In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vennootschap onder firma (V.o.f.) belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2016 is opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt € 23.355, met daarbij een belastingrente van € 3.685 en een boete van € 2.335. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd, maar de verzuimboete vernietigd. Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat de naheffingsaanslag onjuist is en dat er een vertrouwensbeginsel bestaat dat aan de naheffing in de weg staat, omdat er in 2016 afspraken zouden zijn gemaakt over de margeregeling. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 29 april 2025 heeft belanghebbende geprobeerd getuigen op te roepen, maar het verzoek om uitstel van de zitting werd afgewezen. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende inspanningen heeft verricht om de getuigen mee te brengen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De vaststellingsovereenkomst die in 2017 is gesloten, wordt door het Hof als bindend beschouwd, en het Hof oordeelt dat de fiscale gevolgen van het boekenonderzoek correct zijn toegepast. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.