ECLI:NL:GHARL:2025:5180

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
24/179
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vennootschap onder firma (V.o.f.) belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2016 is opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt € 23.355, met daarbij een belastingrente van € 3.685 en een boete van € 2.335. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd, maar de verzuimboete vernietigd. Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat de naheffingsaanslag onjuist is en dat er een vertrouwensbeginsel bestaat dat aan de naheffing in de weg staat, omdat er in 2016 afspraken zouden zijn gemaakt over de margeregeling. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 29 april 2025 heeft belanghebbende geprobeerd getuigen op te roepen, maar het verzoek om uitstel van de zitting werd afgewezen. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende inspanningen heeft verricht om de getuigen mee te brengen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De vaststellingsovereenkomst die in 2017 is gesloten, wordt door het Hof als bindend beschouwd, en het Hof oordeelt dat de fiscale gevolgen van het boekenonderzoek correct zijn toegepast. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/179
uitspraakdatum: 19 augustus 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] V.o.f.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 29 november 2023, nummer ARN 22/5878, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Belastingdienst PDB Den Haag(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 23.355. Bij beschikkingen is € 3.685 belastingrente berekend en is een boete opgelegd van € 2.335.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd, het bezwaar tegen de verzuimboete gegrond verklaard en de verzuimboete vernietigd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] en [naam2] namens belanghebbende, alsmede [naam3] , [naam4] en [naam5] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is een vennootschap onder firma (hierna: de vof) met
[naam1] en [naam2] als vennoten (hierna: de vennoten). Per 1 januari 2008 drijft de vof een onderneming op het gebied van luxe horloges en tegels en aanverwante artikelen. De activiteiten van belanghebbende bestonden in het jaar 2016 voornamelijk uit de handel in exclusieve gebruikte en nieuwe horloges. De horloges werden gekocht van ondernemers en particulieren op voornamelijk beurzen in binnen- en buitenland.
Daarnaast werden horloges rechtstreeks ingekocht bij ondernemers, waaronder een onderneming genaamd ‘ [naam6] ’ te Spanje.
2.2.
In het kader van een Internationaal uitwisselingsverzoek ten behoeve van de omzetbelasting heeft namens de inspecteur de heer [naam7] (hierna: [naam7] ) een bezoek gebracht bij belanghebbende op 29 februari 2016. Toen bleek dat belanghebbende in Spanje nieuwe horloges had ingekocht bij [naam6] (waarbij een bedrag inclusief Spaanse omzetbelasting is betaald) en dat zij deze horloges in Nederland had verkocht met toepassing van de margeregeling. Naar aanleiding hiervan is een boekenonderzoek aangekondigd naar de aangiften omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015. In de zomer van 2016 ging [naam7] met pensioen en droeg hij het onderzoek over aan zijn collega [naam8] .
2.3.
Belanghebbende heeft in de loop van 2016 voor het jaar 2015 bij de Spaanse belastingdienst om teruggaaf verzocht van omzetbelasting over de Spaanse inkoopfacturen bij [naam6] . De Spaanse belastingdienst heeft dit verzoek uiteindelijk afgewezen vanwege administratieve gebreken in de inkoopfacturen, kennelijk omdat de facturen waren gericht aan de vennoten en niet aan de vof.
2.4.
Op 13 juli 2016 heeft de belastingadviseur van belanghebbende, [naam9] (hierna: [naam9] ) aan belanghebbende een e-mail gestuurd. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Optie 1 is nogmaals bezwaar maken in Spanje met alle uren en kosten van dien én nog steeds de onzekerheid over of de € 53.496,02 wordt betaald.
Optie 2 is ons door de heer [naam7] (of in het vervolg zijn opvolger) geboden. Vanaf 2016 is de boel nu goed geregeld en worden de inkopen [naam6] als intracommunautaire levering verwerkt. De opvolger van de heer [naam7] weet zoals al gezegd van de hoed en de rand. In dit geval kunnen we de afdracht over de verkopen 2015 ook terugdraaien. De suppletie 2015 moeten wij rechtstreeks naar haar sturen. Voor de jaren na 2015 moeten we de juiste weg bewandelen, dit zal zij ook in de gaten houden.
