In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 19 december 2024, 24 januari 2025 en 24 februari 2025 zijn gegeven. De zaak betreft het ontslag van [appellant] als testamentair bewindvoerder van de nalatenschap van de ouders van [geïntimeerde]. De ouders hadden in 2002 gelijkluidende testamenten gemaakt waarin [geïntimeerde] als erfgenaam was benoemd en [appellant] als bewindvoerder. De kantonrechter heeft op verzoek van [geïntimeerde] [appellant] ontslagen als bewindvoerder en Zeker Financiële Zorgverlening BV benoemd als opvolgend bewindvoerder. [appellant] heeft in hoger beroep verzocht om deze beslissingen te herzien.
Het hof heeft geoordeeld dat er gewichtige redenen zijn voor het ontslag van [appellant]. De verhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] is ernstig verstoord, wat de goede uitvoering van het bewind onmogelijk maakt. Daarnaast heeft [appellant] verzuimd om deugdelijke rekening en verantwoording af te leggen, wat ook een gewichtige reden voor ontslag vormt. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] in ernstige mate tekort is geschoten in zijn verplichtingen als bewindvoerder, onder andere door geld te lenen uit het onder bewind gestelde vermogen en geen inzicht te geven in de financiële situatie. Het hof heeft de beschikkingen van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde].