ECLI:NL:GHARL:2025:5166

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
200.328.571/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en zorgregeling in een familiezakenprocedure met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen. De vader en moeder zijn betrokken in een geschil over de zorg- en opvoedingstaken van hun kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarbij de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken was vastgesteld. De moeder had verzocht om de benoeming van een bijzondere curator, maar dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat er mogelijk sprake is van een loyaliteitsconflict bij de kinderen, wat aanleiding geeft tot een ondertoezichtstelling. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de huidige zorgregeling wordt uitgevoerd zoals door de rechtbank is bepaald, maar de vader wenst een wijziging in de zorgregeling, terwijl de moeder deze wil handhaven. Het hof heeft besloten dat de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank moet worden gehandhaafd, en dat de ouders in de toekomst, indien nodig, de zorgregeling kunnen aanpassen onder begeleiding van een gezinsvoogd. De ondertoezichtstelling is uitgesproken voor de duur van een jaar, met ingang van 21 augustus 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEMLEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.571
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 526206)
beschikking van 21 augustus 2025
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.G.I.M. Schröder,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C. van Rijn.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 16 november 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Na 16 november 2023 zijn bij het hof ingekomen:
- een journaalbericht namens de vader van 1 mei 2024 met bijlagen;
- een journaalbericht namens de vader van 15 mei 2024 met bijlagen;
- een journaalbericht namens de moeder van 13 januari 2025 met een bijlage;
- een journaalbericht namens de vader van 4 maart 2025;
- een journaalbericht namens de moeder van 13 maart 2025 met een bijlage;
- een journaalbericht namens de vader van 7 april 2025;
- een journaalbericht namens de moeder van 8 mei 2025 met een bijlage;
- een journaalbericht namens de vader van 30 juni 2025 met bijlagen;
- een journaalbericht namens de moeder van 8 juli 2025 met een bijlage;
- een journaalbericht namens de vader van 9 juli 2025 met een bijlage.
1.3
Het hof slaat geen acht op de hiervoor genoemde journaalberichten van 8 en 9 juli 2025 met de daarbij gevoegde bijlagen. Het hof verwijst in dat verband naar de zogenoemde twee-conclusieregel. Deze regel houdt in dat partijen in één schriftelijk stuk hun standpunt moeten uiteenzetten en dat het aanvoeren van standpunten in nadere stukken in beginsel niet mogelijk is (artikel 347 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding gelezen met artikel 362 Rv).
1.4
Op 10 juli 2025 is de mondelinge behandeling voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
1.5
De minderjarigen [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zijn uitgenodigd om hun mening te geven over het hoger beroep. Zij hebben ervoor gekozen om hun mening schriftelijk aan het hof kenbaar te maken.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 16 november 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof
- de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 maart 2023 bekrachtigd voor zover daarbij het verzoek van de vader om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem zal zijn, is afgewezen en
- de beslissing over de zorgregeling aangehouden en partijen opgedragen om het in rechtsoverweging 5.7 van die beschikking genoemde traject bij de jeugdhulppraktijk [naam1] te vervolgen en het hof uiterlijk 1 mei 2024 te berichten over het resultaat van dat traject en over het door hen gewenste vervolg van de procedure over de zorgregeling.
2.3
In de in 1.2 genoemde correspondentie berichten partijen over het verloop van het genoemde [naam1] -traject. De vader heeft uiteindelijk het hof verzocht om de mondelinge behandeling voort te zetten.
2.4
Uit de stukken en wat tijdens de voortgezette mondelinge behandeling door partijen naar voren is gebracht is het volgende gebleken. Partijen hebben zich, zoals hen werd opgedragen in de tussenbeschikking van 16 november 2023, (wederom) gewend tot de jeugdhulporganisatie [naam1] om het daar al eerder in gang gezette traject weer op te pakken met het doel om hun communicatie te verbeteren, zodat zij in goed overleg een voor alle betrokkenen goede zorgregeling kunnen afspreken. Gebleken is dat genoemd traject niet het gewenste resultaat heeft gehad.
2.5
De vader wenst een wijziging van de zorgregeling, waarbij de kinderen (kort samengevat) eenmaal per veertien dagen bij de moeder verblijven en de rest van de tijd bij hem. Ook wenst de vader een wijziging van de vakantie- en feestdagenregeling.
2.6
De moeder heeft op haar beurt in haar incidenteel hoger beroep ook een wijziging van de vakantie- en feestdagenregeling verzocht.
2.7
De moeder heeft het hof onlangs bovendien verzocht om een bijzondere curator te benoemen. De vader heeft het hof gevraagd dat verzoek af te wijzen.
2.8
De kinderen zijn door het hof uitgenodigd om hun mening te geven over de zorgregeling. Beide kinderen hebben het hof schriftelijk laten weten dat zij de regeling zoals die nu wordt uitgevoerd prima vinden, dat zij het fijn hebben bij zowel de vader als bij de moeder en dat zij daarin geen veranderingen willen. De vader heeft, nadat de verklaringen van de kinderen tijdens de mondelinge behandeling zijn voorgelezen, verbaasd gereageerd. Volgens hem verklaren de kinderen bij hem anders. De moeder heeft verklaard de meningen van de kinderen te herkennen.
2.9
De raad heeft verklaard dat de kinderen in deze situatie behoorlijk worden belast en dat het de vraag is of de hulp die de kinderen nodig hebben in dit geval in een vrijwillig kader wel zal slagen. De raad heeft aangeboden om onderzoek te verrichten om te kunnen beoordelen of een ondertoezichtstelling nodig is.
2.1
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, als in zaken betreffende onder ander de verzorging en opvoeding van een kind de belangen van de met het gezag belaste ouder(s) in strijd zijn met de belangen van het kind, een bijzondere curator benoemen om het kind, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
Op grond van artikel 1:255 BW kan de rechter een kind onder toezicht stellen als het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dat is als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Ook moet vast komen te staan dat de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening.
Het hof is van oordeel dat bij de kinderen, die beiden aan het hof hebben geschreven dat zij de regeling waarbij zij bij iedere ouder een deel van de week verblijven graag willen voortzetten, mogelijk sprake is van een loyaliteitsconflict. Als de kinderen bij iedere ouder anders verklaren over de regeling, kan daarin een ontwikkelingsbedreiging worden gezien. Het hof is van oordeel dat in dat geval niet een bijzondere curator, maar eerder een jeugdbeschermer in het kader van een ondertoezichtstelling een goede rol kan spelen. Bovendien is niet de verwachting dat deze ouders, gelet op hun moeizame communicatie, in een vrijwillig kader snel overeenstemming zullen bereiken over de voor de kinderen noodzakelijke hulp. Nu beide ouders tijdens de mondelinge behandeling hebben ingestemd met een ondertoezichtstelling van de kinderen ziet het hof aanleiding om, gelet op het belang van de kinderen om zo snel mogelijk hulp te kunnen ontvangen, direct de ondertoezichtstelling uit te spreken. Het verzoek van de moeder om een bijzondere curator te benoemen zal worden afgewezen.
2.11
Ten aanzien van de zorgregeling overweegt het hof voorts als volgt. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de doordeweekse zorgregeling wordt uitgevoerd zoals de rechtbank in de bestreden beschikking heeft beslist. De vader wil daarin een wijziging. De moeder wil die regeling handhaven. Daarnaast hebben de ouders wel, tijdens hun traject bij [naam1] , ten aanzien van de vakantieregeling kunnen afspreken dat de kinderen de eerste twee weken van de zomervakantie van 2025 bij de ene ouder verblijven, de volgende twee weken bij de andere ouder, de daaropvolgende week weer bij de ene ouder en de laatste week bij de andere ouder.
De standpunten van de ouders over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen liggen enorm uiteen. Het hof is van oordeel dat het meest in het belang van de kinderen is dat de door de rechtbank vastgestelde doordeweekse zorgregeling, die nu door partijen wordt uitgevoerd en die de kinderen graag voortgezet willen zien, moet worden gehandhaafd. Ten aanzien van de vakantie- en feestdagenregeling verzoeken de ouders in hoger beroep ieder een zeer gedetailleerd uitgeschreven andere regeling. Het hof is van oordeel dat het op dit moment niet in het belang is van de kinderen om een wijziging aan te brengen in de door de rechtbank vastgestelde vakantie- en feestdagenregeling. Het hof zal beslissen dat ook die regeling moet worden gehandhaafd, met dien verstande dat de zomervakantie van 2025 is ingevuld volgens de door de ouders gemaakte, hiervoor omschreven afspraak.
Het hof verwacht van de ouders dat zij, als dat in het belang van hun kinderen wenselijk is en zo mogelijk onder regie van de gezinsvoogd, in staat zullen zijn om de zorgregeling in de toekomst aan te passen.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
stelt de kinderen:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 te [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 te [plaats1] ,
onder toezicht van de stichting Samen Veilig Midden-Nederland te Utrecht voor de duur van een jaar met ingang van heden tot 21 augustus 2026;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 maart 2023, voor zover daarin de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, P.B. Kamminga en A.T. Bol, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 21 augustus 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.