In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige en de zorg- en opvoedingstaken van de ouders. De vader had in eerste aanleg verzocht om de ondertoezichtstelling van zijn dochter te verlengen en om een zorgregeling vast te stellen. De rechtbank Overijssel had deze verzoeken afgewezen. De vader ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat er nog steeds sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, en dat de GI onvoldoende had gedaan om contactherstel te onderzoeken. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank bekrachtigd, o.a. omdat de minderjarige zelf aangaf geen ondertoezichtstelling meer te willen en geen contact met de vader te wensen. Het hof oordeelde dat de rechtbank zorgvuldig had gemotiveerd waarom de ondertoezichtstelling niet verlengd moest worden en dat het in het belang van de minderjarige was om haar wensen te respecteren. De moeder voerde aan dat de vader een negatief effect had op de minderjarige en dat er geen aanleiding was voor een zorgregeling. Het hof concludeerde dat contact tussen de vader en de minderjarige op dit moment niet mogelijk was en bekrachtigde de beslissingen van de rechtbank.