[appellant] en [naam1] hebben allebei verklaard dat [appellant] op zaterdag 12 juni 2021 in de bedrijfsruimte van [appellant] € 20.000,- contant aan [geïntimeerde1] heeft betaald met biljetten van
€ 50,-, waarbij [naam1] aanwezig was. [appellant] en [naam1] verklaren ook allebei dat [naam1] die ochtend de biljetten had meegenomen naar [appellant] . Het ging volgens [naam1] om geld dat hij gepind had of contant van klanten had ontvangen.
Over het tekenen van de schriftelijke overeenkomst van geldlening tussen [appellant] en [naam1] met de datum van (donderdag) 10 juni 2021 zegt [appellant] dat [naam1] die overeenkomst kwam langsbrengen, dat hij heeft getekend en dat hij het geld niet dezelfde dag maar op de zaterdag erna heeft ontvangen. Volgens [naam1] is het contract getekend op dezelfde dag dat hij [appellant] het geld gaf. Geconfronteerd met het datumverschil heeft [naam1] verschillende verklaringen gegeven maar uiteindelijk gezegd dat hij het niet meer precies weet.
[appellant] heeft voor het aangaan van de lening met [naam1] om daarmee de lening van [geïntimeerden] af te lossen als reden opgegeven, dat [geïntimeerde1] zich steeds meer op een vervelende manier met zijn bedrijf bemoeide en dat hij van [geïntimeerde1] af wilde. [appellant] heeft de leningen van [geïntimeerden] en [naam1] niet in zijn belastingaangiftes opgenomen.
[naam1] geeft als reden voor zijn lening aan [appellant] op, dat hij zich hiermee wilde inkopen in het bedrijf van [appellant] . Van zakelijke samenwerking is echter niets terecht gekomen, aldus [naam1] .
Volgens [appellant] heeft hij de lening van [naam1] deels afgelost met twee of drie contante betalingen. Hij heeft € 6.500,- afgelost waardoor van de hoofdsom nog € 13.500 resteert en hij heeft € 3.000,- aan rente betaald. Betalingsbewijzen heeft hij niet, maar [naam1] maakte aantekening van betaling en één keer hebben zij daar allebei een handtekening onder gezet.
[naam1] verklaart dat [appellant] maar één keer een betaling heeft gedaan en daarvan heeft hij een ondertekende kwitantie, die aan het proces-verbaal van het verhoor is gehecht. Daarop staat dat [appellant] op 6 oktober 2023 € 3.900,- aan rente heeft betaald en € 6.500,- aan aflossing. [naam1] wil zijn geld terug van [appellant] .
Op vragen in het tweede verhoor heeft [appellant] geantwoord dat de lening van [naam1] ondanks de hogere rente (6% in plaats van 2%) toch een uitkomst was, omdat hij een slechte relatie met [geïntimeerde1] had. Hij heeft geen kwitantie gevraagd van de contante betaling aan [geïntimeerde1] , omdat [geïntimeerde1] het geld zwart wilde ontvangen. Nadat [geïntimeerde1] in december 2021 aanspraak op betaling maakte, heeft [appellant] in zijn reactie per app van 5 januari 2022 niet gemeld dat hij al betaald had en dat was omdat hij in het belang van [geïntimeerde1] , voor wie hij een zwak had, niets op schrift wilde over zwart geld.
[naam1] heeft in zijn tweede verhoor verklaard dat hij zich bij het verstrekken van zijn lening aan [appellant] niet zo bezighield met de vraag of [appellant] financiële problemen had. [naam1] weet niet meer wanneer hij voor het eerst hoorde dat [appellant] ziek is, maar vanwege die ziekte is hij coulant. Na de betaling in oktober 2023 heeft hij [appellant] nog wel eens summier aangesproken maar hij heeft het daarna een beetje laten rusten.