In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in het beroep van het openbaar ministerie tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2025. De rechtbank had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, die in een penitentiaire inrichting verblijft. De terbeschikkingstelling was eerder opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 22 maart 2023 en was dadelijk uitvoerbaar verklaard. Het hof heeft de zaak behandeld met inachtneming van eerdere uitspraken, waaronder een arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2020 en een arrest van 26 november 2024. Het hof oordeelde dat de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling te vroeg was ingediend, aangezien de termijn van de terbeschikkingstelling nog niet was verstreken. De officier van justitie had de vordering tot verlenging ingediend op 19 januari 2025, terwijl de termijn van de terbeschikkingstelling pas eindigt op 11 januari 2026. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd, maar heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling, omdat deze niet tijdig was ingediend. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.