprobeerd om de omgang tussen de vader en [de minderjarige] weer op gang te brengen, alles zonder het gewenste resultaat. Het door de GI aanbevolen persoonlijkheidsonderzoek zal niet plaatsvinden, nu de rechtbank heeft beslist dat [de minderjarige] daaraan niet hoeft mee te werken. De doelstelling van de ondertoezichtstelling kan en zal niet behaald worden. Het hof zal de desbetreffende bestreden beschikking bekrachtigen.
Wat staat er in de wet over de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.4
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten: een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
De standpunten ten aanzien van de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.5
Volgens de vader heeft de rechtbank ook ten onrechte zijn verzoek om een zorg- en contactregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen afgewezen. Hij kan niet begrijpen dat [de minderjarige] , met wie hij tot in 2022 altijd een goed contact had, ineens geen omgang meer met hem wilde. Hij ontkent dat hij vaak boos is geweest op [de minderjarige] . Hij erkent wel dat hij niet goed heeft gehandeld om tegen hun zin contact te zoeken met [de minderjarige] en de moeder, maar hij stelt dat hij daarvoor met succes hulp heeft gezocht. Volgens de vader zou de moeder [de minderjarige] moeten stimuleren om contact met hem te hebben. Ook zou er volgen hem intensieve hulp ingezet moeten worden om dat contact weer op gang te brengen.
5.6
De moeder voert aan dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader om een zorg- en contactregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen heeft afgewezen. Tijdens haar relatie met de vader waren zij en de kinderen regelmatig getuigen van de woede-uitbarstingen van de vader. De contacten die [de minderjarige] na de relatiebreuk van de ouders met de vader had zijn niet goed verlopen. De vader vertoonde extreem controlerend gedrag richting haar en de kinderen, waarbij hij hen heeft gestalkt. [de minderjarige] was bang voor de vader en wilde, ondanks dat zij daartoe wel gestimuleerd werd door de moeder, uiteindelijk geen omgang meer met hem. De moeder ontkent dat er sprake is van een symbiotische relatie tussen haar en [de minderjarige] . Het gaat goed met [de minderjarige] , die heel goed weet wat zij wel of niet wil. Alle hulp die is ingezet is niet succesvol gebleken. [de minderjarige] wil niet meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. De rechtbank heeft beslist dat [de minderjarige] aan dat onderzoek niet hoeft mee te werken. De moeder vindt de door de GI voorgestelde gezinsopname te ingrijpend voor haar en voor [de minderjarige] . De vader doet er goed aan om de wens van [de minderjarige] om nu geen contact met hem te hebben te respecteren.
Het oordeel van het hof ten aanzien van de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.7
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ook de beslissing over de zorg- en opvoedingstaken zorgvuldig heeft gemotiveerd. Het hof neemt de daarin opgenomen overwegingen – na eigen onderzoek – over en maakt die tot de zijne. Hoewel het in zijn algemeenheid van belang is voor de identiteitsontwikkeling van een kind dat het contact kan hebben met beide ouders, ziet ook het hof in dit geval geen aanleiding om de door de vader gewenste zorg- en contactregeling vast te stellen. Tijdens de ondertoezichtstelling is er al veel geprobeerd om de omgang op gang te brengen, alles zonder het gewenste resultaat. Daarbij gelet op de vasthoudende verklaring van [de minderjarige] dat zij geen contact met de vader wenst, komt ook het hof tot de conclusie dat contact tussen de vader en [de minderjarige] op dit moment niet tot de mogelijkheden behoort. Het hof acht het ook niet in het belang van [de minderjarige] dat zij gedwongen wordt om contact te hebben met de vader.
Het hof zal ook de desbetreffende bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 27 januari 2025 met zaaknummers 325805 en 281583.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, P.B. Kamminga en A.T. Bol, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 21 augustus 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.