Hoor graag even of jullie met optie 2 kunnen instemmen? (…)”
2.5.
Op 13 juli 2016 heeft belanghebbende aan [naam9] per e-mailbericht teruggeschreven:
“Idd optie 2…
Geef er dan nog wel even bij door dat het eerste kwartaal nog facturen waren met de spaanse BTW. Deze hadden we ook al terug gevraagd. (had jij nog geregeld voor ons).”
2.6.
Op 13 juli 2016 heeft [naam9] gereageerd op het e-mailbericht van belanghebbende:
“Helemaal goed. Ik hou daar rekening mee. (…)”
2.7.
Gedurende het boekenonderzoek is afgesproken dat eerst de jaarcijfers over 2015 zouden worden afgewacht. Het onderzoek is herstart op 1 december 2016. Het boekenonderzoek is toen niet uitgebreid naar het jaar 2016.
2.8.
Op 26 januari 2017 is door belanghebbende en de Inspecteur een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten over de fiscale
gevolgen van het boekenonderzoek over de periode 2011 tot en met 2015 met betrekking tot de omzetbelasting, met name gericht op de juiste toepassing van de margeregeling. De vaststellingsovereenkomst is (namens henzelf en belanghebbende) ondertekend door de beide vennoten van belanghebbende en door [naam10] , adviseur van belanghebbende werkzaam bij [naam11] (hierna: [naam11] ) te [plaats1] , alsmede door [naam8] namens de inspecteur In de vaststellingsovereenkomst is onder andere het volgende opgenomen:
“Bij belanghebbenden is een boekenonderzoek ingesteld over de periode 2011 tot en met 2015 met betrekking tot de omzetbelasting met name gericht op de juiste toepassing van de margeregeling waarbij fiscale rechtsgevolgen zijn ontstaan ten aanzien van deze jaren.
Tijdens diverse besprekingen zijn belanghebbenden en hun adviseurs geïnformeerd over welke fiscale consequenties verbonden zijn aan de bevindingen van het boekenonderzoek.
(…)
Vastgesteld is dat de cijfermatige administratieve verwerking van de verkopen van zowel nieuwe als gebruikte horloges in de jaren 2011 tot en met 2015 niet juist en volledig is geweest. Geconcludeerd is dan ook dat de margeregeling in de gecontroleerde jaren niet juist is toegepast waardoor er te weinig omzetbelasting in Nederland is afgedragen.
(…)
Afgesproken is dat met ingang van 2016 de verschuldigde omzetbelasting over nieuwe en gebruikte horloges controleerbaar wordt gesplitst. Tevens zal op een juiste en volledige wijze rekening moeten worden gehouden met de vereisten die behoren bij de toepassing van de margeregeling voor gebruikte goederen. De na te heffen omzetbelasting over de gecontroleerde jaren bedraagt voor 2014
€ 2.915 en voor 2015 € 2.204 (dit is exclusief de verschuldigde omzetbelasting die voortvloeit uit de controleberekening door de adviseur ad € 1.201).

7.Afwezigheid wilsgebreken/onrechtmatigheid en afzien van schadeclaims

Partij A [belanghebbende; toevoeging Hof] erkent en bevestigt door ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst dat deze overeenkomst op geen enkele wijze door dwang, dwaling, bedrog of door misbruik van omstandigheden, dan wel door onrechtmatig handelen van de Belastingdienst tot stand is gekomen.
Partij A doet, voor het geval al sprake zou kunnen zijn van enige aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden en/of de Belastingdienst en/of de inspecteur en/of de ontvanger en/of de betrokken ambtenaren in privé, hierbij uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud afstand van het recht om in of buiten rechte een vergoeding van schade, rente, kosten en dergelijke te vorderen.
Partij A verklaart geen beroep te zullen doen op vergoeding van (im)materiële schade door overschrijding van de redelijke termijn(en) van de in onderdeel 2 beschreven middelen, jaren/tijdvakken en/of belastingaanslagen.
Partij A verklaart dat haar een redelijke termijn is geboden voor beraad over deze overeenkomst.”
2.9.
Van het boekenonderzoek is met dagtekening 17 februari 2017 een rapport opgemaakt van de onderzoeksperiode die liep van 2011 tot en met 2015. In het controlerapport staat bij het onderdeel 3.2.4. “Margeregeling” het volgende:
“In de gecontroleerde jaren zijn nieuwe horloges gekocht bij leverancier [naam6] uit Spanje. Hiervoor is de heer [naam1] naar Spanje afgereisd waar hij de horloges ter plaatse heeft ingekocht en
waarbij het vervoer door hem zelf is verzorgd. Deze horloges zijn geleverd inclusief Spaanse omzetbelasting. Door belastingplichtige is de inkoop van deze horloges echter als inkoop van margegoederen aangemerkt.
Bij de verkoop van de horloges is uitsluitend over de gerealiseerde marge, in casu het verschil tussen de verkoopwaarde en de inkoopwaarde inclusief Spaanse omzetbelasting, omzetbelasting berekend, aangegeven en afgedragen.
De Spaanse omzetbelasting is volgens de verstrekte informatie door belastingplichtige over de jaren tot en met 2014 niet teruggevraagd bij de (Spaanse) belastingdienst.
De margeregeling is hier bij de in- en verkoop van nieuwe horloges ten onrechte toegepast.
Voor de fiscale gevolgen ten aanzien van vorenstaande onjuiste toepassing van de margeregeling en geconstateerde onvolkomenheden wordt verwezen naar de vaststellingsovereenkomst die naar aanleiding van dit onderzoek is opgemaakt.”
2.10.
De Inspecteur heeft in 2020 de aangifte inkomstenbelasting 2017 van belanghebbende ontvangen. Daaruit blijkt dat er een balansschuld omzetbelasting is van € 23.355 voor het jaar 2016. De Inspecteur heeft daarom na een vooraankondiging op 27 maart 2021 een naheffingsaanslag omzetbelasting 2016 opgelegd om deze balansschuld na te heffen.
2.11.
Belanghebbende is op 21 maart 2025 opgeroepen voor de zitting bij het Hof op 29 april 2025.
2.12.
Namens belanghebbende heeft [naam2] op 31 maart 2025 telefonisch contact opgenomen met de griffie van het Hof en gezegd dat zij twee getuigen mee wil nemen naar de zitting van het Hof. Er is medegedeeld dat in de uitnodiging voor de zitting staat beschreven op welke wijze getuigen kunnen worden meegebracht. Zij heeft daarop gezegd dat ze van één getuige alleen een werkadres heeft en van de andere alleen een woonplaats. Ze heeft gevraagd hoe ze deze getuigen kan meebrengen.
2.13.
Bij brief van 7 april 2025 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting, omdat zij twee getuigen wilde oproepen:
“Vanwege het feit dat we op dit moment bezig zijn met het oproepen van 2 getuigen en we nog geen reactie van uw kant ontvangen hebben omtrent het feit dat de woonadressen van beide getuigen niet bekend zijn bij ons en over hoe verder te handelen hebben we helaas te weinig tijd om alles voor de desbetreffende datum te regelen. De getuigen moeten zich kunnen voorbereiden (het is immers lang geleden) en ze moeten de dag van de zitting vrij houden. Graag verzoek ik u vriendelijk om de zitting te verschuiven zodat we de tijd krijgen om getuigen op te roepen en zodat de getuigen zich ook kunnen voorbereiden en de datum in kunnen inplannen.”
2.14.
Het verzoek om uitstel is op 8 april 2025 door het Hof afgewezen:
“U heeft verzocht om uitstel van de op 29 april 2025 om 13.30 uur geplande zitting. De reden die u hiervoor opgeeft is het feit dat de woonadressen van twee getuigen die u wilt meebrengen u niet bekend zijn en dat de tot de geplande zitting resterende tijd voor de getuigen te kort zal zijn om zich voor te bereiden. De getuigen die u wilt meebrengen zijn [naam9] ((destijds) werkzaam bij [naam11] als belastingadviseur van [belanghebbende] v.o.f.) en de heer [naam7] (tot zijn pensionering in de zomer van 2016 werkzaam bij de Belastingdienst).
