ECLI:NL:GHARL:2025:5169

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
200.350.077/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders over minderjarige na bedreiging van ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep ging, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezag over het kind was beëindigd op verzoek van de raad voor de kinderbescherming. De rechtbank had geoordeeld dat het kind, dat sinds 5 maart 2021 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI), in zijn ontwikkeling ernstig werd bedreigd door de situatie met de ouders. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop stond. Het hof oordeelde dat de vader niet in staat was om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor het kind op zich te nemen, en dat de huidige pleegouders het beste perspectief boden voor de ontwikkeling van het kind. De vader had verzocht om het gezag in stand te houden, maar het hof oordeelde dat de argumenten van de vader niet voldoende zwaar wogen tegen de belangen van het kind. De beslissing van het hof is in lijn met de artikelen 1:266 en 1:247 BW, en het hof heeft ook rekening gehouden met de rechten van het kind zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.077
(zaaknummer rechtbank Gelderland 438412)
beschikking van 21 augustus 2025
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd in Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
verder te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats2] ,
en
[de pleegouders],
verder te noemen: de pleegouders,
wonende in [woonplaats3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 26 november 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 14 januari 2025;
- het verweerschrift van de raad;
- het journaalbericht namens de vader van 31 maart 2025 met een bijlage;
- de brief van de GI van 10 juni 2025;
- het e-mailbericht van de vader van 14 juni 2025.
2.2
De mondelinge behandeling heeft, nadat de pleegouders om uitstel van de eerder geplande behandeling hadden verzocht, op 10 juli 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- Mr. A. Witteveen, namens de vader;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de pleegouders, vergezeld door een pleegzorgwerker.
De moeder is opgeroepen, maar niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2020 in [plaats1] .
3.2
Sinds 5 maart 2021 staat [de minderjarige] onder toezicht van de GI. [de minderjarige] woont met een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderrechter sinds november 2022 bij de huidige pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige] . Deze beslissing is aangetekend in het centraal gezagsregister.
4.2
De vader is het niet eens met de beëindiging van zijn gezag en komt daarvan in hoger beroep. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van de gezagsbeëindiging van hem) en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
- primiair: het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de vader over [de minderjarige] wordt afgewezen;
- subsidiair: de beslissing aan te houden in afwachting van een deskundigenonderzoek, uitgevoerd door [naam1] , gevestigd te [plaats2] of [naam2] .
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De GI is het eens met de beëindiging van het gezag van de ouders.

5.De motivering van de beslissing

Het juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Op grond van artikel 1:247 lid 2 BW worden onder verzorging en opvoeding mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.
5.3
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
Wat heeft de rechtbank geoordeeld?
5.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] heeft al bijna haar hele leven geen stabiele band kunnen opbouwen met haar biologische ouders, wat schadelijk is voor haar identiteitsontwikkeling en wat later bij haar voor problemen kan zorgen. Volgens de rechtbank is de vader, die wenst dat [de minderjarige] op termijn weer bij hem gaat wonen, niet in staat om binnen een aanvaardbare termijn de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] weer op zich te nemen.
De standpunten
5.5
De vader wenst dat [de minderjarige] op termijn bij hem komt wonen. Hij denkt dat hij in staat is om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden en hij staat daarbij open voor hulp om dit te realiseren. Volgens de vader zijn hem vanuit de GI toezeggingen gedaan over een thuisplaatsingstraject. Hoewel hij de fysieke omgang tussen hem en [de minderjarige] enige tijd geleden heeft gestopt, wil hij die omgang graag weer oppakken. Binnenkort zal begeleide omgang via [naam3] kunnen worden gestart. Hij heeft de afgelopen periode hulp gehad en cursussen gevolgd om beter te kunnen omgaan met zijn emoties en om zijn opvoedvaardigheden te verbeteren. Voortzetting van zijn gezag zal volgens hem niet schadelijk zijn voor [de minderjarige] . Zelfs als aan de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging wordt voldaan, moet er ook getoetst worden aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Als het hof, in navolging van de rechtbank, ook besluit tot gezagsbeëindiging, dan wil de vader dat er op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een onderzoek zal worden uitgevoerd naar zijn gesteldheid en opvoedvaardigheden.
5.6
De raad vindt het in het belang van [de minderjarige] dat de omgang tussen haar en de vader weer wordt opgepakt, maar ziet geen mogelijkheden meer om [de minderjarige] bij de vader te plaatsen. Als de vader het gezag over [de minderjarige] behoudt, zal er jaarlijks een verlengingsprocedure voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing volgen, wat belastend zal zijn voor [de minderjarige] en belemmerend zal werken in haar hechtingsproces met de huidige pleegouders. Volgens de raad is het in het belang van [de minderjarige] dat het gezag van de vader beëindigd wordt.
5.7
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de door de vader genoemde toezeggingen van de vorige jeugdbeschermer over een mogelijke thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader, voor zover die daadwerkelijk zijn geuit, niet hadden mogen worden gedaan. Volgens de GI ligt het perspectief van [de minderjarige] niet bij de vader, maar bij de huidige pleegouders. In die situatie past een gezagsbeëindiging.
Het oordeel van het hof
5.8
Het hof is van oordeel dat de rechtbank haar beslissing zorgvuldig heeft gemotiveerd. Het hof neemt die motivering – na eigen onderzoek – over en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
Het hof acht de beëindiging van het gezag van de vader over [de minderjarige] noodzakelijk ter bescherming van de belangen en hechting van [de minderjarige] . Na onderzoek is duidelijk dat het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt en dat de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] om bij de vader te gaan wonen inmiddels is verstreken. Daarmee is voldaan aan het wettelijk criterium om het gezag van de vader te beëindigen. De door de vader aangevoerde argumenten om zijn gezag in stand te laten wegen in dat licht onvoldoende zwaar. In de afgelopen jaren heeft de vader diverse keren de (begeleide) omgang met [de minderjarige] , die genoot van de contacten met de vader, verbroken. Daarnaast heeft de vader meer dan eens laten blijken dat hij niet volledig achter het verblijf van [de minderjarige] in het pleeggezin staat, waardoor [de minderjarige] mogelijk onvoldoende emotionele toestemming van de vader ervaart om daar te mogen blijven wonen. Bovendien zou bij de handhaving van het gezag van de vader jaarlijks een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nodig zijn, waarbij [de minderjarige] vanaf haar achtste verjaardag om haar mening zal worden gevraagd. Een en ander levert voor [de minderjarige] ongewenst de nodige onzekerheid op. Voor haar is het van belang te weten waar zij zal opgroeien, dat haar verdere hechting in het pleeggezin kan plaatsvinden, dat dit perspectief niet kan worden aangetast en dat beslissingen over haar niet door de vader zullen worden genomen.
5.9
Wat betreft het beroep van de vader op artikel 8 EVRM overweegt het hof dat de inbreuk die de gezagsbeëindiging maakt op het door dat artikel gewaarborgde recht op familylife, in dit geval in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk en proportioneel is en dat die maatregel berust op de wet. De gezagsbeëindiging van de vader is dan ook niet in strijd met genoemde verdragsbepaling.
5.1
Op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv benoemt de rechter in zaken betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Het hof zal het (subsidiaire) verzoek van de vader om een nader onderzoek afwijzen, omdat dit onderzoek niet mede tot beslissing van de zaak kan leiden en omdat bovendien het belang van [de minderjarige] zich daartegen verzet. De vader heeft aangevoerd dat zijn situatie is gewijzigd. Hij heeft benoemd dat hij hulp heeft aanvaard en cursussen heeft gevolgd om zijn emotie te reguleren en om zijn opvoedvaardigheden te vergroten. Deze ontwikkelingen, zo deze al hebben plaatsgevonden, geven het hof echter geen aanleiding om aan te nemen dat hij op dit moment beter in staat is om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [de minderjarige] . Wat daarvan ook zij, zoals hiervoor al is overwogen is de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] inmiddels verstreken en dient haar verdere hechting in het pleeggezin vorm worden gegeven. Dit betekent dat, ook als uit het onderzoek naar voren zou komen dat de vader (op termijn en eventueel met hulp) in staat wordt geacht om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden, die uitkomst niet meer zal kunnen leiden tot een plaatsing van [de minderjarige] bij de vader. De hechtingsbreuk die [de minderjarige] in dat geval zal ervaren is in strijd met haar zwaarwegende belangen.
5.11
Uit al het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. De gezagsbeëindiging betekent niet dat de vader niet betrokken zal blijven bij het leven van [de minderjarige] . Het hof verwacht in dat verband van de vader dat hij zijn toezegging dat hij de omgang met [de minderjarige] weer wil oppakken zal nakomen en dat hij zijn best zal doen om daarin continuïteit aan te brengen, wat in het belang is van de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] .

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 november 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, R. Feunekes en A.T. Bol, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 21 augustus 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.