Het Hof ziet in uw verzoek vooralsnog geen aanleiding om de geplande zitting aan te houden. Indien u er onverhoopt niet in slaagt de door u gewenste getuigen (voldoende voorbereid) mee te brengen, zal een en ander ter zitting worden besproken.”
2.15.
Belanghebbende heeft op 18 april 2025 een pleitnota en enige nadere stukken ingezonden, waaronder een e-mail van 10 april 2025 van [naam12] , werkzaam bij [naam11] , waarin het volgende is opgenomen:
“Bij e-mail van 8 april jl. heeft [naam11] middels de hierna geciteerde alinea aangegeven dat zij de door u aangegeven ‘inhoud’ van het telefoongesprek tussen de heer [naam9] en de heer [naam7] niet kan bevestigen:
Van de heer [naam9] , voormalig medewerker van [naam11] , heeft [naam11] vanaf 2019 tot zijn vertrek bij [naam11] vorig jaar altijd begrepen dat – voor zover hij zich het telefoongesprek met de heer [naam7] op 8 juni 2016 nog kon herinneren – de heer [naam7] toen heeft gezegd dat de suppletie- aangifte omzetbelasting 2015 zou moeten worden ingediend bij de opvolger van [naam7] en dat BTW afgedragen zou moeten worden (ter hoogte van de suppletie) over het jaar 2015.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd, hetgeen de Inspecteur bepleit.
3.2.
Belanghebbende stelt van niet en stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag onjuist is berekend en dat het vertrouwensbeginsel aan naheffing in de weg staat, omdat in 2016 – naar het Hof begrijpt door [naam9] namens belanghebbende – met [naam7] zou zijn afgesproken dat met betrekking tot de toegepaste margeregeling niet zou worden nageheven. Belanghebbende heeft verder gesteld dat de vaststellingsovereenkomst dient te worden vernietigd en dat een onjuist bedrag aan invorderingsrente is berekend.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf: na sluiting van het onderzoek ingekomen stuk
4.1.
Belanghebbende heeft na de sluiting van het onderzoek, op 20 mei 2025 ter griffie van het Hof een nader stuk ingediend. Dit stuk geeft het Hof geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Het Hof zal dit stuk dan ook buiten beschouwing laten bij de beoordeling van het geschil.
Verzoek om aanhouding/horen getuigen
4.2.
Belanghebbende heeft verzocht om aanhouding van de behandeling ter zitting, aangezien zij in de gelegenheid wil worden gesteld [naam9] en [naam7] op te roepen als getuigen. Het Hof heeft dit verzoek om aanhouding afgewezen en ziet in dit verzoek evenmin reden om het onderzoek te heropenen. Het Hof zal deze beslissingen hieronder motiveren.
4.3.
Op 29 januari 2021 is de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende aangekondigd. Belanghebbende is derhalve in ieder geval sinds 29 januari 2021 op de hoogte van het feit dat, ondanks eventuele afspraken gemaakt tussen [naam7] en [naam9] , de Inspecteur voornemens was na te heffen. De naheffingsaanslag is op 27 maart 2021
daadwerkelijk opgelegd. Dat is ruim vier jaar voor de zitting van 29 april 2025. Belanghebbende is bij aangetekende brief van 10 oktober 2023 uitgenodigd voor de zitting bij de Rechtbank op 2 november 2023. In deze brief is belanghebbende gewezen op de mogelijkheid getuigen op te roepen of mee te brengen. Belanghebbende heeft [naam7] noch [naam9] als getuige opgeroepen of meegebracht. Bij uitspraak van 29 november 2023 heeft de Rechtbank belanghebbendes aanbod [naam7] en [naam9] als getuige te horen gemotiveerd gepasseerd. Belanghebbende heeft in navolging van de op 21 maart 2025 door het Hof verzonden uitnodiging voor de zitting van 29 april 2025, kennelijk voor het eerst pogingen ondernomen de adressen van [naam7] en [naam9] te achterhalen. Deze pogingen hadden, aldus belanghebbende, geen succes. Ter zitting bij het Hof is het door middel van een zoekopdracht op internet binnen enkele minuten gelukt het woonadres van [naam7] te achterhalen. Bovendien was het werkadres van [naam9] bekend bij belanghebbende, maar belanghebbende heeft geen poging ondernomen via dit adres [naam9] te verzoeken ter zitting te getuigen.
4.4.
Gelet op het bovenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet voldoende inspanningen heeft verricht om beide getuigen mee te kunnen brengen naar de zitting van 29 april 2025. Dit in combinatie met het tijdsverloop sinds de uitspraak van de Rechtbank, is het Hof van oordeel dat de goede procesorde zich verzet tegen aanhouding op de door belanghebbende aangevoerde grond.
4.5.
Voor zover in het verzoek om aanhouding mede een verzoek moet worden gelezen aan het Hof [naam9] en [naam7] als getuigen op te roepen op de voet van artikel 8:63 van de Algemene wet bestuursrecht, wijst het Hof dit verzoek om dezelfde reden af (vergelijk Hoge Raad 23 mei 2014, nr. 12/05526, ECLI:NL:HR:2014:1194, overweging 3.3.5.). Het Hof betrekt bij dit oordeel de omstandigheid dat het horen van de getuigen het Hof niet zinvol voorkomt. In de vaststellingsovereenkomst is afgesproken dat vanaf 2016 met betrekking tot de omzetbelasting de wettelijke regels zullen worden nagevolgd. Het is dan niet mogelijk daar later op terug te komen, met het argument dat vóór het sluiten van de vaststellingsovereenkomst anderszins vertrouwen is gewekt. Met de vaststellingsovereenkomst is dergelijke vertrouwen, indien opgewekt, in ieder geval opgezegd. Zoals het Hof hierna zal overwegen, acht het belanghebbende gebonden aan de vaststellingsovereenkomst.
4.6.
Voor zover het verzoek om aanhouding moet worden gezien als een aanbod [naam7] en [naam9] als getuigen te horen, passeert het Hof dit aanbod om bovenstaande redenen.
De vaststellingsovereenkomst
4.7.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de vaststellingsovereenkomst dient te worden vernietigd omdat deze onder dwang is getekend. Het Hof volgt belanghebbende niet in dit standpunt.
4.8.
Bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is belanghebbende bijgestaan door een professionele gemachtigde van [naam11] , die de vaststellingsovereenkomst mede heeft ondertekend. Verder is in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat belanghebbende en haar adviseurs geïnformeerd zijn over welke fiscale consequenties verbonden zijn aan de bevindingen van het boekenonderzoek en dat belanghebbende een redelijke termijn is geboden voor beraad over deze overeenkomst. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat dit anders zou zijn. De omstandigheid dat de Inspecteur zou hebben aangekondigd dat conform de wet- en regelgeving omzetbelasting zou worden nageheven indien het compromis niet zou worden
aanvaard en dat dit financieel (veel) ongunstiger zou zijn, maakt, anders dan belanghebbende stelt, niet dat de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar zou zijn wegens dwang of misbruik van omstandigheden. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende (en de Inspecteur) niet gebonden zou(den) zijn aan de vaststellingsovereenkomst.
Hoogte aanslag
4.9.
De balansschuld over 2016 die is nageheven, komt rechtstreeks voort uit de eigen boekhouding van belanghebbende en is opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor 2017 van de vennoten van belanghebbende. In beginsel is daarmee de juistheid van de naheffingsaanslag gegeven. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, is onvoldoende om af te wijken van de eigen boekhouding van belanghebbende. De vennoten van belanghebbende hebben ook geen aanvullende of gewijzigde aangifte IB/PVV 2017 gedaan.
Invorderingsrente
4.10.
Het Hof is niet bevoegd om te oordelen omtrent geschillen met de Ontvanger inzake invorderingsrente. Hetgeen belanghebbende hieromtrent heeft aangevoerd kan derhalve in deze procedure niet aan de orde komen.
Belastingrente
4.11.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. R.A. Wolf, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025.
De griffier, De voorzitter,
(J. Hollander) (R.A.V. Boxem)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
- (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
- het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.